blog | werkgroep caraïbische letteren

Balans: Arubaans letterkundig leven (23)

door Wim Rutgers

04.4.1 Jacques Thönissen

Moet een schrijver van Aruba altijd over Aruba schrijven of mag hij zijn inspiratie waar dan ook vandaan halen? Jacques Thönissen heeft een aantal boeken geschreven die zich al dan niet op het eiland afspelen, die hij bij Nederlandse uitgevers heeft weten te plaatsen: drie bij Uitgeverij Conserve – Tranen om de ara (1998), Eilandzigeuner (2000) en De roep van de troepiaal (2004) en vervolgens drie bij Uitgeverij In de Knipscheer – Devah (2010), de verhalenbundel Onder de watapana (2013) en Sarah, de zwarte madonna (2015). De laatste twee romans hebben een andere setting dan de eerdere. De uitgever noemt Devah een “Europese roman”. Nu is in de laatste roman de plaats van handeling in de Nederlandse provincie Limburg rond een denkbeeldige plaats in Midden-Limburg, de geboortestreek van Jacques, waar hij in 1939 het levenslicht zag en opgroeide. In 1962 kwam hij naar Aruba.

Tranen om de ara

Centraal in Tranen om de ara (1998) staat de man met de ara, de laatste vertegenwoordiger van het authentieke Aruba, zoals hij in de toeristenfolders wordt aangekondigd:  voor mij is een Arubaan iemand, die liefde heeft voor dit eiland, trots is op zijn eigen land, iemand die zich oprecht betrokken voelt bij de gebeurtenissen hier en zich bekommert om het wel en wee van het eiland.

Van bijna alle moderne gemakken verstoken, van de schaarse opbrengst van zijn cunucu levend, is deze knoekoeboer met zijn papegaai zijns ondanks een gewild object van rondtoerende Amerikaanse toeristen geworden die hem graag fotograferen. En Carlos, zoals de man met de ara heet, laat dat, zij het aarzelend, toe en vraagt er dollars voor. Het is in het kort het dilemma waar Tranen om de ara, een Arubaans verhaal (1998) om draait: het behoud van het authentieke Aruba van weleer tegenover het moderne leven met zijn industrialisering en toerisme, de teloorgang van de natuur en van veel wat cultureel waardevol was en nog steeds zou moeten zijn, maar waar jammer genoeg commercieel niet veel aan te verdienen valt. Jacques Thönissen schreef een verhaal tegen wat in de Franse Antillen met ‘bétonnisation’ aangeduid wordt, tegen het ongebreidelde storten van beton en asfalt voor woningbouwprojecten en wegenaanleg.

 

modern aruba

 

In 1932 publiceerde H.E. Lampe zijn Aruba voorheen en thans op een ander cruciaal moment van Aruba’s geschiedenis, de overgang van het traditioneel gezapige en armoedige eiland van enkele duizenden landbouwers, vissers en een beetje handelselite naar het modern geïndustrialiseerde Aruba met zijn olie-industrieën, zijn enorme bevolkingsexplosie en het begin van Aruba’s multiculturaliteit. Lampe verwelkomde dit nieuwe Aruba en hoefde het primitieve eiland van weleer echt niet terug. Ruim tien jaar later gaf Laura Wernet-Paskel in Ons eilandje Aruba haar afgewogen oordeel waarbij de weegschaal redelijk in evenwicht bleef, omdat zowel de traditie als de vooruitgang haar nadelen en haar zegeningen telde. In Jacques Thönisssen’s Tranen om de ara, een Arubaans verhaal overheerst het heimwee naar de knoek en de traditie. Het is een pleidooi voor het behoud van het authentieke Aruba met zijn traditionele waarden en daardoor een protest tegen het verkwanselen van het eiland aan buitenlanders, die het smalle gedachtegoed koesteren van die mensen die alleen maar dollartekens in hun ogen hebben, zoals toerismebevorderaars en projectontwikkelaars.

Jacques Thönissen brengt zijn verhaal in de vorm van een dubbele raamvertelling. Het eerste deel speelt zich af in een verwaarloosde cunucu, het tweede in een cel van de politiewacht. Aan het begin van het verhaal verliest hoofdpersoon Carlos zijn papegaai die hij al twintig jaar heeft. Carlos’ ex-schoonzoon, Tirso van Utreght, steekt de ara dood. Het waarom daarvan wordt pas aan het einde van het verhaal duidelijk, ook de wijze waarop Tirso zelf wordt doodgeschoten. Op dit niveau is Tranen om de ara een who-done-it-detectiveverhaal. De raadselachtige eerste pagina’s worden de lezer beetje bij beetje duidelijk, iedere keer wordt een tipje van het geheim zichtbaar, maar pas aan het einde helemaal.
Carlos begraaft zijn trouwe gevederde vriend in de volkomen verwaarloosde knoek van Bèto Capitán, de persoon die hem twintig jaar geleden de papegaai uit Colombia cadeau deed. Bij het verse vogelgraf gezeten, herinnert Carlos zich flarden van zijn leven. Dat levert een tweede verhaalniveau op, in welk procedé aan de hand van persoonlijke herinneringen uit een mensenleven een heel stuk Arubaanse geschiedenis verteld wordt, van vóór de Lago tot het moderne toerisme van het laatste decennium. Zo trekt er via de gedachten van de hoofdfiguur nagenoeg een eeuw Arubaanse geschiedenis aan de lezer voorbij. Herinnering en heden wisselen elkaar af, want na uitvoerige herinneringsbeelden keren we steeds weer even kort terug naar de realiteit van het heden. Deze herinneringen zijn interessant en vaak ook in de vorm van een spannend verhaal heel levendig verteld.

 

ara

Tranen om de ara bevat op deze wijze talrijke gegevens van het oude Aruba en veel mensen zullen hier oude tradities herkennen of voor het eerst leren kennen. Er ‘gebeurt’ op deze wijze heel veel in het boek en het is hier niet de plaats het complete verhaal samen te vatten. De gedachteflarden die het verst in de tijd teruggaan zijn de herinneringen aan de seizoenarbeid met de suikerrietkap op Cuba, de oogstfeesten, het dansen en de flirt met de Cubaanse schonen. Uitgebreid wordt beschreven hoe bijgeloof wil dat de ratel van een cascabel geluk brengt en hoe je aan zo’n ratel komt. Carlos verwerft zich een perfecte contra, maar Joé die ook een ratel wil, wordt gestoken en raakt gedeeltelijk verlamd, zodat hij voortaan niet meer mee kan gaan naar Cuba om riet te kappen en een extra cent te verdienen.
Carlos herinnert zich ook hoe Bèto Capitán en Pancho met hun barkje (smokkel)handel op Colombia dreven met klandestiene whiskey voor Shon Kalud en goud van de Juajira Indianen. Op een van zijn geheimzinnige tochten ‘verdwijnt’ Pancho in het Colombiaanse oerwoud en komt pas veel later op Aruba terug, geheel van zijn normale verstand beroofd. Bèto Capitán trouwt met de Colombiaanse Carmen de Lourdes, waarna hij een huis bouwt in de knoek van Yuana Bravo, een huis in oude stijl, met vernieuwingen weliswaar maar zonder water en elektriciteit. Daar woont hij met zijn drie kinderen onder wie Luz Amparo, vriendin van Quirianda.
Carlos en Celena wonen met hun dochter Quirianda, die genoemd is naar de cunucu Quiriandiri. Hij heeft dus wel een dochter maar geen zoon die het knoekoewerk later zal kunnen overnemen. Carlos is een stugge, onverzettelijke, trotse en conservatieve Arubaan, die zich druk maakt over een zelfgemaakt zadel voor zijn ezel terwijl andere mannen piekeren over de bekleding van hun auto.
Omdat Quirianda en Luz Amparo allebei goede leerlingen zijn op school, gaan ze naar de mulo in de stad en krijgen ze vervolgens een studiebeurs van Shon Kalud voor een opleiding aan een kweekschool in Nederland. Met de studie van de dochter komt de vernieuwing Carlos’ eigen huis binnen! Maar zij zal op moderne wijze het oude gedachtegoed van haar vader blijven uitdragen. Quirianda brengt als onderwijzeres haar leerlingen namelijk liefde voor de natuur bij door schooltuintjes met ze aan te leggen, wat haar de opmerking van de onderwijsinspecteur oplevert: “Pas ervoor op dat je niet teveel toekomstige cunucuboeren kweekt!” (120) Dat levert economisch immers niets meer op.
De vriend van Quirianda – Tirso van Utreght – is van een rijke en invloedrijke familie – een heel contrast met de eenvoudige Carlos en Celena. Ze bouwen een bruinzeelwoning in een cunuco op erfpachtgrond. Hun bruiloft wordt zo uitvoerig beschreven dat het verhaal door dit soort beschrijvingen op een antropologisch-sociologische verhandeling gaat lijken. Andere voorbeelden daarvan zijn een beschrijving van een begrafenis en een ocho dia, de discussie wie een echte Arubaan is, over het Papiamento en de beschrijving van traditionele volksfeesten als het ringsteken per ezel met San Juan en de dera-gai-feesten.
Echtgenoot Tirso begint als bondgenoot van Quirianda en haar vader in de strijd voor het traditie, maar hij raakt aan de drank, verkeert vervolgens met Colombiaanse hoeren en koopt tenslotte als stroman verlaten cunucu’s op voor het gouvernement en Shon Kalud om een nieuwe toeristenweg door de heuvels aan te kunnen leggen. Bij schoonvader Carlos vangt hij echter bot, want ‘een Arubaan verkwanselt zijn grond niet’, zoals twee keer gezegd wordt. De nieuwe toeristenweg komt er dus slechts gedeeltelijk en houdt abrupt op bij de twee trouwe cunucucompañeros Joé en Carlos die eensgezind hebben geweigerd hun cunucu’s te verkopen.
Het huwelijk van Quirianda en Tirso loopt stuk. Quirianda wordt steeds meer actief in de eilandelijke milieubeweging Sanona, dat ‘Salva nos Naturaleza’ betekent. Ze ruilt haar baan bij het katholieke onderwijs voor een baan bij het openbaar onderwijs, omdat de soeurs haar na haar scheiding ontslag geven. Na de dood van haar moeder Celena kookt ze dagelijks voor Carlos – twee bondgenoten van twee generaties in de strijd voor het milieu!

Ruim halverwege het verhaal wordt Carlos in zijn overpeinzingen gestoord doordat hij, verdacht van de moord op Tirso, gearresteerd wordt en naar de politiepost wordt overgebracht, waar hij na verhoor de nacht doorbrengt. In de kale cel gaan de herinneringsflarden door. De politie toont weinig respect voor de armzalige knoekoeboer, te meer omdat Carlos inmiddels als een recalcitrant persoon bekend staat die niet alleen de aanleg van toeristenwegen verhindert, maar die dat ook op het politieke podium verdedigt en zo de mensen achter zijn zienswijze tegen de corrupte grondpolitiek van de regering krijgt. Mede door zijn toedoen gaat een woningbouwproject niet door en wordt een groot stuk terrein als natuurreservaat gered. Sanona heeft gewonnen! Ook de aanleg van een nieuwe hoofdverkeersweg van San Nicolas naar Oranjestad mag en zal niet doorgaan! Zo verwerkt Jacques Thönissen ook recente gegevens in zijn verhaal.

 

jacques thonissen en familie

Jacques Thönissen, staand, tweede van links, en zijn familie

Inmiddels is de oude schoener van Bèto Capitán uit de vaart genomen en gebruikt Shon Kalud nu snelle boten en vliegtuigjes voor zijn drugshandel die meer oplevert dan het smokkelen van whiskey en sigaretten. Bèto Capitán vormt zijn huis om tot The Wild Iguana Ranch, gefinancierd door Shon Kalud, en maakt veel toeristendollars door zijn bar-restaurant en georganiseerde jachtpartijen op konijnen en leguanen. Zelfs Carlos kan de moderne tijd niet helemaal weerstaan en laat zich als ‘the man with the parrot’ fotograferen en betalen.

Gaandeweg komen we zo aan het einde van het verhaal en lezen we wat er net voorafgaande aan de arrestatie van Carlos werkelijk gebeurd is.

Het boek is in het Nederlands geschreven en in Nederland uitgegeven, maar er komt in het hele verhaal nauwelijks een Europese Nederlander voor. Dick, de man van Luz Amparo, die kort op vakantie is om bij het huwelijk van Quirianda te zijn en een paar politieagenten zijn de enige uitzonderingen.
Jacques Thönissen heeft zijn verhaal zorgvuldig verteld met behulp van enigszins traditioneel Nederlands. Het hele gebeuren speelt zich af in een dag en een nacht, waarbij de compositorische ritmiek de spanning levert. Steeds worden er verhaalelementen ingebracht die pas veel later verklaard worden, zoals de geluksratel van de cascabel en hoe Carlos die bemachtigt. Wat er werkelijk gebeurde in de cunucu wordt tipsgewijze opgehelderd en pas aan het slot geheel duidelijk. Daarbij blijkt bij zorgvuldige lezing alles keurig op zijn pootjes terecht te komen. Ondanks dat we hier met een omvangrijk debuut te maken hebben, met een compositorisch ingewikkeld verhaal met talrijke dwarsverbindingen dat bovendien van het heden naar het verleden heen en weer springt en waarin een relatief groot aantal karakters beschreven worden, heeft de verteller geen steken laten vallen. Dat is op zich al een prestatie!
Daarnaast kent het verhaal nog wel enkele zwakke punten. Jacques had de clichébeschrijving van de mooie mulattin in Colombia moeten vermijden en de ‘flikkerkapper’ in Cuba resoluut moeten schrappen. Daarnaast laat hij zich soms door te lange beschrijvingen verleiden die het verhaalvoortgang in de weg staan, zoals de uitweiding over het ringsteekspel, vormen van volksgeloof en de discussie wie de echte Arubaan is, die ik al noemde. Andere keren weet de verteller deze gebruiken echter wel in de vorm van een spannend verhaal te gieten, zoals de spookverhalen rond de Franse Pas, waarbij hij bij de orale verteltraditie aansluit.

 

Bevat Tranen om de ara nou die zaken van het oude Aruba waarnaar we allemaal terugverlangen? Willen we wel de in sloten alcohol gedrenkte en met veel ruzie en vechtpartijen gepaard gaande hanengevechten met al hun wreedheid handhaven of in ere herstellen? Zouden we weer riet willen kappen in Cuba of elders? Wat was er goed aan die smokkelhandel waarvan slechts een paar mensen rijk werden? Wat was er zo romantisch aan de armoede van de cunuquero die in zijn lemen huisje leefde zonder elektriciteit en waterleiding? Er heerste in het oude Aruba met weinig uitzondering armoede. Willen we de beschreven traditionele politiek van Cai Diputado met zijn patronagesysteem nog wel?

Toen in de jaren vijftig op onze olie-eilanden de automatisering en de daarmee gepaard gaande lay-off onverbiddelijk toesloeg, verschenen er enkele Caraïbisch-Nederlandse romans van Nederlandse auteurs die over traditie en vooruitgang op Curaçao schreven, zoals Hans Keuls’ toneelstuk, roman en film Plantage Tamarinde en Johan van de Walle’s roman Achter de spiegel. Zij wezen de industriële vooruitgang resoluut en absoluut af, of accepteerden die onder veel voorbehoud. Ook Tip Marugg stelde in dezelfde tijd met zijn romandebuut Weekend-pelgrimage zijn traditionele en geïndustrialiseerde eiland Curaçao tegenover elkaar, waarbij de hoofdpersoon tot de slotsom kwam dat hij het eiland diende te aanvaarden. Een acceptatie van verandering die op Aruba eerder had plaatsgevonden bij H.E. Lampe en Laura Wernet-Paskel. Wijzen de Nederlandse auteurs vooruitgang af die door de eilandbewoners zelf wordt geaccepteerd of zelfs toegejuicht? Jacques Thönissen laat verschillende mogelijke houdingen zien, waarbij zijn sympathie duidelijk tegen de ongeremde ontwikkeling is. Hij stelt de lezer de vraag naar de grenzen en het tempo van de groei. Daar kan deze lezer dan zelf op antwoorden. En zo hoort het ook: schrijvers stellen vragen om hun lezers uit te dagen daarop te antwoorden.

 

Thonissen Eilandzigeuner

Eilandzigeuner
In Csengy, een plaatsje in Roemenië, is een kapelletje gebouwd op de plaats waar eens een zigeuner een Madonna-beeldje opgevist heeft uit een waterput. Het kerkje werd later door kozakken verwoest waarbij een arm van de Madonna gebroken werd. Omdat het verhaal ging dat wie deze arm vond veel macht en rijkdom zou verwerven, werd de kapel een bedevaartsplaats. Mannen die een moeilijke opdracht te vervullen hadden, roofden het eenarmige beeld en namen het mee om er onderweg kracht uit te putten. Na het volbrengen van de taak werd het beeldje weer teruggezet. Deze ‘madonna met de arm’ is een van de leitmotieven in de tweede roman, Eilandzigeuner (2000) .
Die eilandzigeuner, een van de twee hoofdfiguren in het verhaal, is Zloyka de vioolspeler, afkomstig uit de steppen van Oost-Europa. Het is de tijd net voor de Tweede Wereldoorlog. Als zestienjarige jongeman raakt Zloyka verliefd op de schone zigeunerin Djoeshka, die echter tot een rivaliserende clan behoort, zodat de leider hem uit de groep stoot. Zloyka vlucht voor de wraak voor de oprukkende Nazi’s en komt via Nederland op een schip terecht dat in de Caraïbische Zee wordt getorpedeerd, waarna hij op Aruba wordt afgezet. Hij heeft zijn viool en de Madonna met de arm die hij uit het kapelletje van Csengy heeft meegenomen, kunnen redden.
Op Aruba wordt hij opgepikt door Jandro en diens vrouw Lucille. Hij woont in een trailer op hun erf. Het zwerven kan hij echter niet afleren en vaak verdwijnt hij voor onbepaalde tijd naar de Overwal, vanwaar hij steevast terugkeert met allerlei madonna’s als souvenirs die hij in zijn woonwagen plaatst. Hij kan zijn jeugdliefde Djoeshka niet vergeten en droomt ervan eens naar zijn geboortestreek terug te keren en haar terug te zien. De religieuze Madonna moet de madonna van vlees en bloed weer bij hem terugbrengen.

De tweede verhaallijn is die van de Arubaanse visser Jandro, 52 jaar oud, leider van de mariachigroep ‘Alejandro y sus hijos’ en verwoed vrouwenversierder. Met zijn uitspraak “De man zingt, de vrouw huilt,” verklaart Jandro zijn muzikaal-seksuele succes bij de vrouwen. Zijn huwelijk met Lucille loopt niet meer – heeft ondanks hun acht kinderen eigenlijk nooit gelopen – en we zullen pas aan het einde van het verhaal weten waarom. Volgens Lucille heeft Jandro zoveel liefjes en buitenkinderen dat hij er wel een compleet symfonieorkest mee zou kunnen oprichten.

Het verhaal begint als gitarist-zanger Jandro, zijn vioolspelende muzikale zoon Yano en Zloyka op het punt staan naar Europa te gaan. Jandro en Yano voor een muziekoptreden, Zloyka om terug naar zijn geboortestreek te gaan en zijn jeugdliefde Djoeshka te zoeken. Na dat inleidende hoofdstuk krijgen we een aantal hoofdstukken met een uitvoerige flashback van ruim dertig jaar, waarna we lezen hoe de reis afloopt: Jandro en Yano spelend in Nederland, Zloyka met de zoektocht naar zijn jeugdliefde in zijn geboortestreek. Intussen zijn de Zigeuners die ontsnapt zijn aan de Nazi’s door de communisten nagenoeg uitgeroeid. Met valse papieren lukt het Zloyka om achter het IJzeren Gordijn te komen.

Er is een sterke parallellie in het verhaal, opgehangen aan twee heel verschillende figuren, de Arubaan en de Zigeuner, die beschreven worden vanaf hun jeugd. De twee jongens groeien op en raken verliefd, de een ontmoet de Ene Ware Liefde, de ander is constant verliefd op elk benenpaar in een rok.

Het is oogsttijd in de vlakte rond Lacoe Mjordis in Roemenië. Zigeuners helpen bij de oogst en vieren vervolgens het oogstfeest met muziek en dans. Door zijn vioolspel brengt de jonge Zloyka de dansende Djoeshka in zijn ban. Ze zweren elkaar trouw maar raken elkaar de volgende dag al kwijt doordat beide stammen eigen wegen gaan en doordat de Tweede Wereldoorlog uitbreekt.
Jandro Alejandro Hernandez groeit in Savaneta op, gaat daar naar school maar het leren vlot niet erg. Hij zit meer met zijn gedachten bij de meisjes, zoals de mooie Colombiaanse Moyra, terwijl Lia stapel verliefd op hem is. In de vakantie leert hij van zijn vader vissen op zee, maar verder bestaat zijn leventje uit paranda en ‘Wein, Weib und Gesang’. Hij wordt zo’n womanizer dat Arubaanse Lucille en Surinaamse Raquel gelijktijdig zwanger van hem blijken te zijn. Raquel verdwijnt schielijk naar Suriname, krijgt daar een zoon Remy en keert na een verpleegstersopleiding met haar kind naar Aruba terug. Jandro trouwt met Lucille, hoewel hij eigenlijk niet echt verliefd op haar is. Hij richt een band op en is enorm populair. Omdat hij een contest gewonnen heeft, zal hij in Nijmegen spelen op Antillendag.
Daarmee zijn we weer bij het eerste hoofdstuk van de roman. Jandro is inmiddels ruim vijftig jaar. In het vliegtuig zit een studente muziekwetenschappen naast hem, Amadea, die een scriptie schrijft over Surinaamse en Antilliaanse muziek. Ze interviewt Jandro onderweg in het vliegtuig en deze steekt zijn bewondering voor de knappe studente niet onder de vliegtuigstoelen. Amadea is op haar beurt ook wel gecharmeerd van Jandro omdat hij een bekende musicus is, maar ook omdat ze hem nodig heeft voor haar scriptie. Ze noemt Jancho een miserabele macho als deze pocht: “van de drie slechte dingen in het leven, te weten: vrouwen, drank en roken, heb ik me met volle teugen overgegeven aan de eerste twee, aan het laatste heb ik me nooit vergrepen.” Maar de machista zal aan het eind zijn streken thuis krijgen.

Jacques Thönissen is een goed verteller. Hij beschrijft zaken van alledag en bijzondere gebeurtenissen, zoals een doopfeest, illegale nummerverkoop, de verwoestende kracht van een tropische depressie, een visser op zee vermist wordt en een begrafenis. Daarnaast zet hij humoristische scenes uit het schoolleven neer die zeker zullen scoren bij de jongeren als ze het boek op de examenlijstlijst zetten.
In twintig hoofdstukken worden verleden en heden verweven. Ook allerlei kleine gebeurtenissen grijpen in elkaar met hun vooruitwijzende functie. Subtiele aanduidingen en details krijgen voor de aandachtige lezer pas veel later betekenis, zoals de doop van zoon Yano. Daarnaast werkt Jacques Thönissen met herhalingen en spiegelingen. De verloren arm van de madonna duikt twee keer letterlijk op, de eerste keer in een vissersnet in de Caraïbische Zee, de tweede keer in een Roemeense waterput. Zo worden de twee verhaalruimtes overbrugd en vervlochten. Wie het boek uit heeft zal zich talrijke kleine aanwijzingen herinneren die dat onverwachte slot al aankondigen. Wie het romanbegin een tweede keer leest, zal zien hoe daar allerlei motieven al subtiel worden voorbereid.

Eilandzigeuner is een romantisch verhaal, waarin het nostalgisch verlangen naar huis, naar de jeugd, naar het verloren verleden voor de Zigeuner Zloyka centraal staat. Hij keert inderdaad naar de streek van zijn jeugd terug. Die is echter compleet veranderd en wat er nog uit het verleden herkend wordt stemt treurig. Geschiedenis kan niet ongedaan gemaakt worden. De kapel van Csengy is door de communisten ontwijd. Zloyka geeft de madonna die hij over de halve wereld heeft meegesleept, daarom aan een oude monnik, die hem vertelt waar hij Djoeshka zal kunnen vinden. Maar als hij haar daar zal ontmoeten, zal hij een getekende, vernederde, opgejaagde, mishandelde en verkrachte oude vrouw aantreffen, waarschuwt de monnik. Van de jonge, ongeschonden, knappe Djoeshka van zijn jeugd zal niets over zijn. De wonden en littekens van de geschiedenis zijn onuitwisbaar, al hoeft de liefde daar niet minder om te zijn. Met een open einde laat Jacques Thönissen de afloop in het midden maar ze laat zich raden.
Rokkenjager Jandro krijgt aan het eind zijn streken thuis, maar hij kan briesen wat hij wil: ook hij kan zijn verleden niet ongedaan maken.
Romantisch is ook de aandacht voor dromen in het verhaal. In een visioen dat verteld wordt in drie bladzijden lezen we de hele tragedie van de dubbele volkerenmoord op de Zigeuners door Nazi’s en communisten. Twee korte citaten: “Op dezelfde plek staken opeens ijzeren balken en staven uit de grond omhoog, die zich haaks op elkaar en kruiselings in elkaar vervlochten. Daar bovenop verscheen een fier rechtop staande man, de gestrekte arm schuin naar voren uitgestoken.” In dezelfde droom komen vervolgens ‘woeste bebaarde ruiters’ voor: “kozakken joegen hun briesende en steigerende paarden op de overgebleven mensen in. Met sabels, aksen, sikkels en kromzwaarden werden ze neergemaaid, hun lichamen opengereten, kinderen vertrapt door paardenhoeven, een enkele vluchter neergeschoten.”
Zloyka droomt voortdurend van terugkeer naar zijn geboortestreek en zijn Djoeshka. Hij droomt en weet de nummers daarbij, zodat hij voldoende geld kan winnen voor de reis en de aanschaf van documenten om te kunnen reizen. Maar helpen zijn dromen hem uiteindelijk wel? De beroemde waarzegster Shalaida, in een spelonk in Venezuela, voorspelt Zloyka: “Je komt van een verre streek, je bent al tijden onderweg naar je thuis dat … dat niet bestaat…” Alleen de in het vioolspel opgeroepen dromen worden op het moment dat er gespeeld wordt een moment van verbeelde werkelijkheid. Mensen sterven maar de muziek en de kunst zijn eeuwig.

In zijn debuutroman Tranen om de ara pleitte Jacques Thönissen voor het behoud van de traditionele waarden van het oude Aruba en verzette hij zich tegen uitwassen van een ongeplande en ongeremde economische groei. Maar een eiland ontwikkelt zich. In Eilandzigeuner laat de auteur zien hoe op persoonlijk vlak een terugkeer naar het verleden zoals het was en in de persoonlijke beleving van de droom nog steeds is, nooit mogelijk zal zijn. Al draagt elke persoon ook het totaal van zijn levenservaringen met zich mee, het verleden is een ontoegankelijk gebied, voorbehouden aan dromen.

 

de roep van de troepiaal

De roep van de troepiaal
De 38-jarige makelaar Ruben van Merum in De roep van de troepiaal (2004) verkeert in een midlifecrisis, waaronder ook zijn huwelijk lijdt. Vanuit Nederland gaat hij voor het eerst op vakantie naar zijn geboorte-eiland Aruba terug, nadat de helft van de familie dertig jaar geleden het eiland hals-over-kop verlaten heeft. Zijn vader was een Hollandse marinier en brandweerman, zijn moeder een Arubaanse kantinejuffrouw. Hij is dus half Arubaan, half Nederlander. Door zijn terugkeer na zulk een lange tijd raakt de ‘ik’ in een identiteitscrisis over wie hij werkelijk is: Aruba-Nederland-Aruba-Nederland-Aruba-Aruba-Aruba… Het duizelt voor mijn ogen… Arubaan-Hollander-Arubaan-Macamba-Arubaan-Arubaan…
Vanuit zijn appartement Zeezicht in Oranjestad verkent hij het eiland opnieuw dat intussen sterk veranderd is. In de drie weken van zijn geplande vakantie maakt hij hectische tijden mee, waarbij hij in een stroomversnelling van onverwachte gebeurtenissen en avonturen terechtkomt: ‘Wát een dag! Wát een nacht! Ik Ruben: sociaal werker, therapeut, taxichauffeur, figurant in een Latinosoap, en bovenal: koele minnaar!’

 

troepiaal

Troepiaal

In de loop van het verhaal wordt de dubbele reden stap voor stap duidelijk waarom de familie, met de vader voorop, dertig jaar geleden het eiland verliet, wel moest verlaten om een beroepsaspect en een persoonlijke reden.
Nu Ruben terug is, merkt hij dat de uitgebreide familie van wel heel uiteenlopende karakters weinig onderling contact heeft. Ze bergt voor hem vele geheimen die hij als relatieve buitenstaander die hij geworden is, pas langzamerhand weet te ontraadselen. Zijn broer Omar, de vakbondsman, heeft zich in de politiek geworpen, gaat door dik en dun en weet met zijn agressieve verkiezingscampagne vier zetels in de wacht te slepen. Voor hem bestaat politiek uit het doen van vage beloftes, het plegen van chantage, het onderuithalen van een tegenstander, het geloven in zijn eigen leugens en de stoot onder de gordel. Maar zoiets gaat wel bijna ten koste van zijn leven. Zwager Henry is macrobioot geworden en lijdt onder de dood van zijn vrouw en onder de levenswijze van zijn zoon Rocky die tot choller is verworden. De zonderlinge en uit het familieverband verstoten Freda helpt Ruben tegen het einde van het verhaal het familiegeheim te achterhalen. De identiteitscrisis van Ruben over zijn Arubaan-zijn is hiermee definitief opgelost, maar het kost hem wel moeite de nieuwe situatie te aanvaarden.

Op zijn eilandelijke tochten komt Ruben drie wel heel verschillende vrouwen tegen. Ten eerste is er het jonge Colombiaanse barmeisje Xiomara, die eigenlijk Maribel heet. Dan is er de mooie, sensuele Jamaicaanse Ivy en ten slotte de eenzame Ilse die op mannenjacht is. De avontuurlijke verwikkelingen van Ruben brengen hem in aanraking met de politie en zorgen voor sensationele verhalen in de krant. Maar ten slotte komt alles keurig op zijn pootjes terecht. Waarschijnlijk zal de toekomst van Ruben met zijn vrouw Eva op zijn geboorte-eiland zijn waar hem een lucratieve functie in een woningbouwproject wacht. De roep van de troepiaal symboliseert de roep tot terugkeer naar de geboorteplaats als menselijke bestemming, van waaruit een nieuwe toekomst wacht.

Jacques Thönissen is niet alleen een goede verteller maar ook een romantisch verteller die een ingewikkelde intrige met geheimzinnige gebeurtenissen en figuren tegen de achtergrond van een familiegeheim en de familiegeschiedenis zo weet op te dissen dat het boeit van begin tot eind.

Jacques Thönissen’s debuutroman Tranen om de ara (1999) pleitte voor het behoud van de traditionele waarden van het oude Aruba en verzette zich tegen de uitwassen van een ongeplande en ongeremde economische groei. Dat lijkt dus veel op dat deel van het thema in Tera di silencio van Quito Nicolaas. Eilandzigeuner (2001) beschreef de onmogelijkheid van een terugkeer naar het verleden zoals het was, anders dan in de persoonlijke beleving van de droom. De roep van de troepiaal opent nieuwe mogelijkheden voor de mens als het verleden verwerkt wordt, als de vloek van het doodgezwegen verleden wordt te niet gedaan door openheid. Met dat thema is ook dit verhaal te vergelijken met de roman van Quito Nicolaas, Tera di silencio. Waar Jacques Thönissen een positief einde verwoordt, moet Quito Nicolaas constateren dat openheid tot ondergang leidt.
Gewoonlijk worden romans van buitenstaanders óver Aruba en de Antillen streng gescheiden van de romans van Arubaanse en Antilliaanse auteurs zélf. Dat zouden volgens de boekbesprekers twee heel verschillende, onvergelijkbare grootheden zijn. Het is maar de vraag of romans als deze twee van Quito en Jacques, of neem bijvoorbeeld Jan Brokken, De droevige kampioen en Erich Zielinski, De engelenbron niet veel meer gemeen hebben dan Antilliaanse en Nederlandse critici ons in het verleden wel hebben willen doen geloven.

 

thonissen devah

Devah
Alle goede dingen bestaan uit drie, zegt men. Maar Jacques Thönissen heeft met Devah (2010) zijn kwartet vol. Nu is een kwartet een viertal bij elkaar behorende kaarten. Als mijn vergelijking met een kwartet juist is, dan zal ik moeten bewijzen dat de vier romans die Jacques tot nu toe geschreven en gepubliceerd heeft als een bij elkaar horende eenheid te beschouwen zijn, dat ze in elk geval zoveel met elkaar gemeen hebben dat ze met elkaar verwant zijn. Zoals vier kaarten van een kwartet een samenhangend geheel vormen.

Natuurlijk zijn er inhoudelijk nogal wat verschillen tussen de opeenvolgende romans. Ze zijn immers in een periode van meer dan tien jaar ontstaan. Maar de overeenkomsten zijn veel en veel sterker. De verhalen spelen zich soms helemaal af op Aruba – zoals Tranen om de ara – maar soms ook niet als delen ervan zich zo ver daarbuiten afspelen als in Roemenië – zoals in Eilandzigeuner. Maar in alle eerste drie romans maakte Aruba een substantieel deel uit van de beschreven locaties. Dat is de eerste kaart van het kwartet.
In dit opzicht wijkt het nieuwe boek echter af, want daarin komt het woord Aruba alleen nog voor op de achterflap als woonplaats van Jacques; niet meer in het verhaal zelf dat zich voor een klein deel in Nederland en – opnieuw en uitvoerig – in Oost-Europese landen als Oekraïne en Roemenië afspeelt, maar dat ons ook meeneemt naar Sumatra en het Indonesische eiland Nias.
Jacques Thönissen richtte zich met zijn schrijven aanvankelijk op Aruba en enkele sociaal-economische problemen van ons eiland, maar heeft zich in de loop van zijn schrijverschap veel meer gericht op persoonlijke algemeen menselijke problemen ten opzichte van de totale wereld waarin we leven.

Ging de derde roman om verleden en heden. De roep van de troepiaal symboliseerde immers de roep tot terugkeer naar de geboorteplaats als menselijke bestemming, van waaruit een nieuwe toekomst wacht. De derde roman opent zo nieuwe mogelijkheden voor de mens nadat en zodra het persoonlijke verleden verwerkt wordt, als de vloek van het doodgezwegen verleden wordt te niet gedaan door openheid.
Ook in Devah is er sprake van een geheimzinnige speurtocht naar een persoonlijk verleden en een geheimzinnige familiegeschiedenis. Die zoektocht neemt de lezer mee naar relatief recente politieke problemen in Oost-Europa, maar voert ook – via een uitvoerig ingelast verhaal van een oude herder – terug tot de historische kruistochten. Het belangrijkste is dat de hoofdpersoon niet van opgeven weet en doorgaat tot de oplossing er uiteindelijk is, waarbij hij voortdurend gebruik weet te maken van zijn kunstzinnig tekentalent. Dat is de tweede kaart van het kwartet.

 

Devah%20%200027

Jacques Thönissen met uitgever Franc Knipscheer

De derde kaart van het kwartet zijn taal en stijl, het kennelijke plezier van de auteur in het vertellend schrijven van zijn verhalen, die hij iedere keer weer zo’n structuur weet te geven dat hij de lezer meevoert op zijn zwerftochten door de wereld van zijn werkelijkheid en fantasie. Het verhaal wordt zorgvuldig verteld in een enigszins traditioneel Nederlands, waarbij de compositorische ritmiek de spanning levert. Met name met de vraag naar de afloop van het verhaal voert hij de spanning voor de lezer op. De vertellers houden de lijnen van de talrijke verwikkelingen stevig in de hand, wat niet alleen een vlot verhaal oplevert dat gemakkelijk leesbaar is, maar ook mooi gestructureerd geheel met terloopse vooruitwijzingen die later als de afloop bekend is, hun volledige betekenis krijgen. Daarbij is Jacques Thönissen ook een romantisch verteller die speelt met ingewikkelde intriges, geheimzinnige gebeurtenissen en figuren die boeien van begin tot eind.
Ook in Devah is er sprake van een zoektocht naar een meisje uit de jeugd, een queeste naar een vrouw – chercher la femme! – maar feitelijk een zoektocht naar het innerlijke zelf als grond van het bestaan.
‘Het toeval bestaat niet. Wij beschouwen dat loze begrip ter compensatie van onze onmacht om de samenhang van al datgene wat zich voordoet met ons verstand te vatten,’ schrijft Jacques Thönissen aan het begin van Devah in de romanproloog. De herhaalde uitspraak ‘Laat je niet door het verstand leiden, maar volg de weg die het hart ingeeft,’ fungeert zelfs als leidmotief voor de hoofdpersoon alhoewel dat adagium hem naar af en toe wel heel gecompliceerde situaties leidt.

Tot slot de vierde kaart. De auteur heeft zijn eerste drietal uitgegeven bij de Nederlandse uitgeverij Conserve van Kees de Bakker, maar is met Devah overgestapt naar Uitgeverij In de Knipscheer. Dat was best een moeilijke beslissing, want een auteur en een uitgever gaan als het waren een huwelijk van trouw zonder overspel aan. Maar het was in feite wel zo dat het hier om een verbintenis met huwelijkse voorwaarden ging, die gaandeweg steeds onoverkomelijker bleken. Een goede uitgever geeft niet in de eerste plaats afzonderlijke boeken maar auteurs uit en volgt hun ontwikkeling in goede en kwade dagen, in voorspoed en tegenspoed – zoals het geloof ik heet.
Ik denk dat Jacques Thönissen die goede uitgever nu heeft gevonden, al was dat voor hem in het begin kennelijk wel even schrikken toen hij zijn ingezonden manuscript vol commentaar terug ontving. Maar zo werken goede uitgevers en het definitieve product dat roman heet is het resultaat van samenspel tussen auteurs en hun redacteur. Ik herinner me de mooie roman van James Mitchener: The Novel, waarin de schrijvende hoofdfiguur verzuchtte toen hij zijn manuscript af had, dat hij nu halverwege de publicatie was gekomen. De rest was de discussie met zijn editor. Zo gaat dat dus met wereldberoemde bestsellerauteurs.
Jacques Thönissen heeft nu onderdak gevonden bij een uitgever die ook de Arubaanse auteurs Munye Oduber, Henry Habibe, Joan Lesley en de Curaçaose auteurs als Boeli van Leeuwen, Carel de Haseth, Diana Lebacs en Walter Palm huisvest. Ik denk dat hij goed terecht is gekomen. Dat is niet alleen de vierde kaart van zijn kwartet maar biedt ook perspectief voor een toekomst waar Jacques nog fris en vrolijk zijn kwartetspel kan spelen en ons steeds weer met nieuwe romans kan plezieren.

 

onder de watapana

Onder de watapana
Waar haalt een schrijver zijn inspiratie vandaan? Het titelverhaal van Jacques Thönissens verhalenbundel Onder de watapana (2013) is de geschiedenis van een schrijver en zijn schrijfwerkzaamheden, een metaverhaal dus dat over het handwerk van de schrijver zelf gaat. De schrijver in dit hij-verhaal loopt de mondi in als hij inspiratie zoekt voor een verhaal of als hij niet weet hoe zijn verhaal verder te schrijven: “om inspiratie op te doen bij het schrijven van een verhaal zocht hij niet eerder bewandelde veldweggetjes of geitenpaden op.” Als de benen bewegen, beweegt de geest.
De schrijver-hoofdpersoon hééft wat met stenen die hem inspireren. Onderweg neemt hij steevast zo’n steen mee die hem op weg hebben geholpen bij het schrijven. Zo komt hij bij een paar speciale stenen onder een grote watapana terecht, die hem, terwijl de verteller in een soort van trance verkeert, een prachtverhaal opleveren in perfect geschreven vorm, dat duidelijk over hem zelf als schrijver gaat: “Hij raakte in een toestand van vervoering. Toen hij weer tot zichzelf kwam, zat hij in de houding van ‘de Denker van Rodin’ op een van de keien. De hond had zich naast hem neergevlijd. Een behaaglijk, rustgevend gevoel overviel hem. Hij voelde aan dat hij onder deze watapana de inspiratie zou vinden voor het vervolg van zijn verhaal.”
Maar thuisgekomen blijken de pagina’s blanco te zijn, wat hem noodzaakt het verhaal nogmaals te gaan noteren. Maar als hij de bekende plaats onder de watapana weer opzoekt, blijkt het terrein schoon gebulldozerd te zijn en de stenen verdwenen. Het terrein wordt schoongemaakt voor archeologisch onderzoek, de stenen zijn gestort in de kuil van een afgraving voor zandwinning. De in zijn ogen kostbare speciale stenen worden ‘gered’ omdat de machinist van de bulldozer de verteller (h)erkent als de schrijver van verhalen die zijn vrouw aan de kinderen voorleest voor het slapengaan.

Het metaverhaal bevat nog een aantal trekjes over het schrijven en de positie van de schrijver. Inspiratie laat zich niet afdwingen en komt als bij toeval, want het archeologische materiaal dat in het schoongemaakte terrein rondom de watapana ongetwijfeld gevonden zal worden, zal hem nieuw materiaal opleveren voor een roman waaraan hij bezig is maar die niet wil vlotten over “de periode van de Spaanse overheersing van het eiland.”
Het is een toevalligheid die de schrijver in aanraking brengt met het noodzakelijke materiaal voor zijn volgende grote roman: “hier bevindt zich waarschijnlijk een vindplaats uit de vroeg koloniale periode … in de vorm van een nederzetting of begraafplaats.” Waar hij dacht zijn inspiratie kwijt te zijn, komt ze juist aan de oppervlakte: “De geheimen die de archeoloog niet aan de aarde weet te ontfutselen zal de kei aan mij prijsgeven. Mijn historische roman komt tot stand zonder kladbriefjes, zonder correcties achteraf. Het wordt een bestseller, geloof me. En mijn ervaringen van vandaag vormen een prachtig sluitstuk van het verhaal waarmee ik bezig ben.”

Een dergelijk verhaal van automatisch schrijven wordt wel met de term ‘majeutisch’ aangeduid, een term die weergeeft dat een auteur niet de eigenlijke schepper is van zijn verhalen, maar dat deze verhalen al bestaan en slechts door de schrijver aan het licht moeten worden gebracht, zoals een vroedvrouw een baby ‘haalt’. Het bekende gedicht van de Nederlandse dichter Martinus Nijhoff: ‘Het kind en ik’ met zijn beginregel ‘Ik zou een dag uit vissen’ is een mooi voorbeeld, waarbij onder de waterspiegel een klein kind de dichter als het ware voorschrijft wat de dichter ‘nog ooit te schrijven droomt’.
Ook deze schrijver onder de watapana is een dromer, zelfs een fantast, op zoek naar contact met stenen en de natuur, maar vindt thuis zijn evenwicht in de relatie met zijn realistische praktische echtgenote, die hem en zichzelf op een cruise stuurt voor de nodige rust en ontspanning, zodra zijn verhaal af is.

jacques theunissen met leerlingen

Jacques Theunissen met geslaagde middelbare scholieren, v.l.n.r. Roberto Jose Hoyer Cavallaro, Jacques Thonissen, Mendy de Koning, Franklin Seute and Marcson Kelly.

 

Onder de watapana bevat veertien verhalen van kort naar wat langer met een gemiddelde van zo’n twaalf bladzijden: het kortste enkele pagina’s, het langste ruim dertig, het titelverhaal een twintigtal.
Ze gaan over allerlei onderwerpen uit de Arubaanse realiteit. In hun lokale oriëntatie zijn ze wat je noemt dicht op de huid van de Arubaanse maatschappij geschreven, zoals de verteller die ziet. Behalve een verhaal over het begin van de Arubaanse ‘status aparte’ komen sociaal maatschappelijke aspecten aan de orde, zoals populair volksgeloof, een schijnhuwelijk, een kerstdiner, Nederlanders op het eiland, buitenlanders die een verblijfsvergunning aan de ambtenaar proberen te ontfutselen, drugsproblematiek en eilandelijke tradities, jonge en onervaren Arubaanse meisjesstudenten in Nederland en het gevaar van lover boys, waarna de bundel met een Compa Nanzi-verhaal besloten wordt.

De verteller schrijft met de hand, hij gebruikt een vulpen met ouderwetse inktpatronen en moet niets hebben van een pc of laptop en dergelijke nieuwerwetsigheden: “schrijven was voor hem handwerk.” Maar dat wil niet zeggen dat de verteller zich niet zeer wel bewust is van zijn vakmanschap. Hij heeft de ambitie ooit een bekend auteur te worden. Daarom bewaart hij elk snippertje papier nauwgezet voor een toekomstige autobiografie.
We weten dat we hoofdpersonen in verhalen nooit met de persoon van de auteur mogen gelijkschakelen, maar in dit geval zouden we toch wel kunnen concluderen dat de schrijvende persoon Jacques Thönissen zich intussen terecht mag verheugen over een aardig rijtje publicaties in de boekenkast. Het is nu dus wachten op de historische roman tijdens de Spaanse conquista. Wie weet volgt hier de auteur de verteller wel.

Sarah de zwarte madonna

 

Sarah, de zwarte madonna
Er is sinds 1945 in Nederland een bibliotheek volgeschreven met verhalen over de Tweede Wereldoorlog, met een veelheid van invalshoeken en standpunten. Ook in Aruba werd er over deze oorlog geschreven, bijvoorbeeld door Denis Henriquez: Delft blues (1995) en veel later door Herman Hennep: Ursula (2011). Dat leidt naar het probleem van verwerking van ingrijpende gebeurtenissen door middel van verhalen. Die verwerking heeft inmiddels een lange geschiedenis met steeds wisselende standpunten.

Aan Aruba is in diverse historische werken aandacht besteed, ook wegens het enorme belang van de Lago olieraffinaderij voor de geallieerden. Aruba heeft de Tweede Wereldoorlog heel anders ervaren dan het Europese deel van het Koninkrijk, Nederland. Dat geeft Denis Henriques weer in Delft blues. Die oorlog en vele andere zoals de Koude Oorlog, de Vietnamoorlog, de Cubaanse Revolutie, de Praagse Lente, de zesdaagse Israëlisch-Arabische oorlog, de Parijse studentenopstanden en ‘Dertig mei 1969’ staan in het verhaal zo centraal dat je zou kunnen zeggen dat het verhaal zich in de schaduw van de oorlog afspeelt. Dat geldt ook voor het hoofdpersonage dat als in Nederland studerende Arubaan aanvankelijk zegt niets met de Tweede Wereldoorlog te maken te willen hebben. Maar in Europa en daarbuiten wordt hij vervolgens wel degelijk steeds weer met oorlogssituaties geconfronteerd.
Naarmate de tijd voortging werden er steeds weer andere aspecten van de oorlog belicht. Herman Hennep maakte in zijn jeugdboek Ursula (2011) een heel ander probleem bespreekbaar. Ik citeer uit de proloog van het boek:

E ta skirbi pa crea miho comprondemento entre hendenan cu ta cana cu e impresión cu tur Aleman ta mal hende. (…) Ainda tin hopi hende cu no kier siña Alemán pasobra esey ta e idioma di e opresornan. Tambe tin hende cu no kier bay Alemania cu vakantie, pa e mesun motibonan. Loke hende hopi biaha ta lubida ta cu e pueblo Aleman mes tambe a sufri hopi bou di e opresión di Socialismo Nacional. (…) Ta di spera cu e buki aki duna un otro bista riba e Aleman como hende.

Die andere mens is dan hoofdpersoon Ursula, in het begin van het verhaal een meisje van vijftien jaar die lijdt onder de discriminatie die zij als iemand van Duitse komaf voortdurend in haar leven ondervindt.

 

manchi-hennep-ursula-239x300

Jacques Thönissen heeft in Sarah, de zwarte madonna (2015) weer een ander perspectief gekozen. In het voorwoord schrijft de auteur dat er twee belangrijke elementen in deze roman spelen: de Tweede Wereldoorlog in Nederland en de verzetsrol van zijn vader daarin, én het lot van de zigeuners als door de Nazi’s vervolgde minderheidsgroep. Twee motieven die ook al in de tweede roman Eilandzigeuner voorkwamen.

Voor het sterk uitgedunde aantal zigeuners dat de genocide overleefd heeft, is de situatie er na de oorlog alleen maar slechter op geworden. In alle landen van Europa worden de zigeuners tot op de dag van vandaag vervolgd, verstoten, gediscrimineerd en gemarginaliseerd.

Het verhaal is zowel een eerbetoon aan zijn vader als verzetsstrijder als aan de zigeuners. Centraal staat daarbij de zwarte madonna, die in Saintes-Maries-de-la-Mer in Zuid-Frankrijk vereerd wordt, een madonna die als beschermheilige ingeroepen wordt in alle aspecten van het dagelijkse leven.
Les Saintes-Maries-de-la-Mer met het beeld van een zwarte madonna, in de overlevering de dienstbode van de drie heilige Maria’s of ook wel genoemd als de persoon die de heilige vrouwen welkom heette toen ze met een schipbreuk aanspoelden, is een belangrijke pelgrimsplaats voor de Roma zigeuners geworden, die daar op 24 en 25 mei met duizenden naar toe trekken.

Dat brengt ons wel ver van Midden-Limburg. Sarah, de zwarte madonna kan ook gezien worden als een streekroman, een aanduiding die nogal eens als denigrerend gezien wordt, maar die door deze auteur functioneel gebruikt wordt om zijn punt te maken. Het verhaal gaat over het leven van alle dag op het platteland, in een twee-generatie-milieu en over twee rivaliserende boeren op grote boerderijen, een wat op de achtergrond figurerende rijke en aanzienlijke rentmeester én de zigeuners die in de kleine gemeenschap zowel acceptatie als weerstand oproepen. Dat leidt tot conflictsituaties tussen goed en kwaad die door rechtlijnig katholicisme aan de ene kant en verering van de zwarte madonna van de andere, maar bovendien ook door de oorlogsomstandigheden met collaboratie én verzet verstrekt worden.

 

zwarte madonna

De Zwarte Madonna in Saintes-Maries-de-la-Mer, Frankrijk

Jacques Thönissen is een rasverteller. Het schrijfplezier straalt van elke pagina. Ik zie hem bij wijze vergenoegd knikken en gniffelen als hij weer een spannende draai aan het verhaal gegeven heeft, als hij een mooie scène heeft neergepend. Zo weet hij zijn personen levendig te portretteren als mensen van vlees en bloed met hun zekerheden, hun twijfels, hun gevoelens. Veel psychologische diepgang of ingewikkelde karakterontleding ziet de lezer niet, maar wel een levendige schildering van het leven in zijn geboortestreek, zowel vóór, tijdens als ná de Tweede Wereldoorlog als er in die laatste periode sterke veranderingen in het traditionele landleven plaatsvinden. Jacques Thönissen heeft zijn geboortestreek al decennia lang verlaten maar hij weet de sfeer van het katholieke platteland van zijn jeugd nog feilloos op te roepen. Hij is een schilder met woorden.

 

[wordt vervolgd, deel 24 klik hier]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter