Balans: Arubaans letterkundig leven (4)
door Wim Rutgers
Reisbeschrijvingen
Gewoonlijk onderscheidt men in koloniale reisverhalen drie elementen, namelijk de aandacht voor het (ei)land op zich, voor de bevolking en ten slotte de aandacht voor taal en cultuur. We zouden de reisverhalen kunnen aanduiden met de term ‘romantropologie’, omdat de schrijers verhalenderwijs – als in een roman – van land, volk, taal en cultuur antropologisch verslag doen. We sluiten daarmee de ‘kale’ verslagen van journaal, rapport, ambtelijke briefwisselingen en dergelijke uit, en beperken ons tot die voorbeelden die een vertellend, verhalend element in zich hebben.
Johan Hartog wijdt in zijn Aruba, zoals het was, zoals het werd niet minder dan drie hoofdstukken aan ‘onze’ periode vanaf het Engelse tussenbewind tot de komst van de olieraffinaderij. Van deze in totaal bijna tweehonderd bladzijden wordt er aan het slot nauwelijks één paginaatje aan het ‘cultureel leven’ in engere zin gewijd, met de harde uitsmijter dat het culturele leven van Aruba pas na 1928 een aanvang neemt. Ook de reizigers die het eiland in de regel slechts korte tijd aandeden, waren uitermate summier over het culturele leven. Ze wijdden verreweg de meeste aandacht aan de economische positie en vooruitzichten van de kolonie. Zo dor als het eiland klimatologisch was, zo dor was er in hun ogen het culturele leven.
Meestal vormen de Arubaanse belevenissen van de reisverhalen slechts een onderdeel(tje) van meer omvattende werken, die nagenoeg zonder uitzondering geschreven – of in elk geval gepubliceerd – werden na repatriëring; ze geven dus een visie achteraf. De reisverhalen werden in het moederland uitgegeven en gedistribueerd en waren op een Nederlands publiek gericht dat zo een beeld kreeg van ons eiland.
Reisverslagen en reisverhalen waren populair in die dagen – net als nu. Ze vonden een uitgever en werden kennelijk graag gelezen. De auteurs die zich aan een nieuwe beschrijving zetten, kenden het eerder verschenen werk. Zo citeert M.D. Teenstra bijvoorbeeld zijn voorganger G.B. Bosch, die ook door A.J. van de Aa wordt overgeschreven.
Wat ons is overgeleverd is het werk en de visie van een predikant, van militairen, een geoloog en een kamerlid. Ze geven een beeld van ‘bovenaf’, een elitair beeld, waaruit niet blijkt dat de reizigers tijdens hun bezoek met het gewone volk in aanraking kwamen, anders dan dat het hen ten dienste stond om hun het tijdelijk verblijf en de excursies te veraangenamen.
De verhalen bevatten eerste indrukken en opgevangen mededelingen; een reisverslag is altijd een momentopname, een subjectief beeld van een individu dat beschrijft wat hij ziet en daar van vindt. Aldus vormen deze verhalen een persoonlijke aanvulling op de harde archief-gegevens. Dominee Bosch schreef in dit verband van een-vierde geschiedkundige en drie-vierde romantische verhalen. (Bosch 1836: 17) Dat er op Aruba in de vorige eeuw goud gevonden werd, is wel zeker. Maar wat is er historisch betrouwbaar van het verhaal hoe de arme herdersjongen Willem Rasmijn dat eerste goud vond? Het is een mooi verhaal en als zodanig waarderen we het. En er zijn heel wat van dergelijke smakelijke verhalen over het oude Aruba.
Het is moeilijk te meten welke invloed deze beschrijvingen op de lezers-buitenstaanders die ‘er nooit geweest zijn’ gehad zullen hebben, maar het is bekend dat reisverslagen als reële informatie werden gelezen. Een bewijs daarvan levert A.J. van der Aa, die zich in zijn Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden (Gorinchem: Jacobus Noorduyn 1839) op de geschriften van dominee Bosch verlaat als belangrijke informatiebron.
De bewoners zijn over het algemeen zeer arm, en hebben gebrek zelfs aan noodwendige levensbehoeften, hoewel, door hunne geringe vordering in beschaving, hunne nooddruft zeer gematigd is. (A.J. van de Aa 1839: 348)
Ook Hartog zal in zijn geschiedenis van Aruba deze vertellers als bron het woord geven.
De Arubaanse voorbeelden kenmerken zich door een traditionele aanpak, waaraan zóveel reisverhalen voldoen dat we van een subgenre van het proza – de romantropologie – kunnen spreken. De verhalen bevatten de geografische ligging en de grootte, gegevens over klimaat, bodem, landschap, begroeiing, natuurlijke gesteldheid, plant en dier. Verder komen scheepvaartverbindingen, havens en handel aan de orde, de economie van land- en mijnbouw. De reizigers zien slechts weinig positiefs op het kale en dorre eiland. De hoofdstad Oranjestad wordt nagenoeg steeds negatief als een rommelig dorp beschreven, zonder enige planmatige ruimtelijke ordening. De bevolking lijdt armoede. ‘Wie wilde er op zo’n dorre, saaie rots wonen,’ vraag je je af als je de verslagen op je laat inwerken.
Wie goud vindt stort in het verderf
De belangrijkste beschrijving van Aruba aan het begin van de negentiende eeuw – niet alleen qua omvang met zijn ruim tweehonderd vijftig pagina’s, maar ook kwalitatief – is van de hand van dominee G.B. Bosch die tussen 1823 en 1834 het eiland als reizend predikant vanaf Curaçao niet minder dan zeven keer bezocht. Hij preekte en doopte tijdens die bezoeken niet alleen, maar sprak talrijke mensen en gaf gedurende menig uitstapje op het eiland zijn ogen goed de kost. Over zijn bevindingen vertelt hij op smakelijk humoristische wijze, geheel in de trant van de romantische traditie van de vorige eeuw.
Omdat de dominee zoveel bladzijden ter beschikking stonden – meer dan de overige schrijvers samen – kon hij natuurlijk ook veel meer aandacht aan diverse gebeurtenissen geven en die omstandig verhalen. Hij mixt zijn eigen belevenissen met gelezen verhalen van andere plaatsen en tijden, of zoals hij zelf schrijft:
…mijn oogmerk is slechts, om tusschen de beschrijving mijner reizen hier en daar opmerkingen te maken, welke de menschen en de wereld betreffen, en dikwijls van een geheel verschillende standpunt beschouwd zijn… [191]
Dominee Bosch houdt zich aan de conventies van het reisverhaal en beschrijft de heen- en terugreizen – hij bezocht Aruba immers zeven keer in tien jaar tijds – met smaak. Vooral de terugreis was een opgave, met een klein zeilschip dat tegen wind en stroom moest optornen: ‘geestelijken aan boord geven lange reizen’. Zijn stijl kenmerkt zich door talrijke onderbrekingen en uitweidingen die van de verhaaldraad afwijken, waarna hij pas bladzijden later weer naar zijn chapiter terugkeert. Zo lezen we bijzonderheden over de eerste dichteres Mosa Lampe, over de slavernij, Vader Piet, het zoeken naar alluviaal goud in het dorre, onbewoonde, bergachtige, met kreupelhout en cactussen begroeide landschap.
De verteller geeft verklaringen van aardrijkskundige namen als Paardenbaai en Oranjestad, beschrijvingen van de stad met zijn eenvoudige, rommelig gebouwde huizen. Hij verstrekt gegevens over de bevolking, haar aantal, ras en godsdienst, over de economie met zijn wettige en smokkelhandel met de Vaste Kust, over de visserij, over droogte, landbouw en veeteelt met zijn paarden, koeien, kabrieten en talrijke ezels.
De geschiedenis van Aruba wordt in een apart deel behandeld, maar ook daar mengt hij feitelijke gegevens en verhalen van horen zeggen. Bosch vertelt hoe de Franse Pas aan zijn naam kwam, over Indianenopstanden tegen het koloniaal bestuur, hij verwerpt de drankzucht van de indianen, hij beschrijft de troebele tijden gedurende de Franse Revolutie, het Engelse tussenbewind 1807 en de vluchtelingen van de Overwal zoals de beroemde generaal Miranda.
Het uitvoerigst is hij over zijn uitstapjes op het eiland: naar de noordwestzijde van het eiland waar de indianen wonen, naar de Hooiberg waar Don Pedro met zijn bevallige dochters verblijft, en natuurlijk de langere excursies naar de goudvelden, Fontein en de grotten met hun geheimzinnige rotstekeningen.
Zijn stijl is geheel in de romantische traditie van zijn tijd. Hij is duidelijk geïmponeerd door Aruba’s woeste schoonheid en de verwoesting van het landschap ten gevolge van het gouddelven:
De streek is hier alles behalve lagchend; de donkere kleur der biksteenbergen, de onvoordeelige staat van den plantengroei, de verwarde ligging der vele grootere en kleinere steenblokken geven een’ somberen aanblik van deze omtrek. Geen sterveling heeft er zijne woning neergeslagen. Men zou er het wolvenhol in de Freischütz verwachten. Het is het veilig en ongestoord verblijf der hagedissen, der scorpioenen en de ratelslangen …[201/202] Het zag er daar uit, als of de Mongolen onder DSHENGISCHAN, op hunne wandeling uit Azia naar Europa, in het voorbijgaan eene stad het onderste boven hadden gekeerd. [233]
De goudvondsten betekenden kortstondige rijkdom voor enkelen, maar meestentijds armoe voor de rest omdat door de goudkoorts de landbouw en veeteelt verwaarloosd werden.
Vindt iemand op zijn grond vuilnis, hij kan rijk worden; vindt hij zilver, hij wordt arm; maar vindt hij goud, dan stort hij in het verderf. (Bosch 1836: 247)
Dominee Bosch ziet de armoede van het eiland, maar constateert door zijn tienjarige ervaring ook de modernisering van Aruba onder invloed van de Spaanse immigranten van de Overwal: hun goede manieren, conversatie en dansen. Aruba’s onpartijdige politiek, de Arubanen die niet wilden kiezen tussen Spanje en de onafhankelijkheidspartij leverde voor het eiland een ‘van geringen tot een iets minder geringen toestand’ op.
De dominee constateert grote verdraagzaamheid en goede verstandhouding tussen r.k. en protestant; hij is de eerste dominee die Aruba bezoekt. Over de bevolking luidt het:
De levenswijze is hier hoogst eentoonig; de eenzelvigheid der luchtstreek, slechts door een’ enkelen zwaren regen afgewisseld, draagt hiertoe veel bij. De tijd wordt er, op eene enkele uitzondering na, niet met lezen door¬ebragt, ook omdat men eene spreuk uit de oudheid, verkeerdelijk uitgelegt, en van voorouders gehoord heeft: ‘Dat men van lezen gek kan worden.. [91]
Bosch is in zoverre een verlicht kind van zijn tijd dat hij kan uitweiden over de onbelangrijkheid van de uiterlijke kleur voor het ware mens-zijn, maar desondanks in een adem generaliseert omtrent de diefachtigheid van indianen en negers. Het is niet de aanleg maar het zijn de omstandigheden die verschillen veroorzaken: het blanke kind kan zich ontwikkelen, het zwarte krijgt daartoe niet de gelegenheid – beschaving wordt verworven.
De schrijver is zich voortdurend bewust van het effect van zijn geschrift, waarbij hij zich onafhankelijk opstelt tegenover de literaire traditie van zijn tijd. Dat maakt hem ook voor onze tijd nog heel leesbaar.
M.D. Teenstra en G. van Lennep Coster zijn veel minder uitvoerig over Aruba. De eerste was in 1828 en 1833 op het eiland, waarvan hij de natuurlijke gesteldheid en de bevolking beschreef, maar verreweg de meeste aandacht schonk aan het gevonden goud.
Kapitein-luitenant ter Zee, G. van Lennep Coster, bezocht het eiland twee keer in het jaar 1837. Zijn bezoeken betroffen dienstreizen om de Gezaghebber te vergezellen en een nieuwe Commandeur over te brengen. Van Lennep Coster draagt dezelfde mening uit als dominee Bosch. Hij beschrijft het rommelige stadje aan de baai, de primitiviteit op de rest van het eiland.
Aruba moet in de vorige eeuw een onherbergzaam eiland geweest zijn met zijn door cactussen, doornige struiken en lage scheefgewaaide bomen begroeide heuvellandschap, de onbegaanbare wegen – voorzover deze al aanwezig waren – en zijn grote rotsblokken. De reizigers roepen een beeld op van een primitief, dor en armoedig eiland, waar de bevolking met weinig tevreden was – noodgedwongen wel móest zijn.
[wordt vervolgd, klik hier voor deel 5]