blog | werkgroep caraïbische letteren

België-pagina van De Ware Tijd Literair

Op zaterdag 14 en zondag 15 januari 2017 wijdde de Ware Tijd Literair een hele pagina aan de nieuwe Belgische (Vlaamse) literatuur.

Erwin de Vries – Vlaanderen en Wallonië roken de vredespijp

 

Van de redactie
Waarom een België pagina, vraagt u zich af. De literatuur die momenteel in België wordt geschreven, althans een deel ervan, is geëngageerd. Dit betekent dat de auteur probeert in te grijpen in de omgeving door kritiek daarop te leveren, of juist in te stemmen met bewegingen die plaatsvinden. Veel schrijvers kijken weg van de ellende van bepaalde sociale processen die plaatsvinden. De drie boeken die worden besproken op deze pagina, hebben alle drie een sterke verbinding met de samenleving: twee op gezinsniveau. Hoe gaan mensen binnen het gezin met elkaar om en hoe beïnvloeden ze elkaars leven? Het derde boek, van Annelies Verbeke, gaat buiten die grenzen om en verhaalt over de positie van nieuwe burgers en hoe de oude inwoners van een land met hen omgaan. Het gaat dus niet om een zoektocht naar je zelf, een introspectie, zoals veel literatuur uit Nederland. Maar hoe je met de ander omgaat. Letterlijk en figuurlijk de ander. En dit kan heel verrassend uitpakken.
In Suriname is het heel gewoon dat je je verdiept in iemand van een andere etnische afkomst, door van elkaars bord te eten en met elkaar te feesten. Dit is historisch zo gegroeid. ‘Wans’ ope tata komopo’….’ hoe we hier ook samen kwamen’…. We weten veel van elkaar en vergeten dan even dat dit helemaal niet zo normaal is voor mensen uit Europa. Een vorige generatie reisde lang niet zo veel als de huidige. Een Surinamer in een Brabants kerkdorp was zelfs in 1970 nog een opmerkelijke verschijning. De ander was ver weg, en wordt nu door literatuur dichterbij gebracht. In je huis.

‘Wacht op mij, zo en niet anders hebt gij het gezegd’.
Els Beerten, Eén mens is genoeg

Eén mens is genoeg om je leven te verpesten of het te verbeteren. Eén mens is genoeg je het licht aan het eind van de tunnel te tonen. Beertens laatste werk, Eén mens is genoeg, vertelt het verhaal van Juliette, die in een muzikaal gezin in Belgisch Limburg opgroeit. Na de plotse dood van haar vader gaat het in het gezin helemaal mis. De jonge Juliette en haar oudere broer Louis proberen tegen hun moeders tirannie te vechten. Uiteindelijk besluiten ze om hun leven elders opnieuw te starten, nadat de spanning tussen Juliette en haar moeder volledig escaleert. Juliette heeft een veelbewogen leven, maar uiteindelijk redt vriendschap haar uit de donkere dalen.
Beerten pent een ‘Young Adult’-roman neer, die de harde realiteit beschrijft. Het verhaal is doorspekt met woorden en uitdrukkingen die uitsluitend in het Vlaams-Nederlands worden gebruikt. Het gebruik van het voornaamwoord ‘ge’ is een voorbeeld daarvan. ‘Ge’ kan de functie van onderwerp, object of bezittelijk voornaamwoord hebben. Voor degenen die niet bekend zijn met het Vlaams zal het Vlaamse ‘ge’ wat onwennig lezen zijn. Na de eerste bladzijden leest het veel makkelijker. Wat de roman tot een aanrader maakt, is de manier waarop de lezer deel gemaakt wordt van het verhaal. De personages zijn zo realistisch mogelijk neergezet. Het verhaal maakt duidelijk dat het leven door een gebeurtenis compleet kan ontsporen. Juliettes droom om een bekende zangeres te worden, wordt ruw gestopt als zij in conflict raakt met haar moeder na haar vaders dood. Hier introduceert Beerten een bekend onderwerp voor jongeren, relatie tussen ouder en kind, maar zij voegt er dimensies aan toe.
Els Beerten schrijft romans die zij als tiener graag had willen lezen. De personages worden geconfronteerd met heel extreme omstandigheden en staan voor moeilijke keuzes. Psychologische ontwikkeling van de personages in details beschrijven, is iets waar Els Beerten bekend om staat. Geen zoetsappig verhaal waarin de personages, ondanks de moeilijke omstandigheden toch een ‘Happily Ever After’ krijgen. Hoewel Eén mens is genoeg wordt gezien als een jeugdroman zullen oudere lezers de thematiek en Beertens schrijfstijl appreciëren. Het is een meeslepend verhaal over liefde, trouw, verlies, rouw en geduld. Het begint triest, het midden is triester, maar het einde is hoopgevend.
Els Beerten debuteerde in 1985 met het kortverhaal Vreemde eend en won daarmee meteen de John Flandersprijs. In 2009 verscheen haar tot nog toe succesvolste roman Allemaal willen we de hemel. Deze won onder andere de Boekenleeuw (2009), Gouden Lijst (2009) en in 2013 de Cultuurprijs Vlaanderen voor Jeugdliteratuur.
[Marianne Bouman]

Els Beerten: Eén mens is genoeg. Amsterdam/Antwerpen, Querido, 2014. ISBN 978 90 451 1675 4

Kom hier dat ik u kus

Vlaamse romans bereiken niet makkelijk hun weg naar Suriname zoals Nederlandse. Ze zijn minder populair, vind ik. Maar dat wil niet zeggen dat ze hier niet gelezen worden. Hilde Neus was mijn tipgever van het prachtige boek ‘Kom hier dat ik u kus’. Het boek lag een poos op mijn pc-tafel en ik sprak mij elke keer moed in om deze Vlaamse roman te lezen. Had ik maar eerder naar mijn innerlijke stem geluisterd. Het boek gaat over familierelaties en is zo herkenbaar als maar wezen kan! Griet Op de Beeck (1973) is een Vlaamse schrijfster. Kom hier dat ik u kus is haar tweede roman, haar debuutroman heet Vele hemels boven de zevende. Beide boeken zijn bestsellers. Deze bestseller-schrijfster is van huis uit dramaturg en journalist. Dat merk je ook in deze roman. De dialogen gaan zoals je dat bij een toneelstuk zou horen: vlot en goed in elkaar gezet. Kom hier dat ik u kus gaat over familie en over liefde. Wanneer ben je verplicht tot liefde en is dat dan nog wel houden van?
Het boek bestaat uit drie delen. Mona, de hoofdfiguur, vertelt haar levensverhaal in drie fases: als zesjarig meisje (1976-1978), als vierentwintigjarige jongedame (1991) en als vijfendertigjarige vrouw (2002).
De hoofdfiguur Mona heeft geen gelukkige jeugd. Ze wordt veel gestraft door haar moeder en moet vaak op haar broertje Alexander passen. Het komt vaker voor dat het jonge meisje ruzie krijgt met broertje Alexander. Maar ook met haar schoolgenoten. Daarom sluit haar moeder haar op jonge leeftijd vaker in de donkere kelder op. Dikwijls om onbenullige zaken. Op de Beeck kruipt in de huid van Mona en laat op hartverscheurende wijze door goed opgebouwde, realistische dialogen zien dat het onnozele kind onschuldig wordt gestraft. De schrijver duikt in de psyche van een kind van negen jaar, dat denkt en aanneemt dat het terecht is om gestraft te worden.

‘Ik hoor iemand de trap af komen. Gelukkig, daar is ze, ik hoor het aan het getik van haar hakken. Ik moet al een beetje glimlachen, omdat ik zo blij ben dat de straf voorbij is. Zorgen dat die lach weg is als mama mij ziet, anders denkt ze dat ik geen spijt heb. Ik hoor hoe ze haar keel schraapt, zoals ze vaak doet als ze boos is. De deur zwaait open.
‘En?’
Mijn ogen gaan vanzelf dicht omdat mama licht heeft aangestoken in het deel van de kelder waar zij staat.
‘Ik zal het nooit meer doen.’
‘En wat nog?’
‘Sorry mama, ik zal het nooit meer doen.’ Ik sla mijn armen om haar middel.
Ze geeft twee tikjes met haar hand op mijn linkerschouder. ‘Ja ja, het is goed zo. Ga maar naar boven.’
Ik ben zo blij dat mama mij altijd maar weer vergeeft. Dat kunnen alleen maar mama’s, denk ik, je altijd weer vergeven, wat je ook doet. Als ik bovenkom in het volle licht, moeten mijn ogen nog altijd een beetje wennen.’ (p. 14)

