blog | werkgroep caraïbische letteren

Bolo ta di pueblo (3)

Fred de Haas over Frantz Fanon
Het witte ‘ideaal’ en de ‘Makamba Pretu’
Europa, het rijke Westen, is in de verbeelding van de zwarte en gekleurde mens altijd een paradijs geweest. En de kleur ‘wit’ werd van oudsher (en nog steeds) geassocieerd met Europa en het ‘ideaal’. Fanon: ‘Voor een zwarte is er slechts één bestemming. En die heeft een witte kleur (Peau noire…, p. 139)’.
Het beste bewijs voor deze stelling is het verschijnsel dat veel gekleurde mensen in de loop der tijden hebben geprobeerd het witte ideaal van taal en cultuur zoveel mogelijk te verinnerlijken. Zo iemand noemde/noemt men op Curaçao een Zwarte Hollander, een Makamba Pretu.
De Makamba Pretu is het volmaakte product van de volmaakte kolonisatie.
De Curaçaose schrijver Frank Martinus die in zijn Afscheid van de Koningin (De Bezige Bij, 1975) een amusante en meedogenloze analyse maakte van het hypocriete postkoloniale denken schrijft over die ‘gearriveerde Neger’ het volgende (Afscheid van de Koningin, p. 97): “Die gearriveerde Negers beschikken soms over vooroordelen over hun eigen mensen, die alles slaan wat je uit de mond van de meest domme blanke kunt optekenen. Ze beschikken ook steevast over de simpele, liberale filosofie: wie hard werkt (en spaart) komt er altijd, een filosofie die natuurlijk heel moeilijk is te ontzenuwen als ze de algemene deugdelijkheid ervan alleen maar met zichzelf willen bewijzen: ‘Kijk-maar-naar-mij’. […]. Het vervelendste bij dit alles is, dat je nooit met al te harde argumenten hun illusies kunt doorprikken omdat je je hoe dan ook een beetje solidair met ze blijft voelen. Niet vanwege hun kleur, nee, maar omdat je weet dat ze niet zo lang geleden nog arm moeten zijn geweest.”
Op alle Caribische eilanden zijn er voorbeelden van dit fenomeen te vinden. Ook op de Franse Antillen waar de schrijfster Mayotte Capécia voor Fanon gold als een van die zwarte figuren die zo dicht mogelijk tegen de blanken en hun westerse cultuur wilden aanschurken en de blanken allerlei prachtige eigenschappen toedichtten.
Fanon gruwde van mensen die uit infantiele overwegingen een blanke man of vrouw aan de haak wilden slaan. Hij zegt nogal bot: ‘De liefde is verboden terrein voor de Mayotte Capécia’s van alle landen’ (Peau noire… p. 36). Niet dat die uitspraak veel heeft uitgehaald.
Een groot aantal Antillianen, bijvoorbeeld, zijn in die tijd om studieredenen de Oceaan overgestoken en in Nederland getrouwd met blanke vrouwen. Terug op Curaçao moesten ze spitsroeden lopen onder de spottende blikken van hun landgenoten (bij die Nederlandse vrouwen had je immers geen ‘pakkes’) en soms duurde het niet lang of zo’n huwelijk liep op de klippen.
Onbewust wilde men door dat soort gemengde huwelijken het ‘zwarte ras witter maken’. Op Curaçao heette dat ‘drecha rasa’ (= het ras / de kleur verbeteren) en in Latijns-Amerika heeft men het over ‘afinar la raza’, wat op hetzelfde neerkomt. Fanon had er een eigen, spottende term voor: ‘lactification’ (= vermelking). De kleur van melk is bekend.
Wat Fanon dacht van de ‘Makamba Pretu’, de zwarte die van binnen wit was, heeft hij op niet mis te verstane wijze te kennen gegeven. Een voorbeeld uit Afrika.
Een van de Afrikaanse leiders op wie hij vanwege diens ‘witte’ gedrag heftige kritiek had, was de voormalige, zwarte President van Ivoorkust, Félix Houphouët-Boigny (1905-1993) die hij beschouwde als een ‘stroman’ en een ‘handelsreiziger’ voor het Franse kolonialisme in Afrika: ‘Als een gekoloniseerde als de heer Houphouët-Boigny niet langer denkt aan het racisme, aan de ellende van zijn volk en aan de schaamteloze exploitatie van zijn land en zelfs niet meer in staat is om gehoor te geven aan de in zijn onderdrukte volk kloppende hartslag van de bevrijding en bovendien alle macht namens zichzelf uit handen geeft aan Bigeard en types als Massu (Franse generaals, FdH), moeten we niet aarzelen te zeggen dat we hier te maken hebben met verraad, medeplichtigheid en een verkapte aansporing tot moord’ (Pour la Révolution africaine, p. 120).
In sterk afgezwakte vorm zou je deze kritiek ook kunnen toepassen op figuren uit de vroegere Antilliaanse politiek van na 1954.
Toch moeten we niet vergeten dat ook deze mensen kinderen van hun tijd waren en hen achteraf niet te hard vallen om hun houding. Zoals Fanon al zei: het is beter om je niet bezig te houden met wat er allemaal in het verleden is vertoond en het verdient de voorkeur om door te gaan en aan de toekomst te werken.
Tegenwoordig proberen jongeren in Afrika vanwege een schrijnend gebrek aan mogelijkheden om zich te ontwikkelen via een relatie met een blanke Europeaan/ Europese naar Europa te komen. Internetcafé’s worden om die reden druk bezocht. Als ze contact maken hebben ze vaak geen idee wat daarachter verborgen kan zitten. Dat kunnen heel goed seksueel gestoorden zijn of schurken die hen in een prostitutienetwerk willen lokken onder mooie beloftes van andersoortig werk. Jonge Afrikaanse vrouwen gaan op die manier een duistere toekomst van moderne slavernij tegemoet, een nachtmerrie waaruit ze bijna niet meer kunnen ontwaken.
Ook jonge, Afrikaanse mannen proberen zo aan een miserabel leven in hun land te ontsnappen. Hun ultieme doel is een visum voor Europa te bemachtigen. Ook zijn ze bereid tot concessies en te trouwen met alle blanke vrouwen die maar voorhanden zijn.
In zijn hoedanigheid van psychiater zegt Fanon: ‘de zwarte lijkt in zijn gedrag op een geobsedeerd type mens. […] de gekleurde mens probeert zijn identiteit te ontvluchten en zijn aanwezigheid op de wereld tot nul te reduceren’ (Peau noire…, p. 48).
Fanon zag in Frankrijk genoeg voorbeelden van jonge Afrikanen die voor een visum zelfs bereid waren om van seksuele oriëntatie te veranderen: ‘in Europa hebben we een paar vrienden aangetroffen die pederast zijn geworden. Passieve pederasten, weliswaar. In dat geval was er geen sprake van een neurotisch soort homoseksualiteit; het was voor hen gewoon een middel waar ze hun toevlucht toe namen zoals anderen souteneur werden’. (Peau noire…, p. 146).
Ook haalt Fanon voorbeelden aan van het gedrag van Antillianen die geobsedeerd zijn door hun verlangen om seks te hebben met een blanke vrouw: ‘als ze nog maar net in Le Havre (een havenplaats in Noordwest Frankrijk, FdH) zijn aangekomen, gaan ze naar de bordelen. En als ze dan dat inwijdingsritueel tot de ‘echte mannelijkheid’ hebben volbracht, nemen ze de trein naar Parijs’ (Peau noire…, p. 58). Een paar bladzijden verder zegt hij wat ie ervan denkt: ‘deze seksuele mythe – het zoeken naar een blank lichaam – mag niet langer vanwege een vervreemde psyche een levend begrip voor elkaar in de weg staan’. (Peau noire…, p. 66).
De zwarte mens moet, zegt Fanon, dus nooit ontkennen dat hij zwart is. Dat is verraad aan zichzelf en leidt tot ontgoocheling. Tegenwoordig zien we nog steeds symptomen van dat verlangen om blank te willen zijn. In de Amsterdamse Bijlmer zijn tal van (verboden) middeltjes achter de toonbank te koop om een zwarte huid lichter van kleur te maken. En er wordt nog steeds druk gebruik van gemaakt…
Een kapster uit de Bijlmer vertelde het volgende aan het Parool (november 2009): de meeste vrouwen met kroeshaar hebben liever geen kroeshaar. Ze willen Europees haar: steil en glad. Het is niet dat ze niet trots zijn op hun afkomst. Het is vooral praktisch: met Europees haar kun je meer kanten op. Maar toch: ze ziet om zich heen dat veel donkere mensen in de Bijlmer bleekmiddelen gebruiken om een blanke huid te krijgen. Vooral Afrikanen hebben graag een lichtere teint. De bleekmiddelen zijn illegaal, kankerverwekkend en overal te koop.
[wordt vervolgd]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter