Bewaren, vergeten en betekenen
door Gerard Boon
“Voor wie ik liefheb, wil ik heten” – Neeltje Maria Min
De gouden koets waarin het staatshoofd jaarlijks in september door Den Haag rijdt werd in 1901 in gebruik genomen. Een beschilderd paneel aan de zijkant toont de Koningin als heerseres van ‘de West en de Oost’. Zo werden onze koloniën toen genoemd. Nederland had drie eeuwen lang ‘overzeese gebiedsdelen’, als onderdeel van een Europese expansie die later, in andere vormen, door de VS en China werd overgenomen.
Susan Legêne werkte tussen 1997 en 2008 als hoofd Museale Zaken van het Tropenmuseum (KIT) in Amsterdam. Haar elegant geschreven, erudiete boek Spiegelreflex is een coherente reflectie op dat werk. Naast verzamelen, bewaren en interpreteren gaat het ook over vergeten. De stelling van de schrijfster is dat de Nederlandse cultuur zich in veel opzichten ontwikkelde als een koloniale cultuur en dat de sporen daarvan in de huidige samenleving doorwerken. Aan de hand van honderden bewaarde voorwerpen schildert ze verhalen die daaraan vastzitten tegen het decor van die geschiedenis. Ik vind dit een interessant onderwerp omdat ik me als semiotisch econoom altijd heb afgevraagd wat die spullen van ons nou eigenlijk betekenen.
Verzamelen
Verzamelen is menselijk maar had voor de uitvinding van de landbouw een heel ander karakter dan na de industriële revolutie. Sinds 1800 was er een explosie van waren en rijkdom wat tot een zich steeds wijder verbreidende verzamelcultuur leidde. Met de toename van het overschot boven het noodzakelijke, zien we bij spullen een verschuiving van het belang van het gebruik naar de betekenis, van de gebruikswaarde naar de vertoning, van denotatie naar connotatie. U draagt die bontjas toch niet alleen tegen de kou, mevrouw?
Carry van Bruggen (rechts een portret van Annie de Meester) onderscheidt in Modern Fetisjisme (1925) wat betreft de aankoop van niet noodzakelijke spullen twee redenen. Ten eerste de kuddedrift: “Elk ding is goed, als het maar zichtbaar is, als men het maar iemand kan aan-zien, zodat het hem aan-zienlijk maakt … Het hoeft niet redelijk, niet verstandig, niet mooi, niet gezond, niet aangenaam, niet gemakkelijk te zijn, maar liefst wel duur, zeldzaam en gecompliceerd, dat wil zeggen heel moeilijk na te apen … De glorie van de door anderen vervaardigde schilderijen, door anderen geweven tapijten, door anderen gebouwde huizen, vertoont zich als een aureool om het hoofd van de toevallige bezitter .. Het verborgen doelwit is altijd zelfophemeling en zelfrechtvaardiging”. Naast deze drift om te laten zien dat je kan meedoen met je stand, je kudde en klasse, onderscheidde Carry van Bruggen nog een andere reden om geld uit te geven aan dingen die niet echt nodig zijn voor het fysieke overleven: “De distinctiedrift, de drift om je te onderscheiden … Aan deze nimmer aflatende dorst danken we de dolzinnige luxe, de mode-mallemolen van onze tijd.” Ze noemt als voorbeelden kunstschatten, parelsnoeren en het toerisme. ”Eerst hebben we de afgod zelf gemaakt, daarna zijn we hem gaan aanbidden!”
Volkenkundige collecties werden eerst grotendeels door particulieren bijeengebracht. In de negentiende eeuw kwamen er veel musea, voor een deel gewijd aan de koloniën. De collecties groeiden mee met de ontwikkeling van de Nederlandse overzeese relaties. Ze vormen een geschiedenis van uitwisseling, classificatie, interpretatie en toe-eigening, een selectief proces, zowel ten aanzien van wat werd verzameld als hoe de collecties werden geïnterpreteerd. Daarbij wisselde voortdurend het perspectief.
Bewaarde voorwerpen zijn een bron van contact met het verleden. Dingen uit de natuur, archeologische vondsten, antiquiteiten, rituele objecten, gebruiksvoorwerpen, souvenirs, schilderijen, batik, kwartetspelletjes, standbeelden. Ook officiële documenten, reisverslagen, romans en foto’s zijn historische bronnen. De liefdevol verzamelde en zorgvuldig bewaarde dingen zijn echter niet eenduidig. Integendeel, hun betekenis wisselt per groep en per tijdperk. Wie voor de tweede maal in een rivier stapt, stapt niet in dezelfde rivier; wie voor de tweede maal naar een gebouw of foto kijkt, ziet iets anders dan de eerste keer. Een feit is alleen een feit in het licht van een theorie en betekenis bestaat slechts binnen een interpretatiekader, een code.
Bovendien, als je het over het herinneren hebt, mag je het vergeten niet overslaan. Zelfs bij schriftelijke bronnen staat er niet alleen wat er staat. Men kan drie vormen van vergeten, van stilte, onderscheiden. Zo gaan archiefstukken niet over zaken die de opsteller onbekend waren. Ze gaan evenmin over zaken die hij niet kon opschrijven omdat hij er geen woorden voor had, bijvoorbeeld omdat het schaamtevol was, of geheim. En ze gaan niet over het volstrekt vanzelfsprekende, waarvan de auteur vindt dat hij het niet hoeft uit te leggen omdat hij denkt dat iedereen het wel weet.
Borduren
De geschiedenis van de slavernij is een voorbeeld van dit zwijgen en verzwijgen, van taboe en ontkenning. Dat komt naar voren in het woord ‘stille’ in de titel van de roman van Albert Helman uit 1931: De Stille Plantage. Praten over de slavernij was in Nederland tot 1850 grotendeels taboe. Maar in 1794 borduurde Louise van Ommeren-Hengevelt een tafereeltje, met daarbij een gedicht en haar handtekening. De afbeelding toont drie personen aan een tafel waarop een muis in een kooi zit. Uit het gedicht blijkt dat met die muis een slaaf bedoeld werd. Het borduurwerk is een protestprent tegen de slavernij.
Mevrouw van Ommeren was getrouwd met een geslaagd zakenman en verkeerde in de meest verlichte en vooruitstrevende kringen, geïnspireerd door de Franse revolutie met de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Maar zelfs zulke dames zaten als het ware zelf ook in een kooitje en werden zich daarvan meer bewust. Ze mochten niet stemmen, geen verzoekschriften ondertekenen en geen functies bekleden in comités. Maar wat je ook over vrouwen zou willen of kunnen beweren, borduren mochten ze meestal overal wel. Zo vond een deel van de Nederlandse beweging voor de afschaffing van de slavernij plaats in de privésfeer, binnen het huishouden. Zoals met dit borduurwerk. Vrouwen morrelden voorzichtig aan de beperkingen die hen in het maatschappelijk leven waren opgelegd. Ze toonden hun eigen mening door sinds 1789 in huis affiches op te hangen tegen de slavernij, ze droegen armbanden, haarspelden of kettingen met beelden van geketende, knielende slaven, aten van borden met christelijke teksten tegen de slavernij en dronken uit kopjes waarop een slaaf werd gegeseld. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 verdwenen in musea dingen die daaraan herinnerden naar de depots.
Zending en fotografie
Bewaarde voorwerpen kunnen naast hun gebruik ook andere betekenissen dragen. Maar bij schilderijen of foto’s zit het gebruik alleen in de vertoning. Toch staat de betekenis van afbeeldingen net zo min vast; het is maar hoe je ernaar kijkt. Wat was de relatie tussen de fotograaf en de gefotografeerde, wat werd gekozen (en wat werd weggelaten), wat was het moment van de opname, wat gebeurde er later met de foto? Net als andere dingen verandert een foto vaak van plaats en kan hij worden meegenomen door de tijd. Een afbeelding van een groep Surinaamse vrouwen op een expositie uit 1895 vertelt een heel ander verhaal dan dezelfde foto in een hedendaags overzicht van de Surinaamse literatuur.
Tussen 1873 en 1916 werden 34.000 contractarbeiders uit India naar Suriname overgebracht. Hun komst viel samen met het begin van de fotografie Voor 1945 had vrijwel iedereen in Nederland een familielid die in de koloniën werkte. De Deense grootvader van de schrijfster was zendeling, hij probeerde in Suriname Hindoestaanse (in het boek steeds Hindustaanse genoemd) contractarbeiders tot het protestantisme te bekeren en stichtte het tehuis voor Hindoestaanse kinderen in het Surinaamse Alkmaar. Ter voorbereiding op zijn taak als zendeling maakte hij in 1913/4 een studiereis van zes maanden naar India. De reis en zijn eerste verblijf in Suriname, van 1917 tot 1923, resulteerden in twee fotoalbums. De foto’s werden gebruikt in het kader van de zending. Dat ging door toen Legêne in Nederland als secretaris van het Zeister Zendingsgenootschap tussen 1931 en 1954 tientallen preken, reisverslagen, kinderboeken en romans publiceerde. Ze werden in hoge oplagen door Protestanten gelezen. Dezelfde foto’s werden vele malen gebruikt in steeds andere verhalen, een foto van een naamloze man kon in het ene verhaal een Moslim, en in een ander betoog een Hindoe voorstellen. De beelden werden natuurlijk wel vooral gebruikt om te preken over de eigen beschaving.
Batik
Batik is de bekendste Indonesische decoratietechniek Tegenwoordig exporteert het Helmondse bedrijf Vlisco het op grote schaal naar Afrika. Zoals bij het Nederlandse borduren rond 1800 al bleek, kan ook textiel een drager van koloniale geschiedenis zijn. De oosterlingen op het zijpaneel van de gouden koets zijn gekleed in batik. Batik heeft altijd vele betekenissen gehad, verbonden aan de techniek, de afgebeelde motieven en patronen, of wie het doek maakte, droeg of bewaarde. Met de veranderingen van de economische verhoudingen tussen Nederland en Indonesië en het daarmee veranderde personenverkeer tussen het moederland en de kolonie, veranderde na 1815 ook de waardering van batik een keer of vijf. Batik stond achtereenvolgens symbool voor een techniek, een kledingstuk, een waar, een sociaal gegeven en een collector‘s item. Zo wordt in een standaardwerk uit 1898 het batikambacht ten voorbeeld gesteld voor het Nederlandse borduren. “Wie de losse gemakkelijkheid waarneemt waarmee die lenige inlandsche arm alles regeert, zonder aarzelen, zonder peuteren, half onder het praten met de gezellinnen door, moet erkennen dat het arbeiden van deze eenvoudige Javaansche vrouw in verre in gehalte wint van het Europese handwerk: dat priegelende geprik, wat geketend is aan zijn eigen teuterige techniek.“
In 2009 werd door de Unesco batik op de lijst van mondiale immateriële erfgoederen geplaatst. Uitgangspunt was daarbij de erkenning van de betekenis van batik voor Indonesië: als cultuur, als ambacht, als mode, als levensbeschouwing, als ‘economisch goed’, toeristische attractie en als geschiedenis.
Kwartetten
En toen was er lesmateriaal. Zoals Helman in 1925 opmerkte, een plaatje in een aardrijkskundeboek kan een kind levenslang op het foute been zetten. Als onderdeel van een educatieve reeks gaf het Koloniaal Instituut, de voorloper van het KIT, in 1942 (!) een kwartetspel uit. Kwartetten is een kaartspel dat vroeger vaak in de huiselijke omgeving gespeeld werd. De bedoeling van het spel is om door onderling ruilen vier kaarten van een serie bij elkaar te krijgen. Bij dit “Insulindekwartet” waren er bijvoorbeeld series over nijverheid, woningen, wapens, schepen en de natuur. Wie het spelletje speelde kreeg zo steeds een selectie, een canon, van plaatjes over Indië onder ogen. Het was een soort kolonialisme als spel, op afstand.
Wat daarbij achteraf opvalt is dat er op geen enkel plaatje een verwijzing naar de Europese aanwezigheid voorkomt. De gekozen beelden zijn traditioneel en ‘tijdloos’. Bij de wapens geen geweer, bij de boten geen stoomschip, bij de transportmiddelen zelfs geen fiets. Ogenschijnlijk actueel presenteerden de kaarten met elkaar een apolitiek heden dat buiten de ontwikkeling stond. Iedere keer als een gezin in de moeilijke bezettingsjaren en later met het invallen van de schemer rond de tafel zat en de kaarten geschud en rondgedeeld werden, lag er een samenhangend beeld op tafel van de traditionele Indonesische cultuur. Men had deze miniatuurversie van de kolonie, een vorm van propaganda, eigenlijk een dagdroom, in eigen hand.
Afbeeldingen van mensen in het spel zijn vier ‘volkstypen’ die trouwens als onderdeel van de afdeling ‘natuur’ worden opgevoerd. Het zijn vier momentopnames van contact tussen de betrokkenen en hun fotografen, gemaakt in geheel verschillende tijden en streken. Het is en was bekend wie deze personen waren, maar hun naam en hun uiteenlopende historische en persoonlijke achtergronden worden bij het spel niet vermeld. Hun individualiteit werd veranderd in een generaliserend beeld. Dit viertal doet de enorme verscheidenheid van culturen en volkeren in het eilandenrijk tekort. De verscheidenheid paste zo beter in ons doosje. Na de onafhankelijkheid van Indonesië in 1945 verdwenen herinneringen aan Indië in musea naar de depots. Er veranderde veel, men zegt wel: “Indië verloren, ontwikkelingshulp geboren”.
Uitburgeren
Het is met de verwerking van dragers van betekenis en herinneringen -net als met de bevolking van een gebied of het personeelsbeleid in organisaties- altijd een kwestie van instroom, doorstroom en uitstroom. Maar bij de koloniale erfenis gaat het niet alleen over souvenirs en hun geschiedenis van betekenissen, maar ook over mensen. Jan (Jean Theodoor) Toorop (1858 – 1928) werd geboren in een Indisch milieu in Purworedjo op Java. Hij had Javaanse, Chinese, Brits-Indische en Noorse voorouders. Toen hij 14 was ging hij naar Nederland en hij ging nooit terug. Hij werd een beroemd schilder en illustrator. Vanwege zijn reclameplaat voor sla-olie heet de Jugendstil (Art Nouveau, Secession, Arts and Crafts) in Nederland sla-oliestijl. Ook maakte hij het omslagontwerp van de roman Metamorfoze van Couperus, een boek dat zelf ook vol verwijzingen staat naar voorwerpen, geuren, omgangsvormen en gewoontes in Nederlands-Indië. De receptie van het werk van Toorop is een voorbeeld van de stelling dat men in verschillende tijden dezelfde dingen heel anders kan waarderen. In vijftien tentoonstellingen van zijn werk tussen 2001 en 2009 wordt zijn Indische achtergrond en eventuele Indische invloeden op zijn werk nauwelijks vermeld. Dat is vroeger wel anders geweest.
Maar Toorop is ook een vroeg voorbeeld van de bekende stelling: “Wij zijn hier omdat jullie daar waren.” Voor de tweede wereldoorlog werden sommige koloniale onderdanen, zoals de Javaan Sewardi Soerjaningrat en de Surinamer Anton de Kom, vanwege hun antikoloniale opvattingen naar Nederland verdreven. Maar Europeanen in de tropen hebben daar toen niet alleen de economie van zichzelf en het Moederland bevorderd, of souvenirs verzameld. Mannen hebben ook nageslacht veroorzaakt: halfbloeden, Indo’s, Creolen, in het boek Afro-Surinamers genoemd.
De staatkundige onafhankelijkheid van Indonesië in 1945 en van Suriname in 1975 leidde tot een grote exodus naar het moederland, voor een deel gedwongen, voor een deel gewild. Deze landgenoten hebben de koloniale geschiedenis anders beleefd en wensen vaak niet mee te doen aan gangbaar pijnlijk zwijgen. Zo wordt ons opnieuw een spiegel voorgehouden. Het viel bijvoorbeeld op dat de geschiedenis van de slavernij tot voor kort geen plaats had in het historisch debat of het onderwijs. In de laatste tien jaren werden er verschillende nieuwe gedenktekens en standbeelden opgericht, voor Gandhi bijvoorbeeld. In Den Haag worden jaarlijks Indische studiedagen gehouden. Daar spraken in 2004 jongeren van de derde generatie over “uitburgeren”. Men zag wel wat in het eigene van de Indische groep, als een internationaal profiel dat niet louter met Nederland verbonden hoeft te zijn. Wellicht, zo werd gesteld, is ‘de drang tot uitburgeren … een teken dat men is ingeburgerd’. In dezelfde maand viel bij Indische Nederlanders in Amsterdam een officiële uitnodiging in de bus om Nederlandse taalcursussen te komen volgen. De minister van Vreemdelingenzaken en Integratie verklaarde verder dat Nederlanders in de openbare ruimte uitsluitend Nederlands behoren te spreken.
Spiegelreflex; Culturele sporen van de koloniale ervaring
Susan Legêne
2010 uitgeverij Bakker
ISBN 978 90 351 33556
294 bladzijden [ook verschenen in het winternummer van Oerdigitaalvrouwenblad]