Door het overlijden van Mona’s moeder op jonge leeftijd als gevolg van een auto-ongeluk krijgt het jonge meisje al gauw een stiefmoeder, die Marie heet. Mona komt van de regen in de drup terecht. Haar jeugd wordt eigenlijk door de stiefmoeder bepaald, omdat haar vader als tandarts nauwelijks thuis is en geen aandacht schenkt aan zijn twee kinderen. Eigenlijk vlucht hij naar zijn kliniek om de problemen thuis te vermijden. De stiefmoeder eist veel van deze twee kinderen, vooral als zijzelf ook nog in verwachting is van een baby; het derde kind in huis zal Anne-Sophie heten. Het leven van Mona wordt zwaar, het milieu waarin ze opgroeit is verstikkend. Ook haar broertje en zusje die opgroeien, ervaren hetzelfde.
In het tweede deel werkt Mona inmiddels als dramaturg en komt in een complexe liefdesrelatie met Louis terecht. In het derde deel wordt haar vader ernstig ziek. Ze komt meer te weten over haar vader en haar overleden moeder. Wanneer ze een volwassen vrouw is, borrelen haar jeugdherinneringen op. Wanneer Mona’s vader ziek wordt, komt het gezin weer in problemen. De gezinsleden zijn op elkaar aangewezen. Ze hebben er eigenlijk niet voor gekozen om met elkaar samen te leven, maar lijken door het lot samengebracht. Elk gezinslid met zijn eigen karakter, dat ook nog voor conflicten zorgt. De hoofdfiguur is pragmatisch en durft geen partij te kiezen. Haar broertje is geneigd aan de kant te staan van zijn stiefmoeder, terwijl Anne-Sophie noch voor de moeder, noch voor de vader kiest.
Wrok en verbittering tekenen het leven van het gezin. Zo merkt de vrouw van Mona’s broer op dat de term disfunctioneel gezin verkeerd wordt gebruikt. Deze gezinnen zijn juist heel functioneel, want iedereen heeft zijn eigen plaats, rol en taken in het gezin. Mona moet niet alleen daar haar rol kiezen, maar ook in haar relatie met de schrijver Louis die niet goed gaat. Ook daarmee wordt ze geconfronteerd.
Griet Op de Beeck geeft op meesterlijke wijze herkenbare situaties weer, hoe de omgang in een normaal gezin plotseling door sterfte van een familielid of door strenge ouders verstoord kan worden. Haar kracht is dat zij goede dialogen neerzet. Deze zijn subtiel, beklemmend en aangrijpend! De schrijfster geeft ook het archetype (oerbeeld) van een stiefmoeder: de boze stiefmoeder, een vrouw die altijd klaagt over de kinderen van haar man en zichzelf in een slachtofferrol plaatst. We maken een vader mee die steeds de problemen uit de weg gaat. Kinderen die moeilijk beslissingen voor zichzelf durven te nemen in relaties. Kortom, Kom hier dat ik u kus is een mooie roman over de queeste, de zoektocht, naar identiteit en de moed hebben om zelf beslissingen te nemen.
[Jerry Dewnarain]

Griet op de Beeck: Kom hier dat ik u kus. Amsterdam, Prometheus, 2015. ISBN 978 90 446 2310 9

Een zichtbare Jezus

In de roman Dertig dagen van Annelies Verbeke gebruikt ze als motto een fragment uit een sonnet van Shakespeare: ‘How with this rage shall beauty hold a plea, Whose action is no stronger than a flower’. De fragiele schoonheid die weerstand moet bieden aan de woede, is Alphonse. Hij is de persoon die aan het begin van het verhaal door het Belgische landschap rijdt, tegen de Franse grens aan. Dit landschap wordt getypeerd door woorden als hoppalen en een smakeloze kakofonie van bouwstijlen. Hij is huisschilder, Alphonse. Tegen hem laten de klanten zich uit, over zelfs heel persoonlijke, intieme zaken, al kent hij ze amper. Iedereen mag hem, zelfs de huisdieren, ook grote honden zijn dolenthousiast. De klanten raken geïrriteerd als blijkt dat hij ook bij de buren de keuken gaat verven. Ze beschouwen hem min of meer als hun bezit.
Hij houdt van jazz en speelt zelf ook, in Brussel zelfs in een band, wat de verwezenlijking van een jeugddroom was. Hij is verhuisd naar een klein dorpje en woont samen met Kat, die genezende is van een kankeroperatie en een grote kinderwens heeft. Hij heeft een jeugdvriend die een poosje komt logeren.
In een shoarmazaak bestelt hij een broodje en Duran, die het klaarmaakt, snijdt het topje van zijn vinger eraf. Alphonse haalt ijs uit de vriezer en verpakt daar het topje in. Hij rijdt hem naar het ziekenhuis, wacht daar en brengt hem ook weer terug. Tussen het ijs had hij kleine, aangeklede ijssculpturen zien liggen, en Duran zegt dat hij er een mag uitkiezen: een Shaka (Zulu) Duran. Hij bezoekt zelfs kerkhoven uit de Eerste Wereldoorlog met zijn buurman Willem die een fascinatie heeft voor zwarte soldaten die meevochten: de Tirailleurs Senegalais. Alphonse voelt sympathie voor iedereen, is behulpzaam en luistert geduldig naar wie dan ook die hem wat wil vertellen. Hij ziet overal verbindingen van liefde, zelfs in extreem rechts. ‘Is fundamenteel geluk een hovaardige waan?’ laat de auteur de hoofdpersoon vragen (p. 47). Alphonse lijkt een moderne Jezus, terwijl hij dat niet wil zijn. Deze begon zijn optreden toen hij dertig jaar oud was.

De verrassing komt op p. 34. Dan skypet Alphonse met zijn moeder. Die woont in Dakar en spreekt Diola. Hè? Senegal? Dan pas daagt het bij de lezer dat de hoofdfiguur een goed geïntegreerde zwarte Afrikaan is. Ik heb dus het voorstuk opnieuw gelezen en me afgevraagd waarom ik het niet eerder heb opgemerkt. Is dit conditionering? Zou het niet kunnen dat een goede man zwart is in een Europees land? Zelfs niet als nobele wilde? De auteur heeft een literair trucje toegepast waar we allemaal intrappen. Alphonse wil wonen in een wereld zonder grensposten, maar de realiteit is anders. Een wereld die ideaal zou moeten zijn, maar het niet is.
Alphonse gaat met Willem naar de grens om een kerkhof te bezoeken en ze rijden bijna een jongen aan die gewond over de weg loopt. Ze zetten hem af bij een asielzoekerskamp. De rokerige viezigheid is allesdoordringend en Alphonse besluit hen op een structurele manier te helpen. Maar dit loopt uit op een drama. De fragiele schoonheid breekt onder de druk van de wrede samenleving. Meer dan dertig dagen is daarvoor niet nodig. Net als bij Jezus….
Stilistisch is de roman een juweel. De auteur werkt verhalen in het verhaal, via woorden (p. 108) terwijl hij een gemeenschap waar kunstenaars wonen, moet opknappen. In brieven worden menselijke trekjes vertoond (p. 67), er is een cursief verhaal vanuit een ander perspectief waarin Alphonse een rol toegedicht krijgt als denkbeeldige minnaar (p. 113). Zo wordt hij vereeuwigd als een papieren personage. Dit boek is niet eenvoudig, in geen enkel opzicht. David van Reybrouck, gelauwerd auteur van Congo, een geschiedenis, schrijft in een aanbeveling op de kaft: ‘Dit boek is een dialoog met onze grillige, taaie tijd. Lees het traag. Leg het weg. Lees het weer.’ Maar zo moet dat ook, om er enige grip op te krijgen.
In de essaybundel Playing in the dark (1994) analyseert Toni Morrison de aanwezigheid van zwarte personages in de Amerikaanse literatuur. Ze vraagt zich af wat het schrijvers kost om hen menselijkheid en sekse te verlenen. Dit zou de rol van alle personages veranderen. Retorische tactieken die worden aangewend door taalgebruikers zijn natuurlijk het meest helder als ze worden opgeschreven, zoals in de literatuur. Ze bekijkt die tactieken voor Hemmingway’s To have and have not (1937) en constateert dat de zwarte personage in de roman 5 hoofdstukken lang naamloos is, om vervolgens te worden aangekondigd met het zinnetje: ‘… op dat moment komt de nikker die we op aas hadden uitgestuurd, de aanlegsteiger op.’
Annelies Verbeke heeft dezelfde tactiek gebruikt, maar nu niet om de zwarte personage onzichtbaar te maken, en zijn invloed op de andere figuren in de roman te laten voor wat die is. Integendeel. Alphonse heeft een positieve invloed op alle mensen om hem heen. Verbeke maakt hem onzichtbaar, juist om ons te tonen dat donkere Afrikanen kunnen integreren en goede mensen kunnen zijn. Generaliseren is hier uit den boze, als is het maar vanwege een persoon. De eerste 34 pagina’s heeft de lezer geen idee van het feit dat Alphonse zwart is. Juist omdat hij een goed mens is, van wie iedereen houdt.
[Hilde Neus]

Annelies Verbeke: Dertig dagen. Breda, De Geus, 2015. ISBN 978 90 445 3354 5

Fragment uit Dertig dagen, p.49…

Alphonse is bezig de kamer van Ronny te schilderen.

‘Gisteren heb ik in de tuin gewerkt en ik denk dat er iets in mijn oor is gevlogen. Of gekropen.’ Hij gebruikt zijn hand nu als een gootsteenontstopper. ‘Het moet er uit!’
Insecten in lichaamsholten: een wespensteek in de mond van een klasgenoot, dertig jaar geleden in allerijl naar het ziekenhuis afgevoerd, een vliegje in Kats neus in een restaurant, haar oog dat er van begon te tranen en hij die dacht dat het ontroering was, een kever in zijn eigen oor, tijdens zijn laatste reis naar Senegal.
‘Het zoemt. Zou je eens willen kijken?’
Hij had de vraag verwacht, stemt toe. Ronny gaat voor het raam staan. ‘In het licht.’ Behoedzaam stapt Alphonse de private zone in die de man omgeeft, het gebied van poriën, haarwortels en kwetsbaarheid dat hem bij andere mensen dan Kat initieel afschrikt, al weet het hem tevens te boeien. Hij concentreert zich op het verrassend kleine, roze oor, trekt zacht aan de oorlel zodat hij iets meer zicht krijgt op de gehoorgang.
‘Zie je het?’ vraagt Ronny, een verontrust oog dichtbij, de iris in de hoek. De binnenkant van het oor blijft donker. ‘Ik zie niets, meneer.’ ‘Toe, noem me Ronny. Ik heb een zaklamp, wacht.’
Ronny laat hem achter bij het raam, rommelt in een van de keukenladen en komt terug met een tubevormig lampje. ‘Ik zie het echt niet. Het kan ook een haartje zijn.’ ‘Maar het zoemt! En het wrijft de pootjes tegen elkaar, luister!’ Op Ronny’s aanwijzingen legt Alphonse zijn oor tegen dat van hem. ‘Alleen de zee’, zegt hij.
‘Dat je dat niet hoort.’ Ronny schrikt er zelf van dat hij zo boos klinkt. ‘Misschien moet je bij een dokter langsgaan’ ‘Ja. Ik weet niet hoe ik daar de tijd voor moet vinden, maar het zal wel moeten, ik word er gek van.’
‘Goede moed.’ ‘Bedankt. En sorry. Mooi werk trouwens, die kleur is… kalmerend…’

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter