blog | werkgroep caraïbische letteren

Bij de dood van Gerrit Komrij (1944-2012)

door Rolf van der Marck

Uit alle berichten in de media onmiddellijk na het bekend worden van Komrij’s dood spreekt één grote gezamenlijke mening: ons leven is een stuk armzaliger geworden. Zelfs mensen die nooit hebben opengestaan voor poëzie gaan nu wellicht beseffen dat ze iets hebben gemist, namelijk de mogelijkheid om met behulp van poëzie het leven dragelijk te maken, want dat is wat Komrij deed. Eerst en vooral voor zichzelf, maar hij heeft iedereen die maar wilde erin laten delen, en dat zijn er vele.

Sprankjes illusies, omkneld door illusieloze regels
Onvermijdelijk was een van mijn eerste herinneringen aan Komrij die bij mij boven kwam zijn bloemlezing van Bernardo Ashetu, onder de titel Dat ik zong uitgekomen in de Sandwich-reeks bij Van Gennep, later ook opgenomen in de Clubsandwich-reeks. De zin: “Sprankjes illusie, omkneld door illusieloze regels”, is misschien wel de meest wezenlijke en ter zake doende observatie van Komrij bij de gedichten van Ashetu. “De constatering van het geluk”, zegt Komrij, ”is tegelijk de ontkenning van het geluk.” En even verderop: “Krimpen en verdwijnen moet de dichter, zelf deel worden van een gong –
  Zo was ’t in
  één wegstervende toon
  dat ik zong –

“Je kunt”, zegt Komrij in zijn inleiding, “om meer te weten te komen over een dichter ook zijn gedichten lezen.” Hoe waar is dat, maar hoe blij zijn wij niet dat Komrij ons daarbij op weg heeft geholpen.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter