Balans: Arubaans letterkundig leven (32)
door Wim Rutgers
04.8.1 Giselle Ecury: ‘dat verloren paradijs’
In het werk van Giselle Ecury (Aruba 1953) lezen we de dominante want steeds terugkerende thema’s als gemengde afkomst, interculturele relaties, het raadsel van de oorsprong en de zoektocht naar identiteit. We zien de steeds terugkerende dubbele setting in Nederland en het Caribische gebied. Het perspectief ligt bij de uit dat gebied afkomstige personages. Ze vertellen hun levensverhaal in een taal die tegen het Papiaments aanleunt door het gebruik van met de eilanden gebonden specifieke woorden. Uit de thematiek vloeit een dubbelstructuur voort, waarbij verleden en heden elkaar raken en verzoend moeten worden.
Erfdeel
Na haar gedichtenbundel over ziekte en overlijden van haar moeder Terug die tijd, herinneringen aan dementie (2005), publiceerde de op Aruba geboren maar al op jonge leeftijd naar Nederland vertrokken Giselle Ecury haar romandebuut Erfdeel (2006), waarin de hoofdfiguur op zoek is naar haar vader die plotseling verdween toen ze zes jaar was en van wie ze sindsdien, ondanks alle pogingen, taal noch teken meer vernomen heeft. Tussen een proloog en een kort slothoofdstukje dat de titel ‘erfdeel’ draagt, bestaat het verhaal uit vier delen, waarin de hoofdpersoon Carmen Dolores Maria aan begin en eind centraal staat. Zij vertelt haar deel van het verhaal in de ik-vorm. In de twee tussendelen wordt het verhaal achtereenvolgens in de hij-vorm en de zij-vorm verteld vanuit de twee andere hoofdfiguren, de Arubaanse vader Benedicto Enrique Eduardo Gonzalez en een beroemde Nederlandse sopraan Clara van Schoonhoven. Dat heeft tot gevolg dat de lezer al vanaf het tweede deel steeds meer weet dan de hoofdfiguur Carmen zelf. Het moment waarop ook de hoofdpersoon het raadsel waarna ze op zoek is zal oplossen stelt de auteur uit tot de laatste bladzijde en dan nog in bedekte termen. Clara blijkt de sleutel tot de oplossing van Carmens zoektocht al heel lang in haar bezit te hebben maar ze spreekt zich niet uit en geeft het raadsel pas na haar dood prijs.
Voor de aandachtige lezer zit het verhaal vol met kleine literaire trucjes, zoals bijvoorbeeld een parallelle hoofdstukstructuur, het spel met de namen Clara en Claire, Carmen als hoofdpersoon en de gelijknamige opera, de exotische naam van Clara’s hond en een oud Nederlands kinderliedje, de contrastwerking in het huwelijk van Carmen met Paul en dat van Clara met Gerard, de parallellie in de relatie van Clara met Benedicto en die van Carmen met Ralph, het doodsmotief, het leidmotief van de kinderloosheid of een ogenschijnlijk onbetekenend detail als een vest of trui om geen kou te vatten. Zowel Carmen als Clara zijn enthousiaste tuinliefhebbers. Dit zijn maar een paar grepen want het verhaal zit er vol mee.
Ook ruimtelijk omvat Aruba het Europese gebeuren in het verhaal. Het eerste deel, ‘dat verloren paradijs’ bevat herinneringen van Carmen aan haar jeugd op Aruba, haar Nederlandse moeder en vooral haar Arubaanse vader. De winterse kou in Nederland contrasteert met de tropische warmte van het eiland, letterlijk en figuurlijk. Het vierde deel ‘no matter what’ beschrijft de realiteit in de vorm van een hernieuwde, toeristische, kennismaking van Carmen met haar geboorte-eiland waarbij het vooral opvalt hoe weinig mensen van het eiland ze daarbij ontmoet en beschrijft. In feite heeft ze nog wel een gevoelsmatige sterke band met het eiland maar niet met de mensen omdat ze bovendien de taal niet spreekt. De beschrijving van het ongeïnteresseerde gedrag van de Setar-employee zou zo in een ouderwetse passantenroman passen. Haar vluchtige contact met ene Ralph is in feite een literaire echo op het contact dat de zangeres en Carmens vader ooit eveneens kortstondig in Wenen blijken gehad te hebben. Het blijkt moeilijk je te binden. Carmens kinderloze huwelijk loopt stuk, waarna zij, maar ook andere personages in het verhaal heel terughoudend tegenover hechte bindingen staan: “Ik had geleerd dat ik beter alleen alleen kon zijn…” Daartegenover spelen prachtige beschrijvingen van de natuur in zowel Aruba als Nederland een grote rol: “Gek, dacht ik. Ik houd het meest van de winter, terwijl ik eigenlijk een tropenkind ben. Ik woon hier in een oer-Hollands huis op het pure platteland, terwijl mijn wortels ergens rond de evenaar liggen. Ik houd van dit land. Maar toch.“
Giselle Ecury schrijft een poëtische en evocerende stijl. Zo zijn er talrijke mooie fragmenten aan te wijzen. De beschrijving van Carmens jeugd, haar school, een vriendinnetje en de relatie tot haar moeder heb ik direct aangestreept en zou ik zo in een bloemlezing willen opnemen. In een fragmentje als “Ik kom hier vandaan, maar ben niet van hier. Ik ben zo Hollands als een paar klompen en ik houd van de polders en seizoenen, zelfs van de sombere oktoberstormen. Het weerzien met dit eiland is slechts heimwee naar heel vroeger toen ik nog een vader had” worden de zoektocht naar de vader thematisch verbonden met een positiebepaling in de tijd tussen herkomst, heden en toekomst en in de ruimte tussen vaderland en moederland – het land van de vader en het land van de moeder.
Glas in lood
De roman Glas in lood (2009) vertelt in drie delen de wederwaardigheden van de nog jonge weduwe Clarissa die maar kort getrouwd was met een wat oudere man die verongelukte tijdens zijn werk als restaurateur van glas-in-lood-ramen in Franse kerken. Ze is dan hoogzwanger. Met haar kind Inca trekt ze naar een klein Nederlands tuindersdorp omdat ze zelf ook in een dergelijk dorp is opgegroeid. Maar daar integreert ze maar moeizaam en leeft ze in relatieve eenzaamheid met haar dochter, met slechts contact met een veel oudere buurman. Clarissa is de dochter van een Nederlandse vader en een Arubaanse moeder die om voor Clarissa onduidelijke redenen uit elkaar gaan als Clarissa begint te puberen. Ze raakt daarbij haar beste vriendinnetje Bernadette kwijt die als een zusje voor haar was en haar ‘tante’ Frieda en haar ‘oom’ Philip die plotseling besluiten in Zwitserland te gaan wonen. Wat er precies is gebeurd dat de ouders en de twee families zo gebrouilleerd zijn, komen we als lezers mondjesmaat aan de weet en wordt pas aan het slot van het verhaal compleet duidelijk.
Het gebeuren wordt vanuit het heden in talrijke flashbacks weergegeven, zodat heden en verleden, actualiteit en herinnering voortdurend afgewisseld worden, waarbij de dood steeds meer en minder nadrukkelijk aanwezig is. Zo brengen Clarissa en haar dochter een bezoek aan het graf van man en vader in Frankrijk en wordt er verteld over de jeugd in Aruba, waar haar moeder Aïda na haar scheiding naar terug gaat. Het is in deze gedeelten dat de toon van de roman afwijkt van de stijl uit het begin en een karakter van exotisme krijgt door de uitgebreide – en voornamelijk overbodige – beschrijving van toeristische bijzonderheden.
Maar dit gebrek aan stilistische eenheid wordt gecompenseerd door een hechte structuur van de beschreven gebeurtenissen met talrijke onderlinge verwijzingen, zoals die ook in de debuutroman Erfdeel aanwezig was. Giselle Ecury lezen is ook steeds de uitdaging aangaan om puzzeltjes op te lossen die mondjesmaat duidelijker worden. Allerlei kleine gebeurtenissen grijpen in elkaar in een spel van herhaling en spiegeling.
Op vakantie in Frankrijk zijn moeder en dochter getuige van een overspelscène van andere hotelgasten. Zo’n detail lijkt op het eerste oog volstrekt overbodig, tot de lezer door heeft dat zo’n motief functioneel is voor de beschrijving van het verleden van de hoofdpersonen. Pas gaandeweg en naarmate de afloop nadert vallen dergelijke stukjes van de legpuzzel in elkaar en blijken dergelijke uitweidingen betekenisvol. Dat gebeurt soms over een afstand van honderd pagina’s of meer. Zo krijgt de duivel van pagina 69 op pagina 180 plotseling gestalte; zo blijkt een op pagina 180 vermeld onnozel papiertje terug te komen op pagina 306 en blijkt het op pagina 354 zelfs van cruciaal belang te zijn. Zo zijn er steeds voorbeelden voor de puzzelaars onder de lezers. Wie daar geen zin in heeft leest natuurlijk gewoon door, maar mist dan wel wat.
Tegelijkertijd schuilt er een gevaar van overdrijving in het nadrukkelijk symbolisch melden van dit soort parallellen. De naam Van der Veer en het gammele bruggetje dat instort en waaronder de buurman zijn einde vindt, zijn zo wel heel nadrukkelijk symbolisch voor het gegeven dat deze persoon de enige is met wie Clarissa en haar dochter Inca contact onderhouden in het dorp. De Franse echtgenoot François-Xavier restaureert glas-in-lood-ramen en herstelt daarmee het verleden: “Dit is een plaats waar ik alleen maar geconfronteerd word met wat was, honderd, tweehonderd jaar en langer geleden. Dood, verval, prutswerk van restaurateurs uit andere eeuwen die een kerk in hun tijd wilden moderniseren.”
Heden en verleden, leven en dood, ze zijn voortdurend in allerlei vorm aanwezig in het besef ‘dat het almaar later wordt en nooit meer vroeger’. Generaties volgen elkaar op: “Ik wil niet dat mijn kind in haar moeder ziet wat ik zag in de mijne, toen ik zo oud was als zij.” Maar opvoeders zijn per definitie van een andere, oudere en eerdere generatie en doen het dus nooit goed, al hebben ze nog zo’n hechte en vertrouwelijke band met hun kind.
Naast de familierelaties en generatieverschillen is er, maar minder nadrukkelijk dan in het debuut, sprake van een intercultureel verschil in ruimte en tijd door het leven in Europa en een jeugd op Aruba. Een migrant heeft altijd opties: “Waar we later naartoe verhuizen, weten we werkelijk nog niet. Blijven we in Frankrijk? Of gaan we toch terug naar Nederland? Er is zelfs iets in me wat zegt dat het Caribisch gebied ons roept, de geboortestreek van mijn moeder, waar ik als kind kort gewoond heb. Als twintiger ben ik er nog we1 eens naartoe geweest. Ik ontdekte er veel, maar niet datgene, wat door mij gevonden wilde worden. Dat lag niet aan het eiland zelf. Eerder aan hoe mijn moeder het had achtergelaten. Zoals je een rommelige kamer ook altijd in dezelfde staat zult terugvinden, wanneer je aan het einde van de dag thuiskomt. Het was nog anders: Ik bekeek die kamer die niet helemaal van mij was, maar kon er niets aan veranderen. Ik kwam mijn eigen spullen niet tegen, wist niet waar ze thuishoorden. Ik vond niet de juiste kasten om ze in op te bergen, wist niet wat weggegooid mocht worden. Zou de tijd er nu rijp voor zijn? Ik bedenk me dat mijn eilandleven zo lang geleden is. Hoort het nog wel bij me?” Paradoxaal eindigt het derde deel van de roman in een hotelkamer, maar draagt het desondanks de titel ‘thuis’.
De rode appel
“Ouders krijgen geen kinderen, maar kinderen krijgen ouders: kinderen worden geboren in een bepaalde situatie, waar ze niet aan kunnen ontkomen,” schreef Boeli van Leeuwen in zijn debuutroman De rots der struikeling. De uitspraak zou als motto kunnen dienen voor de derde roman De rode appel (2013), een dikke roman over familie, liefde, ouderschap en verantwoordelijkheid, een verhaal van beschermende opvoeding, zoals dat in Nederland in de jaren zestig en zeventig nog usance was, en onvermijdelijk moeten loslaten en zelfstandig worden.
De ik-hoofdpersoon is een op haar leven terugblikkende vrouw van middelbare leeftijd met haar strijd om klaarheid te krijgen in een confrontatie met het verleden om daarmee af te kunnen rekenen door dat verleden onder ogen te willen en durven zien. Centraal daarbij staat een waaier van familierelaties in verleden en heden enerzijds en anderzijds interculturele verschillen tussen Nederland(ers) en Curaçao(ënaars).
In het heden van het verhaal speelt het centrale thema van het zo graag kinderen willen hebben en ze niet kunnen krijgen. Het huwelijk van de ik-verteller Elisabeth lijkt – opnieuw – te stranden als ze haar tweede man ongewild betrapt op een relatie met een veel jongere vrouw bij wie hij een zoontje blijkt te hebben.
In het verleden maakt deze Elisabeth een bizar avontuur mee als ze als in de jaren vijftig en zestig beschermd opgevoed meisje als au pair gaat werken in Zuid-Frankrijk, waarbij ze bij een kunstzinnig echtpaar met twee meisjes terechtkomt, dat een zoon moet hebben om een erfenis veilig te stellen.
De structuur van de roman is tamelijk complex, waarbij – evenals in de voorgaande romans – motieven steeds weer in elkaar grijpen en met elkaar als echo verbonden worden. De vijf delen van de roman vormen een tweeluik met de dubbelgeschiedenis van Elisabeth en Nicki. Beiden zijn ze het product van een interculturele relatie, waarmee ze in het reine moeten zien te komen. Verleden en heden blijken onlosmakelijk met elkaar verbonden door een dubbele terugblik: die van Elisabeth op haar au pair tijd als ze na dertig jaar terugreist naar haar verleden om opheldering te krijgen over wat er toentertijd precies gebeurd is, en vervolgens van haar vriend Nicki (Nico Ignatius Koopmans) die haar zijn levensverhaal toevertrouwt, waarna ze dat opschrijft. Zo worden Elisabeths heden en verleden in Nederland en Frankrijk verbonden met het verleden en heden van haar vriend Nicki in Curaçao. Beide romandelen worden in de ik-vorm verteld: eerst door de ik-Elisabeth, daarna door de ik-Nicki.
Elisabeth wordt au pair, past dus op andermans kinderen en voedt die op, maar kan zelf geen kinderen krijgen. In feite is dus de tocht naar haar verleden een tocht naar het eigen innerlijke zelf. Mensen blijven te lang doorlopen met het verleden, met hun verdrongen herinneringen, merkt de ik-verteller op. Durf de confrontatie en afrekening aan, om zo in het reine komen met een onverwerkt verleden.
Elisabeth is de dochter van een Curaçaose vader en een Nederlandse moeder. Ze reist als 50-plusser letterlijk met de t.g.v. naar het verleden in Zuid-Frankrijk terug, op weg naar “een fragment uit mijn verleden … dat ik nu terug wil lezen in het heden.“ Ze wil exact weten wat er gebeurd is met haar mislukte au pairschap in het gezin van tekendocent Bas Daalmeyer en de kunstschilderes Marie-Cécile d’Allauch: Bas probeerde haar indertijd te verleiden, Elisabeth was bakvisachtig verliefd op hem. Waarom werd ze onder zware maar valse beschuldigingen weggestuurd? Samen met de broer van de familie, Jean-Alain d’Allauch, zal ze het geheim ontraadselen. Zo blijkt het Franse avontuur een soort ’coming of age’ verhaal van een onervaren jong meisje naar volwassenheid.
Op zijn beurt ontdekt Nicki langzamerhand dat de Nederlandse vader die hem opvoedt niet zijn biologische vader is, omdat zijn Curaçaose moeder een relatie heeft (gehad) met de Curaçaoënaar Francki de Groot. Relatieproblematiek ontstaat in het verhaal mede door interculturaliteit, de cultuurverschillen van Curaçaoënaar en Nederlander. Dat gaat door de generaties heen want ook Nicki’s huwelijk met de Nederlandse Joke strandt: “Je komt, hoe je het wendt of keert, uit een andere cultuur, Nicki.”
De romantitel de rode appel komt in het verhaal vier keer op essentiële momenten aan de orde: twee keer in verband met Elisabeth, twee keer rond Nicki. De eerste keer verwijst de titel nog in het algemeen naar het oerbegin tussen liefde en lust in het Paradijs, waardoor wij allemaal “dolende zielen sinds die appel door Eva geplukt werd om Adam te verleiden” zijn geworden. De tweede verwijzing is pas veel later in het verhaal, maar is dan veel concreter als de rode appel betrekking heeft op een van de jonge vrouwelijke slachtoffers van het kunstzinnige echtpaar waar Elisabeth als au pair werkt: “een jonge onbekende kunstenaar was er aan het werk. Ze hield een appel in haar hand, op het doek was het een rode vlek.” De derde keer wordt de rode appel in verband gebracht met Nicki’s raadsel naar zijn afkomst als zijn biologische vader vanachter zijn rug een grote blozende appel tevoorschijn haalt en aan hem geeft: “die glanzende, mooi gevormde rode appel, die er als bij toverwoord voor mij was, voor mij alleen.”
Ook de vierde verwijzing betreft een herinnering van Nicki, als de rode appel daadwerkelijk gegeten wordt, waarbij de overspelsituatie van zijn moeder onomwonden blijkt: “Ik zuig aan de appel, proef het sap dat langs mijn kin druipt (…) Dan kijkt mama naar hem op. Ze ziet eruit zoals mijn appel smaakt, mijn rode appel …” Het heel korte vijfde deel van het verhaal draagt de titel ‘het klokhuis’, dat is alles wat er overblijft, nadat de appel is gegeten.
Deze derde roman van Giselle Ecury, na Erfdeel (2006) en Glas in lood (2009) is een omvangrijk boek geworden dat essentiële vragen oproept rond vormen van relatieproblematiek, die ze als haar vorige werk hecht structureert en effectief verwoordt als “krassen op het vergeelde perkament van een breed verleden” zoals ze in een eerder in haar dichtbundel Vogelvlucht (2010) verwoordde en dat nu als een motto voor in de roman is opgenomen.
[wordt vervolgd, voor deel 33 klik hier]