blog | werkgroep caraïbische letteren

Balans: Arubaans letterkundig leven (6)

door Wim Rutgers

01.3 Frederik Beaujon als pionier van de Arubaanse literatuur
De geschiedenis van de geschreven poëzie van Aruba gaat terug tot het begin van de twintigste eeuw, toen Frederik J.C. Beaujon (1880-1920) schoolschriften volschreef met gedichten in het Papiamento en Engels. Al in 1907 schreef hij een gedicht ‘Atardi’ in elf kwatrijnen, net als zijn grote voorganger Joseph Sickman Corsen op Curaçao. Ook vervaardigde hij persoonlijke gedichten over zichzelf en zijn familie en beschreef hij zijn eiland Aruba en zijn woonplaats San Nicolas. Bovendien vertaalde hij in 1918 Lord Byron’s beroemde gedicht ‘The Prisoner of Chillon’ tot ‘E Prisonero di Chillon’ en wijdde hij een Papiamentstalig lofdicht aan de grote Engelse romantische dichter. Dat maakt hem zo niet tot de vader dan toch wel tot de pionier van de Arubaanse poëzie. (Habibe 2014)

Frederick Beaujon

Frederick Beaujon. Portret door Nicolaas Porter

Lord George Gordon Byron: The Prisoner of Chillon
Lord George Gordon Byron (1788 – 1824) was een voorbeeld van een romanticus pur sang die zijn romantische ideeënwereld ook persoonlijk leefde. Hij reisde veel (Portugal, Spanje, Griekenland en het Nabije Oosten) en stierf uiteindelijk aan koorts gedurende de Grieks-Turkse onafhankelijkheidsoorlog van 1821-1829, waaraan hij als romantisch vrijwilliger deelnam, om te helpen de Grieken van de Turkse overheersing te bevrijden, op 19 april 1824. ‘Byronisme’ geldt als literair-historisch begrip voor ‘een vorm van romantiek waarin gevoelens van cynisme, wanhoop en somberheid tot uitersten worden opgezweept’.
Zijn epische gedicht The Prisoner of Chillon (1816) treft volgens de critici door zijn eenvoudige directheid en dramatische spanning . Het was dat gedicht dat Frederik Beaujon inspireerde tot vrije vertaling.
In 1816 bevond Lord Byron zich in Ouchy in de buurt van Lausanne aan het Meer van Genève, in het gezelschap van zijn eveneens romantische schrijvers-vriend Percy Shelly, en schreef hij zijn The Prisoner of Chillon over de Zwitserse patriot François (de) Bonnivard (1496-1570), die om politieke redenen (en niet zozeer om zijn geloof zoals het gedicht zegt) in het kasteel van Chillon gevangen gehouden werd in de jaren 1530 tot 1536. Het historische gegeven sprak tot Byrons romantische verbeelding en hij schreef in een episch gedicht zijn vrije interpretatie over de gevangene Bonnivard.

GEORGE GORDON LORD BYRON English poet depicted here in his costume as a Greek patriot - Date: 1788-1824

George Gordon Lord Byron in zijn kostuum van Griekse patriot, geschilderd door T. Phillips

Frederik Beaujon heeft met zijn vertaling het origineel in grote lijnen gevolgd. Beide gedichten bevatten veertien strofoïden, strofen van ongelijke lengte, waarin de ‘ik-persoon’ verhaalt van zijn gevangenschap in de kelders van kasteel Chillon: esaqui ta pa e fé / Di mi tata m’a sufri’é. Van de zeven personen, een oude man en zes jongeren, is alleen de ik-persoon nog over, de overigen zijn gestorven: een bij een brand, twee op het slagveld. Van de drie personen in gevangenschap sterven er eveneens twee. De ik-persoon beschrijft zijn gevangenis aan het Meer van Genève, waarin slechts een verdwaald straaltje zonlicht doordringt. Hij is geketend en kan in de duisternis zijn medegevangenen niet zien, alleen horen. Als zijn broer sterft luidt het:

El á muri, descadená
I den un graf plat, ordená
Fo´i tera di nos prison,
Nan a pon´ele pa bofon.
M´a roga nan como fabor
Pa pon´é resto, si nan por,
Unda día por á lucí;
Un pensamentu buricí
(…)
Mi por á spaar mi peticion,
Nan a hari i haya bon,
Pon´é tera c´un esgrima
Rib´é ser qu nos á stima.
I su cadena rib´é graf,
Á wordo tirá, pa su straf –
Como é propio monumènt
Di burdugu su instrumènt.

In het grote onduldbare verdriet hoort hij een vogel zingen, wat hem troost. Na jaren raakt hij gewend aan zijn gevangenschap: M´á sinja den desolashon, / Di stima desesperashon! Uiteindelijk wordt de ik-figuur toch vrij gelaten.

Mi mes cadena á bira
Mi amigu sin mentira,
Hasta té ayí comunion
Ora di larga durashon Ta contribuí na haci nos
Dilanti cara di nos Dios –
Hasta ami, cu un suspiru
A acepta Libertad su giru

Lord Byron begint met een sonnet op het kasteel Chillon dat door Beaujon niet is overgenomen, maar deze eindigt met een ode aan Lord Byron. De strofen van Beaujon zijn wat langer maar zijn verzen zijn over het algemeen wat korter dan die van het origineel. Ook permitteert hij zich soms uitweidingen die in het origineel ontbreken. Daarom is het werk van Frederik Beaujon eerder te beschouwen als een relatief vrije bewerking dan als een – letterlijke – vertaling.

Ter vergelijking geef ik hierbij de eerste strofe.

My hair is grey, but not with years,
Nor grew it white
In a single night,
As men’s have grown from sudden fears:
My limbs are bow’d, though not with toil,

But rusted with a vile repose,
For they have been a dungeon’s spoil,
And mine has been the fate of those
To whom the goodly earth and air
Are bann’d, and barr’d-forbidden fare;

But this was for my father’s faith
I suffer’d chains and courted death;
That father perish’d at the stake
For tenets he would not forsake;
And for the same his lineal race
In darkness found a dwelling place;
We were seven-who now are one,
Six in youth, and one in age,
Finish’d as they had begun,
Proud of Persecution’s rage;
One in fire, and two in field,
Their belief with blood have seal’d,

Dying as their father died,
For the God their foes denied;-

Three were in a dungeon cast,
Of whom this wreck is left the last.
Mi cabei ta grijs, no cu edad
Ni a bira blancu
Den un ‘noch’i spantu
Ofrecí na humanidad;
Mi rudía ta corcobá,
Ma ni fatiga ni trabao
E vil repos´ aprobá
Pasó den un prison abao
Mi ruina a wordo confiá,
Na unda aire i mundu
Ta desterá i confiscá
– Pena prohibí i hundu! –
Ma esaqui ta pa e fé
Di mi tata m’a sufri’é:
E tata ey a perecé
Pa su opinion florecé
I pesey su raza legal,
Den un lugá scur meste dual.
Nos ta’ta shete – awo un,
Seis yong i uno na vehéz
Lo desparecé sin forza ni
Pa Persecushon, otra bez.
Un den candéla, i dén
Bataya dos, nan digno fé
A seya cu sangr’i desdén,
Muriendo como merecé,
Digno di nan tata balente
I e mes un Dios en frente;
Tres den un prison nan ‘tira,
Di cual naufragio m’a bira.

Frederik Beaujon hanteert evenals Byron diverse vormen van rijmschema’s, zoals omarmend rijm, gekruist rijm en gepaard rijm, maar hij maakt zich bij zijn woordkeus voortdurend schuldig aan rijmdwang. Soms slaagt hij erin een mooi resultaat te bereiken zoals in het chiasme: Un den candéla, / i / dén Bataya dos.
Maar ook vervalt hij in woordherhalingen, zoals het herhaaldelijk gebruik van het woord ‘genio’ in zijn ode aan Byron. Zijn spellingperikelen, zoals de schrijfwijze: Qu / Cu en problemen met het plaatsen van accenten zij hem vergeven. Hij moest per slot als pionier een gesproken taal op schrift vastleggen.

In de kleine eilandgemeenschap rond 1900 waar Aruba nog geen tienduizend inwoners telde, was Frederik Beaujon geen schrijvende eenling. Rond het einde van de 19e eeuw verschenen de eerste kranten op het eiland, waarvan echter nauwelijks iets bewaard is gebleven, in elk geval geen literatuur. Er vonden echter wel degelijk literaire activiteiten plaats. Zo was er de afdeling van het Algemeen Nederlands Verbond met een goed voorziene voorraad bibliotheekboeken en diverse activiteiten, zoals de uitgave van een speciaal Aruba-nummer van het tijdschrift Neerlandia in 1911. Ook werd er in die tijd al toneel gespeeld, maar desondanks kunnen we Frederick Beaujon zonder meer beschouwen als de pionier van onze geschreven literatuur.

[wordt vervolgd, deel 7, klik hier]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter