blog | werkgroep caraïbische letteren

Belonging, bonding of bridging? Het is, zoals het is

door Giselle Marie Ecury

Wim Rutgers boeit mij altijd met zijn interessante wetenswaardigheden over de literatuur in het Caribisch Gebied. Geïnteresseerd heb ik alles gelezen over de auteurs van Aruba. Bijzonder, dat ik daartoe mag behoren. Tegelijkertijd zette het me aan tot nadenken. Op zijn vragen [zie artikel op deze blogspot, klik hier] is dit mijn antwoord.

Foto rechts: Giselle Ecury met de Nederlandse auteur Arthur Japin. Hij schreef onder meer het scenario voor de film Boy Ecury, een Arubaanse jongen in het verzet, die gemaakt werd door de cineast Frans Weisz.

In de jaren ’50 van de vorige eeuw werd ik geboren in Oranjestad uit een Arubaanse vader en een Nederlandse moeder. Daar aarzel ik al. Want mijn moeder was eveneens een kind uit een “gemengd” huwelijk. Háár vader was een zoon van een Duitse bosbouwer, die jong weduwnaar werd en zelf overleed, toen zijn kinderen 19 en 17 jaar waren. De economie in Duitsland was tanende. De jonge Franz Joseph Athmer verkocht in overleg met zijn zuster alle grondstukken, die zij erfden. De huishoudster van het gezin, Marie, werd aangehouden en kreeg een toelage. Franz ging studeren in Leipzig. Medicijnen en Tandheelkunde. Hij trouwde met de Groningse Marie-Antoinette Kessener. Zij gingen – met Marie – wonen in Wissen, waar mijn moeder in 1923 geboren werd als Anna Liese Athmer. Nog altijd was het economisch zeer moeilijk in Duitsland. Hitler liet van zich horen. Mijn grootvader keek vooruit en voorzag, dat het helemaal fout zou lopen. Hij wilde weg uit Duitsland, wilde zelfs geen Duitser meer zijn. Het gezin vertrok naar Nederland, waar nog 2 dochters werden geboren.

Mijn grootvader werd officieel Nederlander, sprak accentloos Nederlands, distantieerde zich van het Duitsland, zoals zich dat ontwikkelde: Nazi-Duitsland, hoofdrolspeler in de Tweede Wereldoorlog. In zijn praktijk hielp hij vaak voor niets patiënten die geen geld, maar wel kiespijn hadden. En gedurende het laatst jaar van de oorlog waren er zes Amerikaanse soldaten, o.a. betrokken bij het Ruhr-offensief, in zijn huis ingekwartierd.

Maakte de afkomst van mijn moeder haar tot een Duitse, die vanaf haar tweede levensjaar in Nederland opgroeide? Of zijn die jaren te verwaarlozen en was zij een Nederlandse? En hoe zit dat dan met mij?

Toen ik ruim zes jaar was, vertrokken wij als gezin naar Holland. Mijn vader, geboren in 1911, was van de generatie die leerde, dat Nederland het heel goed met Aruba voorhad. Als je vooruit wilde komen, moest je de taal goed leren. Op alle Arubaanse scholen werd onderwezen in het Nederlands. Je kon in “het moederland” een vervolgopleiding doen.

Wij hebben altijd Nederlands gesproken, ook toen we nog op Aruba woonden. Mijn beide ouders waren zeer taalvaardig. Zij beheersten de grammatica en mijn vader heb ik nooit kunnen betrappen op enige vergissing in zijn Nederlands, bijvoorbeeld met de lidwoorden. Wel vond hij in het begin de lange a- en o-klanken lastig. Zo noemde hij in onze woonplaats Bergen de kolenboer, die meneer Akerboom heette steevast “meneer Akkerbom”.

Op school en later in mijn werkzame leven was ik altijd “één van de anderen”. Maar wél hadden wij een afwijkende achtergrond: een licht gekleurde vader, rijst en pittig gekruide gerechten op het menu, de ervaring van het reizen per vliegtuig en een verblijf in Amerika (Florida en New York) en London, terwijl toen de meeste Hollandse kinderen niet verder gekomen waren dan Amsterdam of de kust.

Nu komt de hamvraag. Mag ik mijzelf nog Arubaanse noemen? Of ben ik eigenlijk gewoon een Nederlandse met Arubaanse achtergrond?

Toen ik het manuscript voor de roman Erfdeel opstuurde naar diverse Nederlandse uitgeverijen, had ik er geen flauw benul van ooit terecht te komen tussen de West-Indische auteurs. Het is zéér moeilijk iets officieel uitgebracht te krijgen in Nederland. De eerste reactie van uitgeverij De Geus was dus bemoedigend: Twee redacteurs hadden getwijfeld aan uitgave. Men besloot uiteindelijk het niet te doen: “Het was té mooi.” Ik begreep direct wat bedoeld werd, heb een heleboel veranderd, weggelaten, toegevoegd. Uitgeverij Atlas vond het vervolgens “Een prachtig verhaal, met veel gevoel voor drama.” Ze dachten echter dat de markt er te klein voor was en wezen me af.

Mijn moeder was in die tijd zwaar dement geworden. Ze zou haar laatste maanden ingaan. Aan haar bed schreef ik gedichten, die ik onder leiding van grafisch vormgever Wil Schipper (Grafische Zaken, Den Haag) na haar overlijden uitgaf in eigen beheer. In 2005 verscheen er een prachtig artikel over Terug die tijd in De Telegraaf (zie www.sfeervoltrouwen.nl ), waarna ik werd uitgenodigd om bij Andries Knevel (EO) in zijn programma Het Elfde Uur over de totstandkoming van mijn dichtbundel te spreken. Diezelfde avond had ik een uitgever voor de handelseditie en voor de roman Erfdeel.

Tot mijn verrassing kwam ik terecht tussen de auteurs van het Caribisch Gebied. Het bracht me in contact met de cultuur die ik in me draag, alsof de slotwoorden van een van mijn gedichten bewaarheid werden: Vaarwel, je komt terug.

Maar Aruba heeft zich ontwikkeld, zoals ikzelf mij ontplooid heb in Nederland. De basale dingen zijn direct “eigen”: de zon, de wind, de geuren en die prachtige zee. Ik spreek de taal echter niet, herken de bouwstijl niet. Ik begrijp, dat men zich richt op de Amerikaanse toeristenmarkt, maar zie niet veel meer terug van “vroeger”. Ik geniet van de mensen, maar kán de huidige samenleving niet kennen. Hoe zou het zijn, wanneer de kaarten anders gelegen zouden hebben?

Toch is het goed, zoals het is. In Nederland voel ik me thuis. Op Aruba en Curaçao ook. Tóch. Het ontroert me, wanneer mensen zeggen: “Je bent één van ons.”
In zijn recensie van mijn roman Glas in lood bespreekt Wim Rutgers de beperkte manier, waarop ik de Arubaanse elementen aanhaal, als toeristische impressies. Allereerst zijn die omschreven vanuit het kinderperspectief van een personage, een Hollands kind. Zij beziet alles vanuit haar achtergrond en dus beperkt ze zich tot de attracties, waar haar Arubaanse moeder haar heenbrengt.

Soms realiseer ik me niet helemaal Hollands te zijn. Zoals mijn hoofdpersonage in Erfdeel zegt: “Ik ben niet van hier en niet meer van daar.” Door zo’n opmerking lijkt het, alsof ikzelf altijd met mijn ziel onder de arm rondloop. Dat is niet zo. Ik geniet van alle dagen en dingen, die mijn pad kruisen. Ik zou de duinen en de wandelingen door onze grote Schoorlse bossen niet willen missen – hé, zit daar dan toch nog iets van mijn Duitse overgrootvader, de bosbouwer? Ben ik daarom graag in Duitsland? Ik houd van de “Gründlichkeit” van de Duitser, zijn hoffelijkheid. Maar hoffelijk is de Arubaan ook. Ach, en ik houd eveneens van Curaçao, draag de mooiste herinneringen aan mijn logeerpartijen bij mijn tante Nydia aan de Carawaraweg.

Als lid van de Vereniging van Letterkundigen en van de Freelancers Association (FLA) ga ik naar veel bijeenkomsten toe, bijvoorbeeld over hoe je naamsbekendheid kunt verwerven (Geert Mak), over “Feiten of fictie” (Nelleke Noordervliet), over “Variatie en vernieuwing” (P.F. Thomese en Renate Dorrestein). De leden zijn Nederlandse journalisten, schrijvers, dichters, schrijvers van jeugdliteratuur. Het is altijd leuk om met hen van gedachten te wisselen en ook zij staan heel open voor mij. Zomaar wat voorbeelden: Ik spreek graag voor welk publiek dan ook, soms in samenwerking met bijvoorbeeld “kinderdichter” Theo Olthuis, auteurs Kester Freriks, Aliefka Bijlsma, Karel de Vey Mestdagh. Publicist Frits David Zeiler stuurde me een foto waaruit bleek, dat ik “deel uitmaak” van zijn boekenkast. Onlangs heb ik in Madrid gesproken voor een groep jonge zakenvrouwen die uit Nederland afkomstig zijn. Soms lees ik poëzie voor tussen het winkelende publiek in een boekhandel in Bergen. Iedereen is aangenaam verrast, net als ik.

Belonging, bonding of bridging? Ik hoef niets te overbruggen, voel me volkomen opgenomen tussen de Nederlanders. Me bewust van mijn bijzondere achtergrond, streef ik hier in Nederland niet naar het versterken van de samenhang binnen de groep Antillianen/Arubanen of Nederlanders. Wel ben ik altijd geïnteresseerd in wat ieder mens drijft, kom ik graag in het Arubahuis of in het Curaçaohuis.

In september wacht mij The 2011 Conference on Colonial and Post-Colonial Connections in Dutch Literature, georganiseerd door the University of California, Berkeley, en o.a. Michiel van Kempen. Ik citeer: “The Program Committee is pleased to inform that your paper proposal has been accepted for presentation. However, due to the literary character of your abstract, we would like to request you to inaugurate our conference on Sept. 15th, with a literary, autobiographical evening lecture.” Ik heb een rijke achtergrond, waaruit ik volop kan putten! Bijzonder, dat dit plaatsheeft vlak voordat mijn vader 100 zou zijn geworden.

Inmiddels heb ik een leuk platform via de oer-Hollandse website www.damespraatjes.nl . Glas in lood heeft vrijwel meteen gestaan in de agendatips van damesblad Margriet, dat mij ook geïnterviewd heeft, omdat in Erfdeel het onderwerp “ongewenste kinderloosheid” zo mooi naar voren kwam. En ik vind het heel leuk af en toe iets te schrijven voor het Antilliaans Dagblad en ben graag lid van Simia Literario.

Ben ik niet gewoon een wereldburger? Ben ik misschien zelf dat “island in-between”, zoals ik mij tijdens mijn presentatie voor de op Curaçao gehouden Islands-in-Between Conference 2008 afvroeg. Belonging, bonding of bridging? Het is, zoals het is. Ik ben er blij mee.
Foto links: Giselle Ecury signeert haar bundel Vogelvlucht in het Arubahuis, 28 januari 2011

[Eerder verschenen in Antilliaans Dagblad, 18 april 2011]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter