Betsy R. Gonesh (1908-2008), de eerste Hindoestaanse vroedvrouw in Suriname
door Prem A. Girjasing
Mevrouw Betsy Ramkalia Gonesh behoorde tot de markante Surinamers van Hindoestaanse afkomst die gehuldigd werden op 5 juni 2008 in het kader van de herdenking van 135 jaar Hindoestaanse immigratie in Suriname en georganiseerd door de Culturele Unie Suriname. Voor mevrouw Gonesh gebeurde dat op grond van haar verdiensten als vroedvrouw. Zij was al in 1968 gepensioneerd en zij behoorde samen met Alma Dilrosun tot de eerste Hindoestaanse vroedvrouwen in Suriname in de jaren ’30 van de vorige eeuw. In haar veertigjarige loopbaan als vroedvrouw heeft zij meer dan 10.000 officieel geregistreerde baby’s ter wereld helpen brengen.
Oma Gonesh herdacht op 29 juni 2008 haar 100ste verjaardag. Zij is geboren in Mariënburg in het district Commewijne in de periode, dat de immigratie van de Brits-Indiërs uit India nog volop aan de gang was. Zij was het derde kind van het Brits-Indische immigrantenechtpaar Gonesh (S/438) en Bhola Isserdee (Ee/820). Bij aankomst in de kolonie tekende mevr. Bhola Isserdé een vijfjarigcontract, terwijl vader Gonesh zich als vrije immigrant in Mariënburg vestigde. Na beëindiging van de contractperiode vestigde het gezin zich – in navolging van de vele andere immigranten – aan de rand van Paramaribo, en wel aan de Anniestraat.
In de directe nabijheid van het gezin was in 1905 de eerste Hindoestaanse zendingsschool der Evangelische Broedergemeente (EBG), de Annieschool aan de Gravenstraat geopend. Deze school was de eerste districtsschool voor kinderen van Brits-Indische immigranten, die begon met 21 jongens en één meisje, Annie genaamd. Vele jaren later werd deze school vernoemd naar broeder Wenzel, die als zendeling werkzaam was onder de Brits-Indische immigranten. Wijlen Johannes H.N. Polanen, hoofdonderwijzer (1882-1939) werd het eerste schoolhoofd. De leerplichtige leerlinge Ramkalia Gonesh bezocht deze school voor het lager onderwijs en kreeg les van een van de eerste Hindoestaanse onderwijzers, wijlen William Emanuel Juglall. Hij behaalde in 1918 de akte van vierde rang en was als klasse-onderwijzer op de Annieschool te werk gesteld.
Het was op deze school dat Ramkalia Gonesh kennis maakte met het westers onderwijssysteem en de christelijke normen en waarden. Gonesh had, met name na de schooltijd, zeer nauw contact met andere kinderen van Brits-Indische immigranten, behorend tot de EBG die zich eveneens in de omgeving van de stad Paramaribo hadden gevestigd, zoals de families Lachman en Srimaansing. Nadat zij de acht klassen van de Annieschool met goed gevolg had afgerond, volgde Gonesh op 15 augustus1928 de tweejarige opleiding van vroedvrouw in het Militair Hospitaal, thans het ’s Lands Hospitaal geheten.
Tijdens de studieperiode ontdekte vader Gonesh dat zijn dochter een studie volgde, die niet overeenkwam met zijn religieuze en sociale status. Hij behoorde tot de hoge brahmaanse kaste en het werk van vroedvrouw was niet in overeenstemming met de code van de leerstellingen van het orthodoxe hindoeïsme. Zij moest haar studie voor enige tijd staken en dat gaf dan de nodige spanningen in de familie. Door interventie van de alom gerespecteerde en gezaghebbende árya samáji priester Rampersad Sukla Ghosain, die vader Gonesh kon overtuigen dat een vroedvrouw ook in belang was van de Hindoestaanse als niet-Hindoestaanse gemeenschap, kon zij haar studie vervolgen. Rampersad Sukla Ghosain was als vrije immigrant in de kolonie Suriname aangekomen en had zich als ondernemer opgewerkt tot een welvarende middenstander in Paramaribo. Hij behoorde tot de orthodoxe stroming van het hindoeïsme, maar bij de bijeenkomst van de Arische missionaris Jaimani uit India, trad hij in 1929 toe tot de árya samáj beweging. Deze overstap was een doorbraak voor de opkomst van deze moderne stroming in het hindoeïsme in Suriname.
Na het afronden van deze studie in 1930 werd Betsy als gediplomeerde vroedvrouw in de periode 1930–1940 in de districten Commewijne (Meerzorg en Nieuw–Amsterdam), Saramacca (Tijgerkreek) en de Leidingen in de Saramaccapolder tewerkgesteld. De omstandigheden in de districten tijdens haar tewerkstelling waren in die tijd zeer primitief: geen elektra, geen goed drinkwater, slechte hygiënische woonomstandigheden. Ondanks deze situatie heeft zij zich op zeer bijzondere wijze van haar taak gekweten, even goed in de regentijd, lopend en balancerend over de smalle en spiegelgladde bruggetjes, als in de felle oktoberzon. Steeds is Gonesh paraat geweest om haar plichten en taken, die zij meer als een roeping zag dan als haar werk, te vervullen. Gedurende de periode van haar detachering in de districten werd zij geconfronteerd met schrijnende armoede en barre leefomstandigheden van vele districtsbewoners, waarvan de meesten financieel niet in staat waren om de meest elementaire benodigdheden, zoals zeep, kleding en talkpoeder voor de bevalling van hun kinderen aan te schaffen. Deze benodigdheden kocht zij voor sommige moeders uit haar eigen zak.
In 1944 werd zij tewerkgesteld te Kwatta en daarna van 1957 tot 1962 te Livorno. Tijdens haar dienstperiode te Kwatta zat zuster Gonesh samen met nog twee andere vrouwen in een vrouwenorganisatie. Deze club begon spontaan in de omgeving gelden in te zamelen voor het standbeeld van Mahatma Gandhi. Onder haar leiding moest mede in opdracht van de toenmalige geneeskundig-inspecteur Lampe worden gestart met het geven van voorlichting over hygiëne in de woonomgeving. Op Kwatta heeft zij mevrouw Julia van Brussel, tezamen met dokter Castilho, opgeleid tot hulpvroedvrouw. De dames Jet Neslo, Bertha Klinkenberg en Kana Smit zijn later ook door haar tot vroedvrouw opgeleid. De bekende, gediplomeerde verpleegkundige mvr. Indrani Sankatsing is voor korte tijd ook bij haar in de opleiding geweest, maar zij koos gaande weg voor de studie van volwaardige verpleegkundige bij het Bureau voor Openbare Gezondheidszorg (BOG).
Tijdens de periode op Livorno heeft zuster Gonesh door gebrek aan werkruimte één van haar slaapkamers ingericht als consultatiebureau van waaruit zij haar werk moest doen. De poli van de dienstdoende huisarts had maar één werkkamer en was bestemd voor de oppasser. Gedurende deze werkperiode werd zij gevraagd om de eerste steen te leggen voor de bouw van de tempel van de Sanathan Dharm aan de Midden-Livornoweg en was zij actief lid van het Ramlilá- en het Kermiscomité aldaar. Bij haar pensionering op 29 juni 1968 ging zuster Gonesh met buitenlands verlof naar Nederland.
Bij terugkeer in Suriname was zij actief als lid van het bestuur van het weeshuis van de Sanatan Dharm. Haar verdiensten en bijdragen aan de maatschappij zijn de overheid zeker opgevallen en in 1964 werd haar de eremedaille in zilver verbonden aan de Orde van Oranje Nassau verleend.