Bescherming van ons cultureel erfgoed is essentieel
door Quito Nicolaas
Na geruime tijd dat er haast geen wetenschappelijke belangstelling bestond om onderzoek op de Nederlands-Caraïbische eilanden te verrichten, werd twee jaar geleden het initiatief genomen om aandacht op het vlak van het cultureel erfgoed te besteden.
In de jaren ’80 werd op Aruba het initiatief genomen om een cultuurbeleid vorm te geven dat een reflectie is van de eigen identiteit en culturele gewoontes. Dit om het proces van natievorming van de nodige impulsen te voorzien en de culturele identiteit te versterken. Het werd een keerpunt.
Bij het onderzoek Travelling Caribbean Heritage zijn er talrijke wetenschappers op de eilanden Aruba, Bonaire, Curaçao èn uit Nederland betrokken geweest. De rapportage van de bevindingen is vervat in een tweedelige uitgave: Antilliaans erfgoed, Toen en nu en Antilliaans erfgoed, Nu en verder, onder redactie van Gert Oostindie en Alex van Stipriaan. De uitgave wil een bijdrage leveren aan het debat op de eilanden, maar is hierin niet altijd geslaagd. Opmerkelijk is de kanttekening waar men hoopt dat deze uitgave een bijdrage levert aan het debat in Nederland over de betekenis van het kolonialisme en postkolonialisme.
In het eerste deel van de tweedelige bundel tref je haarscherpe analyses en beschouwingen over het verleden en de ontwikkelingen die naar een ‘stand-still’ -situatie hebben geleid. Op zich zou je verwachten in deel 2, Nu en verder, op basis van deze uitkomst verschillende bijdragen tegen te komen die sterker aansturen op een verbetering van de bestaande situatie. Dit op grond van concrete voorstellen en beleidsintenties die kunnen zorgen dat het gekoesterde cultureel erfgoed niet in verval raakt, zoals op de Engelstalige Caribische eilanden. Ik kan me goed voorstellen dat men niet op het terrein van beleidsmakers wenst te treden, maar het gaat puur om de formulering hoe een idee, concept wordt overgebracht.
Infrastructuur
Op Aruba kent men de FMA, een stichting waaronder alle musea ressorteren: archeologisch, historisch, gemeenschap (community), museum van industrie en het carnavalmuseum. Elk museum behoudt haar eigen beleid, maar door aan te schuiven onder de paraplu van een stichting, zijn ze niet langer beperkt tot de subsidie van de lokale overheid. Over het algemeen zijn de musea goed geoutilleerd, maar de presentatie kan beter. Zo kan in het digitale tijdperk digitale of audiotour ook tot de mogelijkheden te behoren. De digitale mogelijkheden bieden ook steeds meer buiten kansen om buiten de landsgrenzen te bewegen. Het interessante en belangwekkende aan cultuurgeschiedenis gebeurt niet binnen de lokale grenzen maar juist daarbuiten.
Naast de FMA heb je de Stichting Monumentenzorg die baanbrekend werk verricht. Tal van monumentale gebouwen – met een rijke historie – zijn niet vervangen door moderne architectuur en zijn behouden gebleven en gerestaureerd. Maar ook Monumentenzorg kampt met een begroting die niet altijd toereikend is om panden op te kopen en te renoveren. In San Nicolas, in de B. v. d. Veen Zeppenfeldstraat en de Helfrichstraat hebben verschillende gebouwen art deco-gevels die in een slechte staat van onderhoud verkeren. De overheid kan – met het oog op een nieuwe toeristische attractie – een beroep doen op art. 21 van het Unesco-verdrag om deze panden op te knappen zodat ze niet zodanig in verval raken dat ze gesloopt moeten worden. Ook de historische achtergrond van deze gebouwen dient vastgelegd te worden. De samenwerking tussen de FMA en de Stichting Monumentenzorg heeft tot nu toe goede resultaten opgeleverd, maar kan een nog grotere rol spelen in het geheel.
Sporen naar ons verleden
Velen zijn ervan overtuigd dat er een beleid moet komen ten aanzien van ons cultureel erfgoed, dat maakt dat de de stilte rondom ons koloniaal verleden zal worden doorbroken. Vaak is er niet over gesproken, uit schaamte of om de vrede in de verhouding met Nederland te bewaren. Dit geldt dit niet alleen voor de musea die in hun vaste collectie enige aanpassing en aanvulling behoeven, maar ook in het onderwijs en in de media waar een accentverlegging moet plaatsvinden. Veel van ons verleden is nog steeds onbekend voor het algemeen publiek, terwijl dit verleden veelal is vastgelegd en opgeslagen in koloniale verslagen en boeken. Mensen van de eilanden moeten in een omgeving kunnen opgroeien met het besef: dit ben ik, dit is mijn verleden en dit zijn de transities die de samenleving heeft doorgemaakt.
Hoe de culturele en raciale tegenstellingen zijn geïnstitutionaliseerd als gevolg van ons koloniaal verleden, is voor de hedendaagse generatie eerder een vraag zonder antwoord. In de beantwoording van die vraag kan het Nationaal Archief een bijzondere rol spelen. Zo maakte ik in 2017 op Aruba mee dat een groep mbo-leerlingen een rondleiding kreeg bij het Historisch Archief en werd ingeleid in het gebruik van historische bronnen. Op deze manier kunnen ook andere geïnteresseerden gestimuleerd worden om een kijkje te nemen in de archieven of onder begeleiding van derden een onderzoeksthema uit diepen. Tot nu toe zijn het teveel enkelingen die van het archief gebruikmaken.
Literaire canon
Een van de onderdelen van ons erfgoed betreft de oude geschriften die nog steeds niet zijn gepubliceerd. Aan de hand hiervan kunnen we een reconstructie maken van het verleden en een beeld krijgen hoe men toen leefde, werkte en hoe hun omgang eruit zag. In Tropentaal, 200 jaar Antilliaanse vertelkunst (2001) en Noordoostpassanten, 400 jaar Nederlandse verhaalkunst over Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba (2005) verkrijgt men een eerste indruk van de Arubaanse/Antilliaanse literatuur. Liesbeth Echteld en Wim Rutgers bespreken de literaire canon; jammer genoeg ontbreken de criteria die zijn gehanteerd om tot een verantwoorde selectie te komen. Het betreft meer een theoretisch kader dat geschetst wordt bij het opstellen van een literair-historische canon. Men beperkt zich tot een select gezelschap van auteurs op basis van het aantal pagina’s die in de bloemlezing Di Nos aan de auteur is gewijd in plaats van het aantal pagina’s tellende oeuvre van de auteur als bijdrage aan de literatuur. Daarnaast passeren verschillende lijsten de revue die in diverse bloemlezingen zijn verschenen, waaronder Met eigen stem (1989), The rise of a Caribbean island’s literature (1990), Schrijven is zilver, spreken is goud (1994) en de meest spraakmakende driedelige anthologie Pa saka kara (1998)/De kleur van mijn eiland (2006) die de literaire geschriften en auteurs tegen de toen heersende sociaal-culturele achtergrond plaatsen.
Erfgoed als vak in het onderwijs
Het erfgoed van de verschillende eilanden kan het beste via het onderwijs worden bijeengebracht: Luc Alofs schrijft daarover. Het is zaak dat zowel aandacht wordt besteed aan het materiële als het immateriële erfgoed. Op Aruba bijvoorbeeld kan in het onderwijs aandacht komen voor de archeologische vondsten in Tanki Flip, Santa Cruz en Savaneta. Met de nationale feestdagen kunnen dan de monumenten, archieven, museale voorwerpen en bibliotheken aan bod komen. Of er kan aandacht besteed worden aan veranderende patronen van de gewoontes en gebruiken, tradities, rituelen en de post-Status Aparte identiteit, alsook die onder invloed van migratiestromen (carnaval). Sommige van deze onderwerpen lenen zich voor een excursie als onderdeel van het lesprogramma met opdrachten om de leerstof actief te verwerken. Dit zijn allemaal onderdelen die onherroepelijk in het curriculum opgenomen moeten worden, wil men werken aan natievorming en nationbranding (Ronald Severing schrijft daarover). Vanaf de jaren ’70 werd er weliswaar hieraan gewerkt, maar dan meer via het traject van culturele manifestaties en nimmer via het onderwijs.
Het onderwijs is bij uitstek het instrumentarium om een dergelijke kennisoverdracht door te voeren. Invoering van een vak als erfgoedbescherming en incorporatie van de eigen literatuur binnen de vakken Nederlands, Engels, Papiamento en Spaans dient parallel te gebeuren met een aanpassing van de lesinhoud voor de vakken geschiedenis, aardrijkskunde, plant-, vogel- en dierkunde en maatschappijleer. Het gaat om het bewerkstelligen van een bewustzijn bij leerlingen van ons cultureel erfgoed en onze koloniale geschiedenis. Ook een leertraject Cultureel Erfgoed op lbo/mbo-niveau zou kunnen worden geïntieerd voor leerlingen en cursussen ten behoeve van taxichauffeurs, frontdesk- en museummedewerkers, tourgidsen anderen die werkzaam zijn binnen het toerisme, galeriehouders etc. In de bijdrage van Luc Alofs wordt een aanzet gegeven hoe het erfgoedonderwijs in te richten en welke begin- en eindtermen gesteld mogen worden. Het gaat erom dat leerlingen door middel van historisch denken en redeneren meer waardering krijgen voor het eigene.
Samenwerking en uitwisseling
Dat er in de toekomst tussen de eilanden meer met elkaar op het culturele vlak moet worden samengewerkt, op basis van uitwisseling en reizende exposities, is een vaststaand gegeven. We hebben de fase van zich afzonderen van elkaar en de eigen boontjes doppen achter de rug en moeten nu het territorium ruimtelijk vergroten, door middel van expo’s van de andere eilanden. Dit is een noodzaak indien men door middel van een groter en gevarieerder aanbod zowel de lokale gemeenschap, de toeristen die op het eiland verblijven als de digitale bezoekers wil bereiken.
Ook in groter Caribisch verband leven de inwoners tamelijk geïsoleerd van elkaar. Een grensverleggende wisselexpo die naar de eilanden toekomt kan jaarlijks zorgen voor een aanvulling op het bestaande aanbod. In een tijdperk dat men de creatieve industrie nieuw leven wil inblazen, behoort een museum voor moderne kunst tot de infrastructuur die jonge kunstenaars de ruimte biedt om hun werk te etaleren. Vaak heeft dit een trigger-functie voor het ontstaan van nieuwe galeries, die een ander, groter en meer gevarieerder publiek trekken.
In de verschillende bijdragen aan Antilliaans erfgoed tref je geen coherente visie terug van in welke richting het eilandelijke beleid qua erfgoed zich verder moet ontwikkelen. Er is een inventarisatie gemaakt op de drie benedenwindse eilanden, terwijl de drie bovenwindse eilanden er niet bij werden betrokken. De overheid doet er goed aan om met een gedegen beleidsaanpak te komen die de eilandelijke identiteit waarborgt. Maar ook de bestaande organisaties dienen zich te bezinnen op hun rol en taakopvatting voor wat betreft het lokale cultureel erfgoed. Er zijn tal van kleinschalige musea die daarbij de helpende hand van vrijwilligers en deskundigen kunnen gebruiken.
Verruiming toepassingsgebied wetgeving
In Antilliaans erfgoed zijn er nogal wat ideeën en wensen geopperd, maar de hoofdvraag blijft hoe dit allemaal te financieren. Wij hebben in de jaren ’90 op Aruba de situatie gekend dat de ene kunstgalerie na de andere haar deuren moest sluiten. En onlangs werd bekend gemaakt dat de financiering van de Cosecha (ateliers) in San Nicolas en Oranjestad niet wordt voortgezet. Dit betekent niet alleen dat de meeste kunstenaars hun inkomen via een outlet plotseling zien verdampen, maar dat de financiële structuur geen garantie biedt. Ditzelfde geldt ook voor de literatuursector: de enige bestaande uitgeverij Charuba houdt met veel moeite het hoofd boven water en moet telkens op zoek moet naar een samenwerkingspartner in Nederland – thans LM Publishers – om een boektitel uit te geven. Om de literaire productie zowel in het Papiamento als in het Nederlands of Engels/Spaans een extra impuls te geven, zal echter naar een meer structurele oplossing gezocht moeten worden.
Een oplossingsvariant om de financiële perikelen beheersbaar te houden is om de Erfgoedwet (2016) door middel van een aanpassing en verruiming van het werkingsgebied van toepassing te verklaren op de landen Aruba, Curaçao en St. Maarten en de openbare lichamen Bonaire, St. Eustatius en Saba in het Koninkrijk. Een dergelijke ingreep vereist ministerieel overleg tussen de partners van het Koninkrijk. Deze ingreep geldt evenzo voor de Wet op het specifieke cultuurbeleid (2016) en de Fondsenwet (Stb. 1981, 355) – men denke aan het Nederlands Letterenfonds – om de reikwijdte hiervan van toepassing te doen zijn voor het gehele Koninkrijk. In het verleden werd voornamelijk ingezet op het oprichten van muziekscholen en werd de onderwijs- en literaire sector verwaarloosd. Leesarmoede en/of culturele vervlakking is een bekend fenomeen van vorengenoemde benadering. Met een enkele wetswijzigingen of met de invoering van specifieke koninkrijkswetgeving kan binnen het Koninkrijksverband een ontwikkeling op gang gebracht worden die achterstelling uitsluit. Immers ook binnen de Europese Unie bestaat er uniforme wetgeving die geldend is voor alle EU-landen.
Denklijnen
Beleidsmakers dienen deze uitgave, Antilliaans erfgoed, serieus te nemen. Er zijn klemmende zaken als o.a. opleiding van museummedewerkers, uitwisseling van roulerende expo’s, onderhoud van monumenten, financiering van de collectie, die op Koninkrijksniveau besproken moeten worden. Dit vereist een gezamenlijke beleidsaanpak die niet indruist tegen de autonomie van de eilanden en die gevolg geeft aan de Unesco-verdragsverplichtingen.
Men moet er voor waken dat de eilandstaten – zoals het geval was bij de Engelstalige Caribische eilanden – het culturele erfgoed verder in verval doen geraken. In de hier besproken tweedelige uitgave zijn er een aantal denklijnen uitgezet die best bruikbaar zijn. De overheden kunnen deze uitwerken en vertalen naar financiële ruimte en beleidsopties. De eilanden kennen een rijke geschiedenis die in het verre verleden is ontstaan, maar vaak weet men niet de gang naar het museum te vinden. Een planmatige aanpak met een multiplier-effect naar de creatieve industrie is geboden. Enkele van de wetenschappers die hun bijdrage hebben geleverd, zullen zeker bereid zijn om deel uit te maken van een stuurgroep die het gehele proces kan begeleiden. Vaak zien we dat een clusterbeleid wordt gevoerd en dat onderdelen van het beleid elkaar niet opvolgen of op elkaar laten wachten. In een situatie van geringe economische activiteit is uitstel geen optie.
Antilliaans Erfgoed 1/2. Onder redactie van Gert Oostindie en Alex van Stripiaan. Leiden: Leiden University Press, 2021.288 en 284 pp. ISBN 978 90 8728 3551 en ISBN: 978 90 8728 356 8
Met bijdragen in deel I van van Gert Oostindie & Alex van Stipriaan (inleiding), reflecties van Colet van der Veen & Dyonna Bennett, Thaïs Franken (erfgoed), Dyonna Bennet & Annemarie de Wildt (museale meerstemmigheid op Curaçao), Artwell Cain (musea op Aruba), Valika Smeulders (Nederlandse musea), Ronald Svering (Papiaments), Lianne de Geus, Stacey Mac Donald, Gert Oostindie, Alex van Stipriaan & Nicole Vermeer (Bonaire), Luc Alofs (onderwijs), Margo Groenewoud (digitalisering). In deel II: Gert Oostindie & Alex van Stipriaan (inleiding), Gert Oostindie (erfgoedcanon), Alex van Stipriaan (erfgoedontwikkelingen en beelden), Rose Mary Allen (migraties), Rose Mary Allen & Gregory Richards (carnaval), Liesbeth Echteld & Wim Rutgers (literaire canon en verbeelding), Gert Oostindie (culturele uitwisseling) en Margo Groenewoud (erfgoedbeleid).