Belastingen over luxe goederen – Leren van geschiedenis 69
door Hilde Neus
Momenteel is er heel wat gaande over de BTW, de belasting toegevoegde waarde. Dit is een deel van de prijs van goederen die is bepaald om ze in bepaalde categorieën in te delen, en er vervolgens belasting over te heffen. Zo betaal je voor luxe auto veel invoerrechten, ook voor dranken. Dan heb je dure producten die ook een bepaald percentage vragen. En vervolgens de zogenaamde basisgoederen, die iedereen bijna dagelijks verbruikt, en voor een groot publiek bereikbaar moeten blijven. Daarop wordt weinig of geen belasting geheven. Tegenwoordig is er één belastingkantoor, en van mensen met eigen bedrijven wordt verwacht dat zij eerlijk hun eigen inkomsten opgeven. Nog steeds een zwakke schakel in het systeem.
Goederenbelastingen
De inkomsten van de kolonie bestonden vroeger voor een groot deel uit belastingen. Voor het innen hiervan waren er diverse instanties. Het Eerste Kantoor nam de im- en exportrechten op handelswaren in. Dit gold onder meer voor belasting op artikelen die verhandeld werden. De Eerste Exploiteur – een ingezworen ambtenaar van het gouvernement – maakte een schatting van de bedragen die de kapitein naar grootte van het in- of uitgaand schip (aan de hand van de scheepspapieren) behoorde af te dragen. Deze belasting raakte de burger niet direct, uiteindelijk wel in de doorvoering van de kostprijs van de geïmporteerde goederen.
Het Derde Kantoor betrof alle verkopingen; iedereen die iets verhandelde betaalde daar een bepaald recht over en de koper droeg een stuiver af voor iedere gulden; uitgezonderd bij de aan- en verkoop van slaven. Daar werd twee en een halve cent voor honderd gerekend. Aan het Vijfde Kantoor betaalde de burger recht op invoer van luxegoederen, zoals allerlei soorten wijnen, bier, brandewijn of jenever. Kortom, alle sterke drank. De kapiteins waren verplicht hun lading onder ede op te geven om smokkel te voorkomen. De jaarsalarissen van predikanten, de Fiscaal en andere ambtenaren kwamen uit de inkomsten van dit Kantoor.
De Raad Fiscaal was over het algemeen de persoon met de meeste rechtskennis en hij overzag de belastingzaken (naast dat hij fungeerde als Openbaar Aanklager). In 1742 werd er een scheiding aangebracht tussen de functies van Raad Fiscaal en Exploiteur. Deze laatste werd verantwoordelijk voor het innen van belastinggelden. Het belastingjaar liep tot april, zoals blijkt uit een krantenberichtbericht geadverteerd in de Weekelijksche Woensdaagsche Courant van 3 maart 1795, waarin staat dat voor het einde van de maand maart betaald moest zijn. Als men laat was, kwam daar een boete van 20% bovenop. Er was een halfjaarlijkse inventarisatie van de kas, en dit werd doorgecommuniceerd naar de Sociëteit. Dat er rekening werd gehouden met draagkracht, blijkt uit de regeling van februari 1776, waarin bepaald werd dat ingezeten met een inkomen van minder dan f500 waren ‘bevrijd van de heffingen’.
Ruzie om worsten en kappertjes
In 1744 liep de ruzie tussen Apollonia Jacoba van der Meulen en haar echtgenoot Nicolas van de Schepper zo op dat ze schreven aan gouverneur Mauricius dat ze een separatiezaak hadden lopen bij het Hof en dat ‘staande en hangende die zaak’ min of meer het besluit genomen was dat Apollonia in het voordeel verkeerde vanwege overspel. Van de Schepper moest afzien van de rechten die het huwelijk hem had gebracht. Maar hij probeerde nog dagelijkse voordelen uit de gemeenschap te trekken. Kort ervoor was schipper Jochem Pens in Paramaribo gearriveerd met enige goederen, Appolonia legde daar een claim op. Ze waakte over haar belangen en vroeg of al het zilverwerk en de ‘onverderfelijke waren van de provisie’ door Pens in neutrale handen kon worden gesteld. Ook verzocht ze gouverneur Mauricius twee neutrale personen te benoemen om de ‘verderfelijke'[= bederfelijke] goederen gelijkelijk onder hen te verdelen. Enkele mannen werden aangesteld om dit uit te voeren. De verdeling van de verderfelijke spullen vond als volgt plaats.
Voor elk van de echtelieden |
1 stuk pates |
1 stuk rookvlees |
4 gerookte tongen |
2 hammen |
1 stoop augurkjes |
1 ditto groote olijven |
1ditto klijne |
1 ditto sampions |
1 ditto kappers |
2 stoop moerieles |
3 stok visse |
1 half potje hansovis |
De1/2 van een doos Charlotte |
Alles werd verdeeld in de staat zoals vermeld volgens de factuur, opgemaakt op 7 Januari 1744.
Op bijgaande afbeelding is te zien dat de huisvouw van Pieter Rois diverse soorten kaas verscheepte, naast vaatjes met droge en natte waren. En wat meubelstukken. Waarom zij dat aan zichzelf adresseerde was niet duidelijk, maar hopelijk hoefde deze kazen niet gehalveerd te worden vanwege ruzie met haar man: 2 oude Caesen, 2 Comijnde Caesen en 2 Goudse Caesen. Het pakket was met een heet ijzer gemerkt met haar initialen, PR. Zeker was wel dat ze over deze lading belasting betaalde. Veel, want kazen waren luxe.