blog | werkgroep caraïbische letteren

Blue skies voor Sonny Boy

door Bert Nijmeijer

Therapie hielp niet, een bestseller wel. Dankzij het boek van Annejet van der Zijl kreeg Waldy Nods, alias Sonny Boy, zijn ouders terug. Op bezoek bij een literaire attractie.

Waldy Nods was het soort jongetje dat mensen het liefst een lekkere knuffel geven. Nu hij 75 is, hebben ze nog steeds die neiging. Soms bellen ze gewoon aan bij Nods’ woning in Kortenhoef, bij Hilversum. Ze hebben vriendelijke, vertederde gezichten. Ze hebben het boek bij zich, kijken van de omslagfoto naar de man die voor hen staat.
‘Dat bent u?’
Ja, dat is hij. ‘Sonny Boy’.
Waldy Nods is een literaire attractie geworden sinds de verschijning van het boek van Annejet van der Zijl, over zijn jeugd in Scheveningen, over de ‘onmogelijke’ liefde tussen zijn ouders, Rika van der Lans uit Den Haag en Waldemar Nods uit Paramaribo. Zij was blank, getrouwd en moeder van vier kinderen, hij was zwart en bijna twintig jaar jonger dan zij, en dat allemaal in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw. Hun zoontje noemden ze Waldemar of Waldy, maar liever nog ‘Sonny Boy’, naar een populair liedje in die dagen. Het was een mooi bruin jochie met donkere krullen en diepblauwe ogen, leuk om te zien. Grijze luchten waren niet erg, ging het liedje, want Sonny Boy maakte ze vanzelf weer blauw.

Sonny Boy is een enorm succes: er zijn er al ruim honderdduizend van verkocht, het boek wordt verfilmd, vertaald in het Duits en het Italiaans, en Annejet van der Zijl wordt genomineerd voor literaire prijzen. Er schijnen mensen te zijn die de locaties uit het boek nalopen. Als ze horen dat Sonny Boy nog leeft, proberen ze met hem in contact te komen. Ze willen alles van hem weten.
NOVA nam hem mee op een koude dag in januari, naar het strand van Scheveningen, naar de plekken waar hij had gewoond. De Zeekant, waar zijn ouders hun pension ‘Walda’ dreven, en het huis aan de Pijnboomstraat. In de oorlog hadden ze er Joodse onderduikers. Ze belden ook nog aan: of het gelegen kwam dat Sonny Boy uit de bestseller van Annejet van der Zijl en de cameraploeg van NOVA even binnen kwamen kijken. Onwennig en aangedaan liep Waldy door de kamers.
Dus, hier was het?
Ja, hier was het.
Hier fietste Waldy op zijn driewielertje door de kamers; hier hebben ze het fijn gehad samen. Hier bouwden zijn ouders een bloeiend pension op onder moeilijke omstandigheden – in crisistijd, zij was weg bij haar man en kinderen, hij weg uit Suriname, in meer dan één opzicht warmer dan Nederland. Hier zijn ze gelukkig geweest. “En ja, op een dag kwamen ze dus binnen.???
In de ochtend van 18 januari 1944 belde het Nationaal Socialisme aan om zijn ouders en hun onderduikers mee te nemen naar concentratiekampen in het oosten, en een einde te maken aan de gelukkige jeugd van Waldy Nods. Toen de dertienjarige Waldy na een paar dagen werd vrijgelaten uit een politiecel, was er niemand meer om hem Sonny Boy te noemen. De wereld van het liedje bestond niet meer.

When there are grey skies I don’t mind the grey skies You make them blue, Sonny Boy

Hij was ook een stralend jongetje, maar tegen de grijze luchten van de Tweede Wereldoorlog viel niet op te stralen. Hij heeft nooit over zijn ouders kunnen praten zonder dat er tranen aan te pas kwamen. ‘Waarom vervaagt hun beeld,’ dichtte hij, ‘en is die wond nog niet geheeld?’ Dat was in 1983. Het was een onverwerkte geschiedenis, een onafgemaakt verhaal dat hij een leven lang met zich meedroeg. Nu, met Annejets boek, is het bijna alsof dat verhaal alsnog een happy end heeft gekregen.

Er gebeurde nogal wat die dag, 17 november 2004. De boekpresentatie was speciaal georganiseerd op de dag dat Waldy Nods 75 werd. Het was een dag waarop, zoals mensen zeggen, ‘dingen samenkomen’, een dag met ontroerende momenten en zorgvuldig gekozen symboliek. Het was in een hotel aan de Surinamekade in Amsterdam, niet ver van de plek waar zijn vader in 1927 voor het eerst voet aan Nederlandse wal zette, ook al in november. Er waren allerlei mensen, familie, bekenden, mensen van vroeger. Iedereen was erg aardig. Ze kwamen hem feliciteren en een bekende Nederlander – de vrouw van de Mona-toetjes – zong ‘Sonny Boy’. Hij had vooraf besloten dat hij niets zou zeggen. Toen hij dat toch deed, was het stil geworden in de zaal.
Annejet, zei hij, bedankt. Annejet had veel voor hem gedaan. Ze had het boek geschreven dat hij nooit had kunnen schrijven. Ze had hem zijn ouders teruggegeven, zei hij, en misschien, bedacht hij later, nog wel meer dan dat. Zijn geschiedenis, zijn jeugd, zijn lieve koosnaam. Op zijn 75ste verjaardag werd Waldy Nods weer een beetje Sonny Boy.

Heel laat waren Waldy en zijn vrouw Christine weer thuis in Kortenhoef, met z’n tweeën, moe en gelukkig. Hèhè. Er was niet eens zoveel pers geweest – Hella Haasse kreeg die dag ergens anders een literaire prijs. Maar in de weken erop kwamen er enthousiaste recensies. Hartverscheurend en adembenemend, schreven ze. En in januari schreef Youp van’t Hek een column over het huiveringwekkende prachtboek dat hij had gelezen. In februari was Sonny Boy aan de vierde druk toe, in juni aan de negende.

In Kortenhoef staat de zon op doorbreken, de hele dag al. Waldy, Christine en hun hond Noortje genieten van de rust van een zaterdag in juni. Ze hebben een mooi, licht huis met grote ramen tot op de vloer en een weelderige bloementuin eromheen. Daar was het, vorig jaar zomer, dat Waldy op een ligstoel in twee dagen Van der Zijls manuscript doorlas. Twee dagen was het stil in de tuin. Toen belde Annejet die, een beetje gespannen, informeerde wat of Waldy ervan vond.
Hij had één correctie: hij had geen kroeshaar, en zijn vader ook niet. En verder? En verder niks. Hij vond het prachtig. Iedereen vindt het prachtig. Annejet merkte het ook: dit boek roept zoveel lieve reacties op, mensen vinden het zó fijn dat het boek is geschreven. De Wereldomroep, de Suriname Post, allemaal zijn ze langs geweest. Mensen komen tevoorschijn uit het verleden en schrijven brieven, dat ze zijn moeder hebben gezien in Ravensbrück, zijn vader hebben meegemaakt in Neuengamme. Ze sturen foto’s waarop Waldy zichzelf in lang vergeten situaties terugziet. Laatst zat er bij de post een envelop met een van de horoscopen die zijn moeder veel voor mensen schreef. Niet eens een kopie, maar het origineel, gedateerd ergens in 1934. Drie dicht beschreven vellen, in dat zorgvuldige handschrift van haar – Rika van der Lans maakte er werk van.

