blog | werkgroep caraïbische letteren

Balans: Arubaans letterkundig leven (35)

door Wim Rutgers

04.10 Simia literario

In Postkoloniaal Nederland; vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen (Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker 2010) bespreekt Gert Oostindie de begrippen bonding, bridging en belonging als karakteristiek voor de migrant in zijn relatie met de autochtone bevolking van een land, een sociologische indeling die ook op de literatuur toepasbaar is, ook op die van Arubaanse auteurs. De begrippen houden een dubbele oriëntatie in: de positie die de migrant zich in de nieuwe samenleving wenst en zoekt, maar ook de positie die deze migrant ervaart van de autochtone bevolking: wil de emigrant meedoen, krijgt de migrant van de autochtone bevolking de ruimte om in de nieuwe maatschappij te participeren.

Simia Literario IMG_1770 (2)
Bonding betekent dat de migrant ook in het nieuwe land van inwoning aansluiting blijft zoeken bij het land van herkomst, het versterken van de samenhang binnen de eigen migrantengroep: Arubanen zoeken Arubanen op in het sociale verkeer, ook cultureel, ook in de taal. Men woont in Nederland maar de oriëntatie is en blijft Arubaans, auteurs zoeken eigen wegen en sluiten zich af in eigen kring.
Belonging houdt het tegenovergestelde in, omdat enerzijds de migrant de ruimte gebruikt die alle burgers, ongeacht hun onderlinge verschillen, wordt geboden zich te vereenzelvigen met de nationale gemeenschap. Anderzijds houdt belonging ook het gevoel in dat de migranten hebben de kans te krijgen bij de nationale gemeenschap te horen. Het is een proces van geven en nemen.
Bridging tenslotte houdt een tussenpositie in, waarbij de migrant zowel solidariteit in eigen kring blijft koesteren, maar daarnaast een brug wil scheppen om in contact met de ruimere autochtone samenleving te komen. In hoeverre slaan ze een brug tussen het eigene en het vreemde, het oude en het nieuwe, het land van herkomst en het land van aankomst en toekomst?
De drie begrippen bonding, bridging en belonging hebben een tekstinhoudelijke kant en een institutionele kant. In hoeverre komt in de literaire teksten in gedichten, verhalen en romans van uit Aruba afkomstige in Nederland wonende auteurs de wil tot belonging, bonding en bridging tot uitdrukking? Sluit men zich op in het Papiamento of slaat men bruggen naar het Nederlands? Maar anderzijds stelt de institutionele benadering de vraag in hoeverre deze auteurs een kans krijgen deel te nemen aan de literaire main stream, in hoeverre de auteurs worden toegelaten tot de Nederlandse literatuur? Krijgen deze auteurs kansen bij uitgevers, critici en overige lezers, boekhandel en bibliotheek?
In dit verband is ook een begrip als transnationalisme nuttig: migranten ontwikkelen in den vreemde een naar tijd en ruimte afnemend meervoudig scala van oriëntaties, die hen gelijktijdig verbinden met de landen van herkomst en vestiging: sociale ruimtes die geografische, culturele, talige en politieke grenzen overstijgen – familie, vrienden etc. (Oostindie 2010: 179) Transnationalisme krijgt zo ook een dubbele betekenis als de verbondenheid tussen migranten en achterblijvers, én de verbondenheid tussen migranten onderling. Een begrip als diasporaliteratuur heeft de negatieve connotatie van ontheemding, van verstrooiing in een land waar men niet volledig thuishoort, niet thuis kán horen en ten slotte zich ook niet en nooit thuis wíl voelen.

 

IMMIGRANTS-1960S

Migranten uit de voormalige koloniën hadden volgens Oostindie (2010: 14) in het verleden zowel individueel als collectief een aantal voordelen boven andere niet-westerse migranten. Dit betrof zowel ‘harde’ juridische burgerrechten als voordelen in de sfeer van cultureel kapitaal (kennis en vertrouwdheid met de Nederlandse taal en cultuur) en de ruimte die onder meer wegens het Nederlandse paspoort kon worden opgeëist voor culturele eigenheid. Deze postkoloniale bonus vergemakkelijkte in de regel hun integratie en verlengde de levensduur van de afzonderlijke postkoloniale gemeenschappen. De postkoloniale bonus verklaart ook waarom er de laatste decennia in debatten over de Nederlandse geschiedenis en identiteit betrekkelijk veel ruimte werd afgedwongen voor postkoloniale perspectieven op de koloniale geschiedenis. Deze postkoloniale bonus is thans echter, nog steeds volgens Oostindie, met de betekenis van het begrip ‘postkoloniale gemeenschap’ aan het vervluchtigen; daarmee kondigt zich ook het einde van de postkoloniale identiteitspolitiek aan. De migrant auteur wordt een allochtone auteur en vervolgens een auteur die in het literair veld opschuift van periferie naar centrum.

Waren er in 1960 nog slechts een 2500 migranten van de zes Nederlands Caribische eilanden in Nederland, in 2008 was dat aantal toegenomen tot 131.841, van wie 78.968 migranten van de eerste en 52.873 migranten van de tweede generatie. Als we aannemen dat het merendeel van de migranten in Nederland die afkomstig zijn van de ABC-eilanden Papiamentssprekend zijn, kunnen we constateren dat deze taal door een kleine 100.000 migranten gesproken wordt, en dat een veel kleiner percentage thuis Nederlands spreekt.

In de grote achtdelige nieuwe Geschiedenis van de Nederlandse literatuur noemt de Vlaamse literatuurhistoricus Hugo Brems in het laatste deel Altijd weer vogels die nesten beginnen, in het hoofdstuk ‘De Nederlandse literatuur in een multiculturele samenleving’ en daarvan in de laatste paragraaf over ‘De multiculturele literatuur’ (Brems 2006: 667 – 684) twee ‘doorgebroken’ auteurs ‘van Antilliaanse afkomst, zoals Tip Marugg en Frank Martinus Arion’ (668), die geen van beiden in Nederland woonden of wonen toen ze ‘doorbraken’. Met dat ‘doorgebroken’ wil Brems waarschijnlijk zeggen dat ze opgenomen werden in het Nederlandse dominante literaire circuit van uitgevers, critici en lezers. In de paragraaf ‘Allochtone schrijvers’ wordt alleen de Nederlands-Surinaamse auteur Astrid H. Roemer met haar bij uitgeverij De Arbeiderspers gepubliceerde trilogie Gewaagd leven (1996), Lijken op liefde (1997) en Was getekend (1998) kort besproken. Er worden geen Arubaanse of Curaçaose auteurs genoemd: die zijn op dat moment kennelijk nog niet in het dominante literaire circuit doorgebroken.

Hugo Brems analyseert en karakteriseert de literatuur vanuit de ex-koloniën als een literatuur met specifieke kenmerkende trekken als ‘herinnering aan kolonialisme’, ‘de manier waarop zij met de cultuur van Nederland omgaan’ en ‘van historisch gefundeerde rancune of nostalgie’. (Brems 2006: 669) Daarna bespreekt hij volgens hem specifieke van deze migrantenliteratuur als setting, thematiek, perspectief, taal, stijl en structuur. (Brems 2006: 683 – 684)
Bij setting onderscheidt hij andere landschappen, andere steden, andere godsdiensten, andere gebruiken, smaken en geuren. Let op de herhaling van ‘andere’, andere dan wat?
Bij de thematiek herkent hij ‘zwaarwichtige problematiek’ als de botsing tussen culturen, een ideologische vertekening, de spanning tussen een ver verleden en een nabij heden, waarbij het leven in zowel ‘exotische’ landen wordt beschreven als dat van de multiculturele samenleving in Nederland.
In het vertelperspectief ziet hij dat de blik van toeschouwer naar deelnemer verschuift, die de Nederlandse of Vlaamse reiziger vervangt. Met de taal wordt vrij omgesprongen, waarbij auteurs minder scrupules hebben met nieuwe woorden en nieuwe beelden. In de stijl ziet hij een grote mate van lichtheid, speelsheid en vrijheid. Werkelijkheid, droom, fantasie en magische elementen lopen er geregeld door elkaar heen. Het wonderlijke is even gewoon en vanzelfsprekend als het dagelijks een banale.
In de verhaalstructuur constateert hij grensdoorbrekingen in elkaar overlopende verhalen, elkaar kruisend, afgebroken en weer opgenomen, niet afgewikkelde verhaaldraden, waarbij personages opdoemen en weer vertrekken. Dat is bij elkaar een hele rij en het valt te waarderen dat Brems een gedetailleerde poging heeft verricht de migrantenliteratuur van een analysemodel te voorzien.

simia-literario-logo-def

Simia literario
In het literaire werk van in Nederland wonende Arubaanse auteurs herkennen we tot dit moment vooral bonding en bridging: men houdt enerzijds vast aan het eigene maar slaat ook bruggen naar het land van de toekomst. Naar Nederland uitgeweken migranten hebben ervoor gezorgd dat de Arubaanse literatuur zich inmiddels ook in het moederland genesteld heeft – wat nog versterkt wordt door een actieve literair culturele stichting als Simia Literario. Ongeveer 25% van de Arubaanse bevolking woont in Nederland, een getal dat overeenkomt met het percentage auteurs van Arubaanse afkomst dat zich in het moederland gevestigd heeft. Dat leidt tot de vraag of er met de migratie van Arubaanse auteurs naar Nederland nog wel sprake van een ongedeelde en ondeelbare Arubaanse literatuur of worden taal en thematiek intussen door de auteurs in de beide landen zodanig verschillend ingevuld – volgens bijvoorbeeld de kenmerken die Hugo Brems gaf – dat we van een tweedeling in de Arubaanse literatuur of zelfs van twee literaturen moeten gaan spreken? Of met andere woorden: bewegen de in Nederland wonende Arubaanse auteurs zich in het Arubaanse literaire circuit of zijn ze inmiddels deel geworden van het Nederlandse literaire leven?
Is het met de migratie van ongeveer 20.000 Arubanen en ruim honderdduizend ‘thuisblijvers’ zinvol om de Nederlands Caribische literatuur op te splitsen in een literatuur van blijvers en een literatuur van migranten. Is er ter motivatie van deze opsplitsing sprake van andere posities tussen auteurs en lezers, tussen tekst en context? De vraag is dus of deze migranten literatuur die vooral geproduceerd, gedistribueerd en geconsumeerd wordt in Nederland nog wel bij Aruba hoort of intussen zo vernederlandst is dat ze onderdeel is geworden van de Nederlandse literatuur.

 

Nicolaas - Alameda
De van herkomst Arubaanse auteurs zijn nog weinig geïntegreerd in het Nederlandse literaire leven en ze draaien hooguit mee in minderhedencircuits. Vanuit onderwerpskeuze en thematiek gezien blijven de migrantauteurs meestal sterk op het land van herkomst gericht en schrijft men nog steeds vooral over Aruba. Dat voert ons naar een paradox. Wat is politiek correct: terugkeren of blijven? Een voorbeeld in dit verband is te vinden in Quito Nicolaas: Alameda (2008: 73-80) in het kerstverhaal ‘Plegaria di un yiu’ (Klaagzang van een kind) met een gesprek over het al dan niet teruggaan naar je eiland en het gevoel in twee werelden te leven: “Thuis en met mijn vrienden ben ik Arubaan, maar op mijn werk moet ik denken en handelen als een Europeaan.” (76) En op dezelfde pagina nog het veelzeggende citaat over bridging: “Bon, mi tambe a cansa di hiba un bida entre dos cultura. Den cas y cu mi amistadnan mi ta Rubiano, pero den mi trabou mi mester pensa y actua manera un europeo.” (Quito Nicolaas: plegaria di un yiu. Alameda 2008: 76)
Bij Giselle Ecury lezen we in het gedicht ‘maal twee’ over haar identiteit:

moedertaal, vaderland,
ik wil het anders horen
ik wil mijn vaders woorden
in mijn moeders land
met de vrije hand
de palmen laten wuiven
terwijl troepialen fluiten
in de ochtenddauw.
(…)
ik taal naar de passaat
ik wil strand en land bezitten
schaatsen in de hitte
scheren over ijs
– bevroren, blauwe vlakte
Waarnaast
einderloos de kunuku gaat
in mist –

ik ben nog steeds niet wijs.

.
(Vertaling Fred de Haas 2011: 28-29)

Omdat Arubaanse auteurs over het thuisland schrijven blijven, zijn ze wel lijfelijk maar in literair opzicht nog niet mentaal verhuisd. Dat is enerzijds een gevolg van uitsluiting door het literaire establishment in Nederland, anderzijds waarschijnlijk ook een bewuste keuze van de auteurs zelf.
De stichting Simia Literario is een schrijversorganisatie die het schrijven van literatuur door Antillianen en Arubanen wil stimuleren om op die manier een nieuwe generatie schrijvers te vormen die bijdraagt aan het handhaven en de ontwikkeling van de taal Papiamento.

 

bentana-habri (2)

“De nieuwe generatie schrijvers houdt zich bezig met de diaspora van onze identiteit en verenigt de kleine wereld van het lokale met de grote wereld van het internationale, om op die wijze een nieuwe literaire stroming in het Papiamento te creëren,”

schrijft Joe Fortin in de Introductie van de bloemlezing Bentana habri 2004: 8-10) Dat auteurs in hun eigen moedertaal blijven schrijven is overigens begrijpelijk. Dat is hun recht. Auteurs zijn geen politici en hoeven niet te spreken voor enige achterban. Ze schrijven en spreken uitsluitend voor zichzelf. Belangrijker dan dit taalprobleem is de vraag of er op basis van productie, distributie en consumptie nog wel sprake is van een Arubaanse literatuur of van twee gescheiden literaire circuits met eigen kanalen, eigen vormen, inhoud en thematiek. In hoeverre is er bij deze auteurs in hun literaire werk sprake van creolisering, van een Europees creoliseringsproces dat hen losweekt uit de eilandelijke Arubaanse literaire traditie? Is het vruchtbaar het werk van deze Arubaanse auteurs in Nederland te lezen vanuit het perspectief van een Europees creoliseringsproces? In hoeverre zijn deze auteurs om een term van de Surinaamse auteur Edgar Cairo te lenen op weg om Eurocreolen te worden?
Daarom is de volgende vraag misschien nog belangrijker: zien deze Arubaanse auteurs deze spanning tussen de persoonlijke sfeer en de publieke sfeer als een last, of zijn ze in staat er een postmodern feestje van te maken dat de ambiguïteit en de dubbele culturele identificatie ziet als een pluspunt in plaats van een minpunt?

Op 1 september 2001 werd Simia Literario opgericht door Quito Nicolaas en Liberta Rosario als een netwerk voor Antilliaanse en Arubaanse schrijvers. De geschiedenis van de schrijverswerkgroep is er een van ups en downs, waarbij het voortbestaan enkele keren zelfs aan een zijden draadje hing. Simia Literario werd op 21 januari 2003 een stichting, waarvan Quito Nicolaas voorzitter werd, Richard de Veer penningmeester en Natalie Wanga secretaris. In 2005 werd Gerarda Lauf de nieuwe voorzitter, Corry Paesch penningmeester en Olga Orman secretaris.
De voertaal was aanvankelijk bij uitsluiting van andere talen Papiaments, maar toen het bleek, dat er ook in het Engels en Nederlands geschreven werd, was meertaligheid al snel een vereiste. In maandelijkse bijeenkomsten werden en worden schrijfcursussen gegeven, er worden activiteiten georganiseerd waar gedichten gedeclameerd worden en verhalen verteld.

1530ce214eda1cbf16cf252c2516bbc2

Aruba

 

In de loop van de jaren zijn de resultaten van de werkgroep gepubliceerd. Zo verscheen Caribbean Waves of Words (2003) met verhalen en gedichten van een schrijfconcours waarbij ook externe deelnemers welkom waren. Sindsdien volgden er diverse publicaties naar aanleiding van workshops en schrijfwedstrijden. In 2004 volgde de bundel Bentana Habri, een bloemlezing van gedichten en verhalen in het Papiaments, in 2005 een cd Cosecha / Kosecha waarbij de diversiteit van spelling door de eilanden gerespecteerd werd. De kleine bundels Fruta Hecho/ Rijpe vruchten (2005) en Symbiose tussen pen en penseel (2008) zijn het resultaat van een workshop door poëziedocent Jos van Hest en door samenwerking met andere organisaties. Sinds latere jaren wordt voor de publicaties samengewerkt met Uitgeverij In de Knipscheer, voor het eerst met de verhalenbundel Waarover wij niet moeten praten (2007).

Waarover we niet
Een bundel kerstverhalen verscheen in 2008 met de titel Nostalgia na fin di Aña/ Nostalgie aan het eind van het jaar.
In 2011 verscheen onder redactie Fred de Haas: Wie ik ben / Ta ken mi ta; gedichten en verhalen. De drietalige Papiaments-, Nederlands- en Engelstalige bundel bevat overwegende plaatsbepalende en positiebepalende gedichten, geschreven naar aanleiding van een door inleider en vertaler Fred de Haas geëntameerd ‘Project Identiteit’. De Papiamentstalige titel zou op het eerste oog nog als een vraag opgevat kunnen worden – wie ben ik? – maar is duidelijk een bevestiging van de beleving van het zelf: wie ik ben. Fred de Haas leent in zijn inleiding op de bundel de term ‘generatie anderhalf’ voor een positioneel ‘schemergebied’ van de auteurs: “Sommigen zijn te Curaçaos, te Arubaans of te Bonairiaans om Nederlands te zijn, anderen zijn weer te Nederlands om ‘Antilliaans’ te zijn.” (de Haas 2011: 12)

Eugenie Herlaar, in de jaren zestig nieuwslezer bij het NOS-journaal, werd geboren op Curaçao. Ze claimt in “Trots’ een erfenis die tot Afrika teruggaat: “Mijn bloed klopt in oude cadans / rest van voorbije slaventijd. / Het ritme van West-Afrika, / mijn basis, mijn identiteit.” (de Haas 2011: 42)

Een smeltkroes ben ik
van twee culturen,
die vele eeuwen
verbonden zijn.

Een mix van tropen
en ijzige winters;
één voet op een rots
de ander in klei.
In aanzien exotisch,
wel Hollands in daden,
met diep van binnen
een rest van mijn roots.

Intussen slaan de actieve leden van de schrijfwerkgroep ook hun eigen vleugels uit en publiceren in samenwerking met In de Knipscheer tweetalige Papiamento / Nederlandse bundels, zoals Frida Domacassé, Olga Orman, of in het Nederlands zoals Joan Leslie.

 

[wordt vervolgd: voor deel 36 klik hier]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter