Balans: Arubaans letterkundig leven (29)
door Wim Rutgers
04.7.1 Clyde R. Lo A Njoe
Clyde Roël Lo A Njoe (1948) werd geboren te Santa Cruz, Aruba, maar heeft het eiland al lange tijd geleden verlaten. Na zijn opleiding tot tekenaar-schilder werkte, woonde en reisde hij in vele landen van Europa en Azië. Uit grote exposities in het Caribisch gebied (1981), op de Hannover Messe (1982, in Helmond (eveneens 1982) en geregeld in het Museum van Rijswijk (het voormalige Tollenshuis). Voorbeelden van zijn zijn beeldende kunst zijn als illustraties opgenomen in zijn eerste dichtbundel Dansen/Baliamentu (1982).
Lo A Njoe kreeg wereldwijd bekendheid toen hij in 1988 – 1989 medeontwerper van het Orakelkunstuurwerk van Holland-Nagasaki Village in Nagasaki, Japan was. Ook bij de totstandkoming van het monument van de nieuwe basiliek van de Virgen de Guadalupe, 1989 –1990 in het centrum van Mexico City was hij medeontwerper, tevens de schilder van het astrolabium en het contemporaine Aztekencalendarium (objecten met een diameter van 3m).
Beeldende kunst en literatuur gaan in zijn leven samen. Clyde Lo A Njoe is geen veelschrijver. Na zijn debuutbundel Dansen / Baliamentu (1982) verscheen in 1984 een tweede bundel Doodverf, samen met met Ton Luiting, Raoul-Maria de Puydt en Simon Vinkenoog. Echolood van 1989 is de derde bundel, waarin de actieradius van Aruba zich verwijdt tot een mondiaal perspectief, vanuit zijn eigen persoonlijkheid: Oud-Aziatisch, Latijns-Amerikaans en Westers, in de allesomvattende kringloop van leven en dood. Als een echolood peilt de dichter de diepte en de hoogte van zijn leven.
In Dansen / Baliamentu (1982) hebben vierentwintig gedichten alle een dans als uitgangspunt, die samen met acht litho’s werden samengebracht. De oorspronkelijk Nederlandstalige gedichten werden door Luis H. Daal in het Papiaments vertaald.
Lo-A-Njoe reisde veel, waarvan in zowel zijn beeldende kunst als in zijn gedichten de neerslag van te vinden is. De thema’s van zijn poëzie, waarin hij persoonlijke en mondiale noties verbindt, zijn het eigen verleden en zijn reiservaringen, het verleden van de Caraïbische regio daarvan specifiek Aruba, maar ook de gevolgen van de atoombom op Hiroshima aan het eind van de Tweede Wereldoorlog en actuele Derde Wereldproblematiek. In het gedicht ‘Merengue in mijmering’ luidt het:
Aruba, speldepunt waar mijn wereld om draait,
Refrésqueria en Latijnse melancholie,
je kromme bomen, waardoor het spel van de
eeuwigdurende wind schiet.
Stil denk ik aan je overzoute lucht
en je verdwaalde blanken op de ‘waaf’.
Echolood
Echolood (1989) is een doorgeconstrueerde bundel in drie delen met respectievelijk twintig, drie en zeven gedichten, waarin de dichter opnieuw een persoonlijke positiebepaling van zijn persoon en kunstenaarschap onderneemt – dat wat een echolood doet: het peilen van de diepte of de hoogte.
Echolood bevat een drievoudige zoektocht en ontdekkingstocht naar het zelf: naar de innerlijke wereld van de eigen persoonlijkheid, vervolgens naar het eiland en de wereld daarbuiten en tenslotte naar het dichterschap dat deze positiebepaling verwoordt.
De eigen identiteit wordt beschreven in enkele gedichten waarin de spiegel als middel tot zelfontdekking een grote rol speelt, omdat de dichter er zichzelf in tegenkomt. De derde afdeling draagt zelfs de titel ‘aan de keerzijde van de Ebonieten spiegel’. In het gedicht ‘Voedingsbodem’ heet het daarom
Ik vond
in deze spiegelsalon mijn voedingsbodem,
waarin ik helemaal hem werd, die ik
ooit was, en altijd wilde
zijn.
En daarom juist vooral mezelf. Ik ben
tegelijk pode-antipode, maar hoe
dan ook: alleen en
één met mezelf.
In ‘Echolied’ blijkt dat de uitkomst van deze innerlijke zoektocht niet zonder meer direct positief is:
Ik ken de geur van mijn eigen bloed,
het kruipen van mijn angst,
de kadans van mijn hulpeloze adem.
Er is geen steen der Wijzen.
Maar naar het einde toe is het uiteindelijke resultaat van de zoektocht positief:
“Ik reisde niet meer vermomd… maar trof mezelf in het midden aan. Ik was er.” (p. 37)
De reismetafoor wordt ook gebruikt om de positie ten opzichte van het eiland te bepalen. Enkele stadia van die zoektocht zijn met de volgende citaten weer te geven. In het begin luidt het nog “het eenzame tropenkind .. ergens in het land Grenzeloos” (p. 8) Het eiland is “Zomaar een plek. Het is wel mijn plek.” (p. 22) Buiten het eiland is de dichter op weg naar Niemands-land (p. 24). Maar hij komt thuis zoals we al zagen, als hij zich in een positie bevindt van harmonie met de Umwelt, die pregnant gekarakteriseerd wordt met het beeld van de ibis en de merel, kortom het Caraïbische gebied en Europa. Hij heeft zichzelf gevonden in een dubbele culturele ervaring.
De bundel Echolood opent met het derde motief, de geboorte en de macht van het woord dat schept. Vóór het woord was er niets, dóór het woord ontstaat alles – deze allusie op de schepping wordt versterkt in het tweede gedicht dat om licht vraagt: “Ik schreeuwde om licht… licht… licht… Ik was blind op zoek naar mezelf.” (p. 6) Het titelgedicht ‘echolood’ dat direct daarna komt, beschrijft een nog prenataal stadium. De moeder wordt aanvankelijk verbonden met het eiland, later met het beeld van Moeder Aarde zelf. ‘Mijn inktschip’, de titel van het tweede centrale deel van de bundel, voert de dichter op zijn tocht naar het zelf naar de uiteindelijke vrijheid die in het slotgedicht van de bundel, waarin Moeder Aarde haar wieken als een condor uitslaat naar de vrijheid, verbeeld wordt met de vier oerelementen die het – dit – dichterschap beheersen. Clyde Lo-A-Njoe’s aardse dichterschap verwoordt zo de vier oer-elementen. In Moeder Aarde “spiegelden zich vuur / en lucht. Beneden haar ontsproot / een bron van puur helder water.” (p. 39) Toch wordt de vraag niet beantwoord, het raadsel niet ontdekt, wordt het geheim van de creativiteit niet ontsluierd, klinkt het verlossende woord niet, want de uiteindelijke waarheid is niet blijvend vast te leggen, hooguit soms benaderd gedurende ‘een eindeloze afgewogen seconde’ in de woorden van een dichter.
Clyde Lo-A-Njoe schrijft hermetische en doorgeconstrueerde poëzie waarin de aardse menselijke existentie resoneert. In de eerste bundel kwamen nogal wat aan de Bijbel ontleende beelden voor; de poëzie in deze bundel is weliswaar onaards in die zin dat ze de aarde ontstijgt, maar desondanks volstrekt geseculariseerd.
Mijn lief mijn leed
Poëzie is in zijn voordracht klank en beeld op papier. Was Dansen / Baliamentu in 1983 vernieuwend door het samen gaan van woord en beeld, de in 2015 verschenen bundel Mijn lief mijn leed is dat door de combinatie van woord en klank.
Het is natuurlijk niet zo dat er voor Dansen / Baliamenu geen geïllustreerde dichtbundels waren maar hier presenteerde een dichter die tegelijk beeldend kunstenaar is zijn eigen creatieve werk in dubbele betekenis, zoals bijvoorbeeld Elis Juliana dat deed op Curaçao met zijn teksten vergezeld van verfijnde pentekeningen. In later tijd zouden Giolina Henriquez en Belinda de Veer dat procédé op Aruba oppakken met hun teksten naast of zelfs in hun schilderijen.
De vernieuwing in Mijn lief, mijn leed zit in de verwerking van bekende liederen van diverse componisten en zangers waarvan betekenisvolle fragmenten de thematische kracht van de gedichten versterken. Deze opgenomen songs vormen zo een essentieel onderdeel van het gedicht.
De dichter maakt de balans van zijn leven op in zijn poëzie, terwijl hij tegelijkertijd in en door zijn dichtwerk leeft: dichten is leven, leven is dichten, zoals in het openingsgedicht ‘ De weg van het woord’, dat ik hier al voorbeeld van de werkwijze van de dichter wil citeren.
Er komt een dag dat men deze strofen leest.
Door deze simpele, gedichte gedachten,
verwoorde beelden, beeldende woorden
weet men, hoe mijn levensreis is geweest.
Hoe ik almaar zwierf naar de verste oorden
en meende dat ginds het leven op me wachtte.
Maar toen onvermijdelijk het ogenblik kwam
dat rust mijn levensadem begon te kleuren
viel eindelijk iets van zelfkennis te bespeuren
besefte ik nederig wat in mij de overhand nam.
Er valt qua vorm en inhoud heel wat te beleven aan dit openingsgedicht dat op een eerste blik nogal eenvoudig aandoet. De dichter gebruikt op het eerste oog eenvoudige woorden, maar een nauwkeuriger blik toont de zorgvuldige compositie met stijlverschijnselen als antithese, synesthesie en chiasme bijvoorbeeld. Het parlandokarakter wordt gestructureerd door alliteraties en het gebruik van een gevarieerd rijm met afwisseling van binnenrijm en een eindrijm dat verspringt en omarmt. Op deze openingsstrofe volgt dan een citaat van Neil Diamond’s bekende I am I said met een betekenisvolle verwijzing naar het bekende sprookje van de kikkerkoning en de prinses dat de Grimm-broers als nummer één opnamen in hun Kinder- und Hausmärchen van 1812.
Did you ever read about a frog who dreamed of being a king
And then became one?
Well, except for the names and a few other changes
If you talk about me, the story is the same one
De bundel biedt via een QR-code de mogelijkheid de geciteerde liederen in beeld en geluid op te roepen. Maar de uitgever heeft er ook voor gezorgd dat ze via zijn website te downloaden zijn. Na dit fragmentarische citaat van Neil Diamond gaat de dichter zelf weer door. Het citaat vormt zo een essentieel onderdeel van het gedicht. De dichter positioneert zich in in de volgende strofe in zijn dubbele métier en in zijn leven.
Bruusk op mezelf teruggeworpen door het leven
en ik nooit meer voor klatergoud hoefde te buigen
werden permanent pen en penseel de werktuigen
waarmee ik verre eenzaamheden heb beschreven.
Daarna volgt opnieuw een citaat van Neil Diamond’s I am … I said. Zo wordt dit gedicht – en alle andere overigens – een vorm van een veeltalige – Engels, Spaans, Frans, Duits, Papiaments, Sranan – intertekstuele dialoog met de bronnen die Lo A Njoe gebruikt: van Edith Piaf, via Otis Redding, Barbara Streisand naar Charles Aznavour en Jimi Hendrix bijvoorbeeld, maar ook naar het Arubaanse volkslied ‘ Aruba dushi tera’ en Max Woiski van Suriname. In feite krijgt elk gedicht meer kracht door niet alleen de tekst van Lo A Njoe te lezen maar dat leesproces te onderbreken door naar de geciteerde liederen te luisteren. Terug naar het openingsgedicht en Neil Diamond:
But I got an emptiness deep inside
And I’ve tried, but it won’t let me go,
And I’m not a man, who likes to swear
But I’ve never cared for the sound of being alone
I am, I said
To no one there
And no one heard at all
Not even the chair.
I am, I cried
I am, said I,
And I am lost, and I can’t even say why.
Op deze manier wordt dit openingsgedicht een hommage aan de beroemde zanger, maar tegelijkertijd een programmatische gids voor leven en werk: dichten is leven, leven is dichten. Het valt op hoe vaak de woorden ‘lief’ en ‘leed’ in de bundel voorkomen, als ik goed geteld heb zelfs zeventien keer, maar steeds met de ondertoon die betrekking heeft op het zelfbewuste dichtproces zelf, zoals ook in de slotstrofe van het eerste gedicht.
Wie weet, heb ik uiteindelijk de weg gevonden
waar vooraleerst het woord en beeld bepalen
met wie en door wat ik waarlijk ben verbonden.
Ben ik niet langer de roepende in de woestijn
die geen raad weet met zijn beelden en verhalen.
want dan komt mijn enige ware ik tevoorschijn
dat behoedt, dat ik in lege vergetelheid verdwijn
bestaat geen twijfel meer, het woord is soeverein.
Clyde Lo A Njoe eigent zich in deze bundel de wereldliteratuur oftewel de wereld van de literatuur toe en maakt die tot verkenning van zijn eigen creativiteit, waardoor hij het mondiale karakter van wat literatuur voor hem is in het in locale context gegronde persoonlijke integreert. Het locale en het mondiale gaan, in wat wel als ‘indigenization’ wordt aangeduid, harmonieus samen. Ook in Echolood had de dichter dit al, weliswaar anders, toegepast, maar voor de literatuur van Aruba in zijn algemeenheid is dit een nog weinig begane weg, hoewel die bijvoorbeeld ook door Joe Fortin in zijn verhalen bundel City Store (2013) al werd verkend en eveneens karakteristiek is voor sommig werk van jongere schrijvers en dichters.
In de gedichten resoneren leven en dichten als onlosmakelijk met elkaar verbonden, lichtvoetig verwoord maar ernstig van : “in elke clown schuilt een rasechte dichter / Ook vindt de poëet troost in de nar die in hem leeft.” (p. 19) En dan komt in ‘Blauwe heimwee’ toch de herinnering aan Aruba met zijn Commandeursbaai en Savaneta, vergezeld van Linda Ronstadt, nog even weer binnen: “Zal je zeker ontdekken dat overal een thuis kan zijn./ Ook hier smaakt zielenleed als bitter kruidenwijn.” (p. 35)
[wordt vervolgd, voor deel 30 klik hier]