Een wethouder in Den Haag vindt dat er een straat vernoemd moet worden naar Waldemar Nods. Dat zou de eerste zijn van toekomstige naambordjes, te onthullen door Sonny Boy. Er gebéuren dingen bij Nods thuis. Ogenschijnlijk laat hij het over zich heen komen met het gelijkmatige humeur van iemand die meer heeft gezien in het leven. Wat vindt hij er eigenlijk van, van al die aandacht, voor hem, zijn geschiedenis, zijn verhaal? Waldy zit met een luchtig overhemd aan in een gemakkelijke stoel. Hij eet een boterham met kaas. Na een tijdje zegt hij: ‘Wel leuk.’
Ze wisten niet goed wat ze met hem aan moesten toen de oorlog was afgelopen. Waldy werd ondergebracht bij familie, dan hier een tijdje, dan weer een poos bij iemand anders, maar niemand bleek van harte bereid te zorgen voor een kind uit een verbintenis waarmee de familie toch al niet gelukkig was. Hij was ook nauwelijks een kind meer. Waldy kwam er jong en nogal hardhandig achter dat hij zichzelf moest zien te redden in het leven. Dat is gelukt. Hij is drie keer getrouwd, de eerste keer al in 1951, de laatste keer, tien jaar geleden, met Christine. In Kortenhoef kijken zijn kinderen en kleinkinderen van foto’s met lachende gezichten de woonkamer in. Het is een grote, hechte familie. Met z’n allen vullen ze met gemak de hele keukenbar. Af en toe staat hij op om iets uit de boekenkast te pakken: een brief, een gedicht, krantenknipsels, een foto. Ze staan er allemaal, de mensen uit Sonny Boy; Rika, Waldemar Nods, Waldy’s grootouders, tante Bertha. Verspreid over de kamer, op kastjes, op de plavuizen, liggen stapeltjes recent gelezen boeken, De Da Vinci Code, Per Olov Enquist, en natuurlijk Sonny Boy.
De foto op het omslag is genomen door zijn vader, op een kille, donkere lentedag in 1942. Het strand van Scheveningen is verlaten, op de achtergrond steekt de pier grijs en een beetje sinister uit zee. Op de voorgrond staat Waldy, rechtop, met een lange jas, de handen aan de revers. Flink, maar ook een beetje ontheemd staat-ie erbij, alsof hij ook niet helemaal begrijpt waarom hij, Sonny Boy, door zo’n koude, grijze wereld wordt omringd. Als iemand die dingen overkomen.

Hij kwam terecht in een carrière als financieel-economisch journalist. Hij vulde de financiële pagina’s van achtereenvolgens Het Parool, de Haagsche Courant en Het Vaderland, had een pr-bureau, werkte later voor FEM. Het waren jaren waarin Waldy een stropdas droeg en als meneer Nods door het leven ging.
Begin jaren zestig verhuisde hij met zijn tweede vrouw Irene en drie kinderen naar het land van zijn vader, om er directiesecretaris te worden van de Bruynzeel-fabriek in Paramaribo. In het Surinaamse bos stonden wel tweehonderd soorten bomen, en Bruynzeel maakte er onder meer triplex en spaanplaat van.
Hij staat op, pakt nog een boek uit de kast: Suriname, land van mogelijkheden, een uitgave van de Stichting tot bevordering van investeringen in Suriname. Voorop vergeelde foto’s van de mogelijkheden: strand, bos, hotels, vliegtuigen en irrigatiewerken. Tekst: W. Nods.

Het verhaal van zijn leven bleef liggen. Waldy was weer terug in Nederland en een goed eind in de veertig toen, schrijft Van der Zijl, het verleden hem bij de nek greep. Op aanraden van therapeuten – hij schrééf toch? – probeerde hij zijn herinneringen aan zijn ouders op te schrijven, maar in vele benauwde uren achter de typemachine wilden de zinnen niet gaan leven, en zijn ouders ook niet. Ergens begin jaren tachtig – Waldy werkte bij Magazine Partners in Purmerend, in bedrijfsbladen – veegde hij een stapel sponsored magazines van zijn bureau, beende het kantoor uit en zat een jaar overspannen thuis.
Eerder al was hij zijn ouders in Duitsland achterna gereisd. Bij een strandje aan de Oostzee vond hij een klein gedenkteken: hier voor de kust was op 3 mei 1945, twee dagen voor de bevrijding, een boot met vluchtende SS’ers en hun gevangenen – uitgeputte mannen uit inderhaast ontruimde concentratiekampen – bij een geallieerde luchtaanval vergaan. Waldemar Nods was een van de onvrijwillige passagiers.

‘Waldemar was een zwemmer,’ zo begint Sonny Boy. Sonny Boy zelf is een tafeltennisser, en zijn vrouw tafeltennist ook. Ze gaan elke dinsdagmorgen naar tafeltennisvereniging Victoria in Hilversum, waar ze elkaar twintig jaar geleden leerden kennen. Omstreeks de tijd dat ze trouwden, hoorde Annejet van der Zijl voor het eerst van het verhaal van Rika, Waldemar en Waldy, ‘de lotgevallen van gewone mensen die terechtkwamen in de raderen van de wereldgeschiedenis’. De wereldgeschiedenis mag wat verder weg zijn nu, in Kortenhoef hebben Waldy en Christine aanloop genoeg: kinderen, kleinkinderen, vrienden en vriendjes, of de hele tafeltennisvereniging op visite, bij de familie Nods kan het allemaal.
‘Moet je dan iedereen zomaar binnenlaten?’ vraagt Christine zich soms af, bij weer een oud-klasgenoot van Waldy, weer een literair geïnteresseerde, om na kort beraad te besluiten dat de mensen welkom zijn. Waldy geniet van de aandacht, hij groeit in zijn rol, zeggen de mensen om hem heen. Hij straalt weer. De mensen houden van Nods en andersom. Wat niet lukte met therapie, lukte wel met Sonny Boy. Nu heeft Waldy Nods een fijne oude dag, zijn verhaal verteld in een mooi geschreven bestseller. Hij gaat tevreden en uitstekend gedocumenteerd door het leven. Als het geheugen even niet meewerkt, als ‘hun beeld’ uit zijn gedicht vervaagt, pakt hij het boek er nog even bij: wanneer woonde ik hier, wat gebeurde er toen precies?

Bij bushokjes, op Schiphol, op displays in de boekhandel, overal kom je de posters van Sonny Boy tegen. Bij Nods thuis hangt er ook een. Waldy staat erop met zijn vader, op het Scheveningse strand in 1933. Waldy heeft een schepje in de hand, Waldemar heeft een pak aan, een onbekommerde glimlach op zijn gezicht. Jarenlang was de poster een klein fotootje in een familiealbum, de man in pak voor Waldy, naarmate de tijd verstreek, steeds meer een onbekende. Nu kan hij zijn vader goed in de ogen kijken. Dan denkt hij: ‘Wat was je een lieve man.’

De middag loopt op zijn einde. Waldy, Christine en Noortje lopen een eindje mee de oprit af om het bezoek uit te zwaaien. In Kortenhoef staat de zon nog steeds op doorbreken. Vandaag gaat het misschien niet meer lukken. Morgen, zondag, belooft een mooie dag te worden.

[Uit HP/De Tijd, 22 juli 2005]

5 comments to “Blue skies voor Sonny Boy”

  • Ik heb Sonny Boy net gelezen. Nu 3 mei staan we weer aan de vooravond van dodenherdenking. Als ik dan over die vreselijke oorlog lees dan denk ik dat moet nooit meer gebeuren maar het gebeurd nog steeds. Ik vind het vreselijk. Fijn dat Waldy d.m.v. het boek zijn eigen verhaal kon lezen. Ik zal het zeker nog een keer lezen zo mooi vond ik het!

  • Ohh Echt een geweldige film,, heel mooi gespeeld.
    proficiat…..

  • Wauw… Wat een prachtige film, maar wat een vreselijk triest verhaal! Vind het wel fijn om te lezen dat het met Waldy nu goed gaat en dat ie zijn rust terug heeft gevonden in het boek. Respect!!

  • Ik vind het een goed verhaal kreeg er tranen van in mijn ogen
    Zelf ben ik een man die niet tegen onrecht ken.
    Dit mag nooit meer gebeuren. Toch fijn dat Waldy dmv het boek zijn herinneringen van zijn ouders terug heeft. Ik zou Waldy best willen ontmoeten Groet Erwin van der Lem

  • In de tijd van Sonny boy geloofden veel mensen nog in God. Scheiden mocht niet.
    Ik vindt het wel een oprecht droevig verhaal. Maar je zou eens op de website http://www.verzwegenwetenschap.nl moeten kijken. Gaat over de evolutietheorie. Op zichzelf.

Your response at Erwin van der Lem

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter