blog | werkgroep caraïbische letteren

Bhai (James Ramlall) overleden, dichter van de smalle taal van de stilte

Heeft de wijze hindostaan zijn creoolse compadre niet alleen willen laten wandelen? Nadat eerder vandaag, woensdag 19 december 2018, de literaire wereld werd opgeschrikt door het overlijden van de dichter Michael Slory, volgde later op de dag het bericht van het overlijden van dichter Bhai, pseudoniem van James Ramlall. Evenals Slory werd hij 83 jaar oud en evenals Slory was hij winnaar van de Staatsprijs voor Literatuur.

Bhai (James Ramlall)

 

 

door Michiel van Kempen

Bhai werd geboren in het toenmalige district Suriname, studeerde in Nederland (Nederlandse taal- en letterkunde en pedagogiek) en India (wijsbegeerte en religie), en promoveerde op het proefschrift The problem of Being in Sankara and Heidegger.

Hij werd onderdirecteur en later directeur van de afdeling Cultuur van het Surinaamse ministerie van Onderwijs en Cultuur, en betoonde zich zeer actief in de culturele wereld, onder andere als oprichter van het conferentiecentrum “Caribbean Centre” te Lelydorp en bij de Nola Hatterman Art Academy.

Hij schreef poëzie in het Hindi en Nederlands in het tijdschrift Soela, filosofisch en meditatief. Zijn Nederlandstalige werk werd gebundeld in Vindu (Hindi voor: Geheim, 1982) waaruit het concreet-afbeeldende van zijn vroegere poëzie geheel is verdwenen. Voor deze bundel ontving Bhai de Literatuurprijs van Suriname 1980-1982. Hij liet sindsdien poëtisch nog maar sporadisch van zich horen in De Ware Tijd Literair. In 2003 ontving hij de Gaanman Gazon Matodja Award. In 2011 reikte de Stichting ter Bevordering van de Vedántisch-Universalistische Eenheidsgedachte in Suriname hem de Vedánta-prijs uit.

In 2011 liet Bhai in een interview met het maandbald Parbode optekenen dat hij niet bang is voor de dood: “Waarom zou ik? De dood wordt in het hindoeïsme Yama genoemd. Dit bestaat uit Ya en Ma. Keer je de lettergrepen om, dan krijg je Maya, hetgeen illusie betekent. De dood bestaat in principe niet.” Vaak zijn mensen bang om de dingen waarvan ze houden te verlaten, vond Ramlall. Hij vond ook dat hij zeker wel zou reïncarneren: “Om de goede dingen die ik heb opgestart voort te zetten.”

Voor het afscheid van James Ramlall, klik op de link hierachter Oproep laatste groet en afscheid James Ramlall

 

 

De smalle taal van de stilte

Essay over de bundel Vindu, verschenen in De geest van Waraku (uitg. Zuid, 1993)

In versregels van gemiddeld nog geen drie woorden ontrold zich de poëzie van Bhai. Lange gedichten die zich over de bladzij­den sprei­den niet om de pagina’s te vullen, maar omdat de versregels schuch­ter een ruimte innemen op een wijze alsof de poëzie zich toch nog voor haar smalle plaats wil verontschul­digen. In 1982 van de persen gerold van drukkerij Eldorado, waar een jaar eerder Tru­di Guda’s Vogel op het licht in bijna identieke vorm verscheen, geeft Vindu van Bhai de stilte zo mogelijk nog sterker weer dan de poë­zie van Guda dat deed.

De laatste regel van het gedicht met de beginregel `Ik zal afda­len’ uit Vindu is op tweeërlei wijze te lezen. En dat is alles­behal­ve toevallig. Het gedicht:

 

    Ik zal afdalen

    Zonder geweld

    Zal ik het geheim

    Ontmaskeren

    Zittend aan het

    Voetstuk van de tijd

    Zal ik niets zeggen

    Alleen maar toezien

    Kijken en gadeslaan

    Zo zal het geheim

    Mysterie blijven

    In zichzelf gekeerd

    Nog mysterieuzer zijn

 

Het laatste woordje kunnen we lezen als een werkwoord of als een zelf­standig naamwoord. We kunnen de laatste regel direct laten aan­sluiten bij de op drie na laatste: `Zo zal het geheim nog myste­ri­eu­zer zijn’ (werkwoord). We kunnen de laatste (plus voorlaatste) regel ook zien als een bijstelling bij het woord `mysterie’. `Myste­rie’ (is een) `in zichzelf gekeerd, nog mysterieuzer zijn’: dan heeft zijn de filosofische beteke­nis van het Zijn (zelfstandig naamwoord). Bij le­zing zal de eerste mogelijkheid zich het eerst aandienen, maar de twee­­de heeft daarom nog niet minder waarde. Waarom?

In dit gedicht is er sprake van een ik‑figuur die aan­kijkt tegen wat genoemd wordt `het geheim’. Dat geheim wordt ook aangeduid met een synoniem, `mysterie’ en ‑ zoals we zagen ‑ ook met het Zijn. Er is in het gedicht dus sprake van een spanningsveld tussen de ik‑figuur en het Zijn, waarbij de ik zich onderworpen weet aan de voortgang van de tijd: die ik zit aan het voetstuk van de tijd. Het observeren lost echter niets op: het geheim wordt enkel een groter ge­heim door het zwijgen­de kijken van de ik.

 

 

Een portret van de jonge Bhai door Nora Stroink

De paradox nu zit hem in het feit dat er intussen wel iets ge­beurd is, zij het niet in de werkelijkheid binnen het ge­dicht, maar daarbui­ten. Het beschrijven van de figuur die tracht het wezen van het bestaan te doorgronden, heeft poëzie opgeleverd. Ik‑figuur en dichter mogen we weliswaar niet op één plan schuiven, maar de in Bhais poëzie tegen­woordig ge­stelde figuren zijn zo exemplarisch voor de mens, dat in elke ik‑figuur iemand verbeeld is, die ieder van ons zou kunnen zijn, en dus ook de dichter.

Waar de mens in zijn confrontatie met het Zijn, slechts het mys­te­­rie als mysterie kan erkennen, wordt de stilte met woorden gevuld en ontstaat er poëzie. De woorden geven een afspiegeling van wat wij als het geheim, het Zijn, zien. De taal is niet identiek aan het Zijn, maar is het huis van het Zijn en in dit huis woont de mens. Waar die taal, die poëzie het Zijn zuiver weerspiegelt, geven de woor­den het geheim zonder dit te ontraadselen.

    Ik leef op de bodem

    Van de zee

    Ver van de mensen

    Verscholen

    Tussen de schelpen

    Zonder ogen

    Zonder mond

    Mijn taal is

    De duistere stilte

    Mijn klank

    Is het eeuwige zwijgen

    Van de zee

    Zo leef ik

    Verborgen tussen de

    schelpen

    Op de bodem

    Van de zee

 

De poëzie is een weerspiegeling van het Zijn, en weerspie­gelt ook zich­zelf, zoals de woorden van dit gedicht zichzelf in bijna‑symme­trie weerspiegelen. Bijna‑symmetrie, want woorden en Zijn zijn niet gelijk. Er is altijd het besef tekort te schieten: de taal kan niet tot uitdrukking brengen wat het mysterie inhoudt.

Vat krijgen op het Zijn betekent de grens van Zijn en niet‑Zijn ver­kennen. Uit Vindu spreekt die fascinatie voor de rand waar Zijn overgaat in niet‑Zijn: De drank/Der ongebore­nen/Of de/Laat­ste/ Zucht/­Van een/Stervend kind. Zijn en niet‑Zijn, leven en dood, ge­luid en stilte liggen zo dicht naast elkaar, dat de dichter vaak in pa­radoxen spreekt. Alleen de stilte/Is hoorbaar/Elk te­ken/Van de dag/Is dood’. Waar die overgang van Zijn in niet‑Zijn ge­schiedt, moet ook tijd verstrijken. Maar omdat het mysterie zich niet prijs­geeft, is er het onmiddellijke besef hoezeer tijd als orde­nings­princi­pe tekortschiet. Dood en leven gaan naadloos in elkaar over. `De do­­de/Slaapt/En leeft enzo­voort. Wan­neer we vat kunnen krijgen op de dood, is ook het mysterie van het leven ontslui­erd. Kunnen we dat niet, dan geldt:

 

    Het gordijn

    Van de stilte

    Hangt

    Tussen ons in

    En houdt

    De tijd

    Van toen en nu

    Gescheiden

    Onhoorbaar

    Is de pijn

    Van het heden

    En onmerkbaar

    Het verdriet

    Zo ligt

    De tijd

    Van toen en nu

    Gescheiden

    Ook straks

    Wordt nu

    Dan toen

 

Het verstrijken van de tijd doet ons beseffen hoezeer wij tekort­schie­­ten in het bevatten van het Zijn. De stilte van de dood is met het leven niet te rijmen. Zolang wij woorden nodig hebben, hebben wij de stilte niet werkelijk onder ons bereik, is de stilte slechts mo­men­­taan aanwezig:

 

    De stilte

    Hangt

    Op de lippen

    De wimpers

    Kussen

    Elkaar

    Nu ook

    De adem

    Is ontslapen

    Is de tijd

    Tot niet‑tijd

    Ontbonden

    Dit leven

    Tot de dood

    Gepromoveerd

 

Even, heel even lijkt het geheim zich prijs te geven, worden leven en dood inzichtelijk binnen hetzelfde verband. De poëzie is hier op haar smalst, de woorden durven zich nau­welijks tegenwoordig te stel­len. Is het de liefde die hier de werke­lijkheid stilzet `Voorbij de grens/Van tijd en haat’?

Het mysterie van het leven vindt misschien zijn oplossing in de dood. Dat is het lijden dat dit leven in zich bergt. Geheim blijft geheim. Woorden schieten tekort. Als je toch niet zwijgen kunt, dicht Bhai, spreek dan de taal van de stilte.

 

Bhai in zijn tuin in Paramaribo. Foto dWT Archief.

3 comments to “Bhai (James Ramlall) overleden, dichter van de smalle taal van de stilte”

  • Aan de andere zijde van de Atlantische Oceaan treuren wij om het heengaan van onze dierbare vriend en leermeester James Ramlall.

    James, bedankt voor je support en alle wijze levenslessen die je ons in meer dan 60 jaar hebt meegegeven !

    José Groenheijden- van Dijk

  • Een groot verlies voor de Surinaamse gemeenschap , een groot verteller van de geschiedenis . 20 jaar heb ik James gekend en logeerde altijd aan de hermansno straat en veel gesprekken gehad tot diep in de nacht. Bedankt dat ik hem heb mogen kennen.

    Theo Lunshof / Amsterdam

  • Meester James leerde ons de wereld kennen. Wij, de kinderen van de Sint Bavoschool in Harmelen. In de vijftiger jaren werkte hij in ons dorp als hele jonge onderwijzer. Mooi, bescheiden, vriendelijk, soms streng als het nodig was, maar altijd betrokken en wijs. Ik las deze week zijn overlijdensbericht en de gedichten en zag zijn portret. Het was of hij nog even naast mij stond en zei dat het goed zou komen.
    Dank voor je bijzondere wijze lessen. Je bent in mijn gedachten, dat zal altijd zo blijven.

    els van dinteren / Assen

2 Trackbacks/Pings

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter