Balans: Arubaans letterkundig leven (31)
door Wim Rutgers
Olga Orman: Een dichter op weg
Olga Orman (Aruba 1943) woont vanaf haar veertiende jaar in Nederland, werkte tot haar pensionering in het onderwijs en is momenteel nog actief op literair-cultureel gebied, met name sinds 2001 in de Arubaanse schrijverswerkgroep ‘Simia literario’, waar ze in diverse door de groep gepubliceerde bundels gedichten en verhalen publiceerde. Ze werd bekend door haar creatieve vertellingen met behulp van de kamishibai, een op een lange traditie bogende Oosterse vertelwijze met behulp van een klein vertelkastje dat als een minitheatertje fungeert en waarin losse vertelplaten geschoven kunnen worden die het vertelde verhaal verlevendigen door het aanschouwelijk te maken. Daarnaast publiceerde ze ook boeken voor kinderen in het kader van intercultureel onderwijs in Nederland.
Olga Orman werkte als actief Simia literario lid mee aan publicaties als onder meer Bentana habri (2004), Fruta hecho / Rijpe vruchten (2006), de cd Cosecha / Oogst (2006), Symbiose tussen pen en penseel (2008) en de bundel Wie ik ben / Ta ken mi ta (2011). Samen met Giselle Ecury stelde ze een kleine anthologie samen rond de Curaçaose vrijheidsheld Tula onder de titel Topa Tula / Ontmoet Tula (2012). Met de leerlingen van basisschool Crescendo publiceerde ze samen met Joan Leslie een kleine dichtbundel naar aanleiding van een les over de grote slavenopstand op 17 augustus 1795, waarbij de leerlingen onder de titel Mijn droom met Tula (2014) hun reactie in dichtvorm verwoordden.
Na al deze activiteiten verscheen in 2014 haar eerste complete dichtbundel Cas di biento / Doorwaaiwoning, een uitgave met 28 gedichten, verdeeld over vier afdelingen, die in het Nederlands vertaald of misschien beter gezegd ‘hertaald’ werden door Fred de Haas die ook de inleiding en noodzakelijke aantekeningen verzorgde.
Wie het werk van Olga Orman de laatste jaren heeft bijgehouden, door middel van de diverse publicaties, zal aangenaam verrast worden door Cas di biento waarin het werk van de dichteres zich in de context van een complete bundel vervolledigt en verdiept.
De uitgave bevat een aantal gedichten die eerder verspreid verschenen waren, maar het leeuwendeel ervan is nieuw in de zin dat ze hier voor het eerst gepubliceerd worden, al zijn ze niet gisteren of eergisteren maar verspreid over meer dan dertig jaar ontstaan.
Op een na zijn alle zeven gedichten die al in 2004 in de bloemlezing Bentana habri werden gepubliceerd, hier opnieuw opgenomen, zij het met kleine wijzigingen zoals de nu gebruikte officiële spelling, het hoofdlettergebruik, het weglaten of toevoegen van woorden, kleine wijzigingen in de strofe-indeling of andere woordkeuze. In ‘Encontra’ werd versregel acht veranderd van ‘sinti loke e la sinti na un fiesta tur bruha’ in ‘Sinti loke el a sinti den su bida trastorna’. (p. 68) Deze kleine aanpassingen betreffen verhelderingen naar inhoud en geven een strakkere structuur.
Ook het lange gedicht ‘Mi cuenta’, waarin het Papiaments in grote lijnen zijn eigen geschiedenis vertelt, kent enkele minieme wijzingen, maar het is opvallend dat in de bundel ‘Ken mi ta / Wie ik ben’ (2011) de dichteres allemaal hoofdletters gebruikt en de vertaler veelal kleine letters aan het begin van de verzen als de zin nog doorloopt, maar waar dit in ‘Cas di biento / Doorwaaiwoning’ (2014) net andersom is, terwijl het toch dezelfde vertaler en uitgever betreft. Vergissing, opzet?
De inhoud kan met de modeterm ‘identiteitspoëzie’ gekarakteriseerd worden. In de tien gedichten van Cas di biento / Doorwaaiwoning in de eerste afdeling ‘mijn land, mijn taal’ gaat Olga Orman terug naar haar wortels en geeft ze haar visie en standpunt op taalterrein waarbij ze, terugdenkend aan haar jeugd en haar ouders, haar moedertaal Papiamento en haar eiland in verleden en heden verdedigt en verheerlijkt. In de tweede afdeling ‘Onderweg’ met zes gedichten verinnerlijkt zich haar zoektocht, zoals in het slotgedicht van deze afdeling, in de vertaling van Fred de Haas:
Reisverhaal
Ik vertel zoveel verhalen
zing, verzin, vertel verhalen,
welk verhaal blijf ik herhalen,
aldoor zingen en verhalen,
rij aan rij?
dat is het reisverhaal
van MIJ!.
In de vijf gedichten in de derde afdeling, zijn ‘Leven en dood’ een onvermijdbare ‘tweelingdracht / van dag en nacht en / tweezaam vormgegeven’, waarna de laatste groep van zeven gedichten verzameld onder de titel ‘bloeiend leven’ harmonie uitdrukt van de mens in de eilandelijke natuur en vooral de mens met zichzelf in zijn bestaan.
Zo geeft de hele bundel een compositie waarin de ‘dichter-ik’ een weg zoekt in de ruimte, ten opzichte van het geboorteland en de moedertaal, en de tijd die de mens gegeven is te leven en van dat leven ten volle te genieten.
Aan het einde van de bundel is een lijst opgenomen met vermelding van ‘plaats en jaar waarin de geselecteerde gedichten zijn geschreven’. Wat is de bedoelde functie van die lijst? Krijgen we, als we de gedichten in de chronologische volgorde van ontstaat zetten, eenzelfde beeld van het dichtersstandpunt als visie op het leven?
De gedichten zijn volgens deze opgave in grote meerderheid ontstaan in Amsterdam (24), maar twee in Aruba, één in Utrecht en tenslotte één in Curaçao. Vergelijking van de inhoud in verband met de verscheidenheid aan plaatsen van ontstaan levert volgens mij geen distinctief resultaat op, zij het dat aan een van de twee Arubaanse gedichten de titel van de bundel ontleend werd en het andere gedicht een natuurbeschrijving bevat van schapenwolkjes aan de blauwe lucht. Maar zo’n vorm van natuurbeschrijving komt in de bundel vaker voor.
De gedichten zijn ontstaan in een tijdsspanne van 1981 tot 2014, redelijk gelijkmatig over die hele periode van meer dan dertig jaar verdeeld, met tien in de jaren tachtig van de vorige eeuw, acht in de jaren negentig, en tien vanaf het jaar 2000. De jaren die er uitspringen zijn 1981 (4), 1992 (5) en 2007 (4).
Maar belangrijker dan dit telwerk is natuurlijk de vraag of deze chronologische volgorde van ontstaan, nu in een heel andere inhoudelijk op thema geselecteerde volgorde in de recente ‘verzamelbundel’ voor het de lezen van deze gedichten inhoudelijke en thematische verschillen in interpretatie optreden. De in 1981 gedateerde gedichten gaan over ouders, thuis en jeugd, in de laatst in 2007 gedateerde gedichten spelen dood en leven, maar niet op een zodanig andere manier dat dit inhoudelijke verschil doorslaggevend genoemd kan worden. De wat magere conclusie van deze vergelijkende exercitie is dat Olga Orman in ruim dertig jaar heel consistent is geweest, niet alleen in haar poëtische thematiek maar ook in de vorm van de gedichten waarbij verschillen tussen de vroege gedichten de late niet of nauwelijks te onderkennen vallen: een consistent dichterschap als resultaat van een zuinig productief beleid van gemiddeld nog niet één gedicht per jaar.
De omslagillustratie is van de Arubaanse kunstenaar Clyde Lo-A-Njoe, de foto van de auteur op de achterkant toont Olga Orman aan het strand op de grens van zon en schaduw waarin de persoon als het ware opgaat in het eiland en zijn natuur, net zoals ze ook opgaat in de inhoud van haar gedichten over het eiland en haar zelf: de weg terug naar jeugd en oorsprong, maar ook op weg naar het innerlijke zelf.
Fred de Haas vertaalde de Papiamentstalige gedichten in het Nederlands. In het begin schreef ik ‘hertaalde’ want de vertaler veroorlooft zich grote tekstuele vrijheid om het origineel naar inhoud en thematiek adequaat op literaire wijze te hertalen: de eeuwige vertaaldiscussie over vrijheid en gebondenheid. Om tenslotte een voorbeeld te geven van de vertaling neem ik het korte gedicht waaraan de titel ontleend werd: Cas di biento, door de vertaler vertaald met het neologisme ‘Doorwaaiwoning’.
Het Papiamentstalige origineel luidt:
Mi ta busca un cas
Cu solamente dos porta
Un dilanti un patras
Un cas cu mi por drenta Sali
Drenta Sali
Sin laga nada mas atras
Cu mi sombra
Holo y recuerdo
Un cas di biento
luidt in de vertaling “Ik zoek een huisje / met twee deuren, / eentje achter, eentje vóór, / ze laten me binnen, / ze laten me door. / Ik laat niets achter / dan mijn schim, / herinnering, wat geuren: // een doorwaaiwoning met twee deuren.” (p. 52-53)
De vertaling leest even vlot als het origineel, maar de aangebrachte wijzigingen zijn aanzienlijk: het hoofdlettergebruik is niet gevolgd, er zijn leestekens toegevoegd, maar het door de dichter aangebrachte rijm werd aan het einde wel gevolgd, zij het door het omdraaien en toevoegen van woorden: “Holo y recuerdo // un cas di biento” wordt immers “herinnering, wat geuren: / een doorwaaiwoning met twee deuren.” Het nadeel van een dergelijke vertaalwijze is de geclaimde vrijheid ten opzichte van het origineel, het voordeel dat daar tegenover staat is dat deze vertaling op zich opnieuw een gedicht wordt waar plezier aan te beleven valt. De discussie over de vrijheid van vertaling zal nog wel even voortduren tussen de ’rekkelijken’ en de ’preciezen’ van het vertalersgilde.
Joan Leslie
Joan Leslie is in 1953 op Aruba geboren uit ouders die uit Barbados afkomstig zijn. Haar moedertaal is dus Engels, maar ze publiceerde in het Papiaments en nu in het Nederlands. De achterkaft meldt dat ze ‘spelenderwijs’ het Nederlands leerde – kom daar nu nog eens om zou ik zeggen.
Het titelverhaal van Joan Leslie: De bloeiende flamboyant (2007) is een nogal schokkend verhaal van ontrouw en incest. Misstappen in het verleden spelen hun funeste spel in het heden en zijn niet te herstellen.: “hoe kan ik Rosa vertellen dat deze liefde waarnaar ze hunkert een verboden liefde is?”
De overige elf verhalen zijn divers en bestrijken gebeurtenissen in Europa, Zuid-Amerika en eigen land. Dood en leven, machismo en vrouwelijkheid, jeugd en volwassenheid komen voor, maar van deze thema’s is de dood een steeds weer opduikend thema.
De verhalen zijn over het algemeen kort, waarbij Joan Leslie er in slaagt de lezer meteen in het verhaal te plaatsen en zo af te sluiten dat er nog wat voor de lezer te raden en te interpreteren over blijft: “Ze hadden elkaar ontmoet in een café in Amsterdam, nu een jaar geleden, waar hij zich uit zelfmedelijden zat te bedrinken en zij wezenloos voor zich uit zat te staren.”
Het is bepaald niet allemaal vrolijkheid die uit de verhalen naar voren komt. De verhalen zijn zorgvuldig verwoord maar nog niet vrij van clichétaal met openingszinnen als “Afgevuurde schoten, gegil gevolgd door een verlammende stilte…” en een zin als “De grote bloeiende flamboyant als een brandende fakkel vol vurige liefde, zwaaiend met zijn kruin boven hen.” Misschien is het niet helemaal eerlijk er dergelijke zinnen uit te pikken, maar ze komen – nog – te vaak voor.
In 2011 publiceerde Joan Leslie Compa Nanzi’s capriolen, verhalen die gebaseerd zijn op de traditionele Nanzi-figuur uit de orale verteltraditie, zoals Richard de Veer al in gedaan had in Si, ta mi mes!
[wordt vervolgd, voor deel 32 klik hier]