Balans: Arubaans letterkundig leven (2)
door Wim Rutgers
01 Opmaat:De lange weg van kolonie naar autonomie
Een korte historische terugblik
De eerste bewijzen van het Papiaments op Aruba en van geschreven tekst dateren van het begin van de 19e eeuw. Door de grondpolitiek van de West-Indische Compagnie (1621-1792) was Aruba tot het begin van de negentiende eeuw niet meer dan een onbetekenend deel van de koloniale bezittingen van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Economisch diende het eiland slechts ter ondersteuning van het hoofdeiland Curaçao. Na Bonaire was Aruba een eiland van de derde rang in koloniale tijden. De koloniale aandacht was geheel op Curaçao gericht en zijn haven, op het zout van Bonaire, terwijl Aruba wat hout, geiten, schapen en paarden leverde.
Mozes Maduro was in 1754 de eerste blanke kolonist op een eiland dat alleen Indianen kende. Pas vanaf ongeveer 1780 vestigden er zich meer blanken, via Curaçao en Bonaire.
Commandeur Van den Broek gaf voor 1804 de oudste bekende bevolkingscijfers: in totaal woonden er toen 1155 mensen op het eiland. In 1806 waren dat er al 1546, namelijk 1352 vrijen en 194 slaven. S.B. van den Broek telde 256 gezinshoofden, waarvan 60 blank, 141 Indiaans en de rest gemengd. Bij de restauratie van het Nederlands gezag na de Engelse Tijd (1807-1816) telde het eiland 1732 inwoners, onder wie 564 indianen en 211 blanken. (Hartog 1951, 1980: 85).
Een dergelijk kleine en relatief recente bevolking heeft nog weinig wortels. Cultureel gesproken was er, behalve op het gebied der volkscultuur in de vorm van dansen, oogstliederen enz. slechts weinig wat ook nu nog historisch van belang is, aldus nogmaals Hartog (1951, 1980: 303-304). De koloniale overheid besteedde dan ook maar weinig aandacht aan Aruba, tot er in 1824 goud gevonden werd en de Gouverneur het eiland spoorslags bezocht. Wonderlijk genoeg is het oudste gedicht van Arubaanse bodem een in het Nederlands door een jonge Arubaanse vrouw – Mosa Lampe – geschreven loflied op de Curaçaose gouverneur als die in 1824 naar het eiland komt om de goudvelden in ogenschouw te nemen. (Rutgers 1988)
In de kolonie van die dagen was het Nederlands slechts een van de gehanteerde Europese talen, waar (invloed)rijke kooplieden geregeld Portugees, Spaans, Frans, Engels en zelfs Duits gebruikten:
Na 1790 kwamen vanuit verschillende delen van Europa vele, nog altijd bekende achternamen naar het eiland. (…) Uit Duitsland stammen de namen Quast, Zeppenfeldt en Eman; uit Frankrijk Beaujon en Ponson en uit Baskenland (Spanje) komen de namen Yrausquin en Yarzagaray. Van de naam Croes wordt gezegd dat ze uit Zeeland komt en Kelly uit Ierland. (Alofs & Merkies 2001: 17)
Het Nederlands was, hoewel officiële bestuurstaal, niet meer dan een minderheidstaal. Het Papiamento was er de algemeen gebruikte dagelijkse omgangstaal. Veel inwoners waren, net als in overige delen van de wereld in die dagen, nog analfabeet. In een getuigenverklaring van 1803, de oudste nu nog bekende tekst in het Papiamento van Aruba, tekende de grote meerderheid van de ‘guardianen off boschwachters’ die als getuigen optraden in het conflict tussen commandeur Pieter Specht en ‘bombardier’ Bruin Govert Quant met een kruisje, enkelen met hun initialen en maar een getuige met zijn volle naam die hij overigens verkeerd spelde. Nederlands zal deze toch niet de minsten van het eiland onbekend geweest zijn. (Amigoe-Ñapa 6 en 21 januari 1990)
Wat we via de literatuur over het 19e eeuwse Aruba te weten willen komen moeten we lezen bij passanten die het eiland bezochten en daarvan verslag deden. Eigen lokale auteurs waren er nog niet. Tijdens de manumissie van 1863 telde Aruba 480 slaven op een totale bevolking van 3258. Noch deze emancipatie, noch het nieuwe regeringsreglement van 1865 – een gebeurtenis die toch grote invloed uitoefende op de literatuur van Curaçao omdat daarin de preventieve censuur werd afgeschaft – bracht enige verandering in de Arubaanse literatuur. Die was er niet en kwam er voorlopig ook nog niet! De Arubaanse ontwikkeling was erg laat als we die vergelijken met de Surinaamse en die van Sint Eustatius aan het einde van de achttiende, en die van Curaçao aan het begin van de negentiende eeuw, om nog maar niet te spreken van de rest van het Caribische gebied.
Historisch gezien zijn oude nieuwsbladen van groot belang als informatiebron rond cultuur en literatuur, wegens erin opgenomen advertenties over toneel, korte berichten over particuliere bibliotheken, bij tijd en wijle recensies en te koop aangeboden boeken. Maar van dat alles lijkt de literatuurgeschiedenis van Aruba verstoken. Johan Hartog: Journalistiek leven in Curaçao (1944:15-16) noemt enkele veelal Nederlands – Spaans – Papiamentstalige nieuwsbladen rond de wisseling van de 19e naar de 20e eeuw, zoals Express Office (1874), El Semanario (1894), de Arubaansche Courant (1894), El Farro (1899), La Voz del Pueblo (1906) en La Voz di Aruba (1907) maar jammer genoeg is daarvan niets van enig belang bewaard gebleven.
In de loop van de 20e eeuw verschijnen er weliswaar meer bladen, maar ook die leveren weinig op, met uitzondering van El Observador (1935-1938). Met het Engelstalige Aruba Post kreeg Aruba in 1938 zijn eerste dagblad:
The local newspaper is printed in English but some of its columns, legal notices and advertisements are printed in Dutch. Its news items and editorials sometimes have queer expressions which sound amusing to the American reader. It is issued daily and carries last minute news flashes. (Ds. W. Rufus Rings: Aruban Annals. 1943:13).
Vanaf 1908 waren er op initiatief van de onderwijzer J.H.P. Schrils tussen de twintig en dertig vooraanstaande inwoners lid van het Algemeen Nederlands Verbond, dat onder de invloed van de in Nederland populair geworden nieuwe ethische politiek de Nederlandse taal en cultuur op het eiland propageerde. Neerlandia, orgaan van het Algemeen Nederlandsch Verbond gaf in het ‘Aruba-nummer’ jaargang 15, no. 12 van december 1911 een uitgebreid overzicht van het eiland, waaronder het kerkelijk leven en het onderwijs, maar het woord ‘cultuur’ sloeg op de aloëteelt en andere gewassen, niet op dat wat wij tegenwoordig onder dat woord verstaan.
Wel had dit ANV al in 1904 voor een klein bibliotheekje van 165 boeken op het eiland gezorgd, maar al snel werd er door de lezende dames geklaagd dat er zo weinig nieuwe boeken waren, waarop men besloot boeken te ruilen met de ANV-bibliotheek van Bonaire. Gezaghebber Gerard R. Zeppenfeldt juichte het initiatief toe:
in het belang van het onderwijs in de Nederlandse taal en ook ter vermeerdering van de kennis over het algemeen en het spreken van de taal in het bijzonder door de bevolking van dit eiland, heb ik het plan gevormd een kleine schoolbibliotheek voor de leerlingen van de openbare school hier aan te leggen, ten einde deze kinderen goede lectuur in het huisgezin te verschaffen. Gaarne zal ik tevens een begin willen maken met de vorming van een volksbibliotheek alhier, waardoor de Nederlandse taal ongetwijfeld meer ingang bij de bevolking zal vinden. (Hartog 1992: 26-27)
Rond de wisseling van de 19e naar de 20e eeuw werd het onderwijs ook een plek waar er discussie gevoerd werd omtrent het propageren van het Nederlands ten koste van het Papiaments. De propaganda voor het Nederlands en de daarmee gepaard gaande terugdringing van het Papiamento zorgde in 1915 voor een felle taaldiscussie tussen de Nederlandse dominee G.J. Eybers op Aruba, die een aantal artikelen over de spelling van het Papiamento had gepubliceerd, en de Nederlandse pater P.J. Poeisz, een frater-Neerlandicus H. Walboomers op Curaçao en anderen. De inzet van deze felle polemiek was de onvoorwaardelijke erkenning van het Papiamento als cultuurtaal. Ze ging over de volkstaal, maar slechts de elite voerde het woord.
De geschiedenis van de geschreven poëzie van Aruba gaat terug tot het begin van de twintigste eeuw, toen Frederik J.C. Beaujon (1880-1920) schoolschriften volschreef met gedichten in het Papiamento, Spaans en Engels. Al in 1907 maakte hij – in navolging van Joseph Sickman Corsen’s bekende gedicht, dat in 1905 in La Cruz gepubliceerd was – een eigen ‘Atardi’ in elf kwatrijnen, vervaardigde hij persoonlijke gedichten over zichzelf en zijn familie en beschreef hij zijn woonplaats San Nicolas. Bovendien vertaalde hij in 1918 Lord Byron’s beroemde gedicht The Prisoner of Chillon tot E Prisonero di Chillon en wijdde hij een Papiamentstalig lofdicht aan de grote Engelse romantische dichter. Dat maakt hem zo niet tot de vader dan toch wel tot de pionier van de Arubaanse poëzie.
In het begin van de 20e eeuw richtte onder¬wijzer J.H.P. Schrils in wat later de Julianaschool genoemd zou worden, een toneelvereniging voor de oudere leerlingen op. Die vereniging werd later door opvolger E.A. Goilo voortgezet onder de naam ‘Prinses Juliana’.
Door middel van een verslag in La Cruz van 10 februari 1915 kunnen we in elk geval een van de vroege toneelactiviteiten van een amateurtoneelgroep volgen.
Pastoor Stefanus van de Pavert, die van 1916 tot 1922 pastoor van de parochie Noord was, voerde met een aantal jongelui een kerstspel op dat hij ook al eens met de Reunion San Hose (Sint Jozefgezellen) op Curaçao had gebracht in de tijd dat hij in Otrobanda pastoor was.
Het parochietoneel stamt uit de jaren dertig met de Savaneta-groep Las Violetas onder leiding van Zr. Dorothea, Simeon de Cuba en Betsy de Kort. Gedurende zijn tienjarig bestaan speelde de groep religieus-moraliserend, maar ook humoristisch toneel, gebracht in het Papiamento, Nederlands en Spaans, zoals in december 1932 het door Betsy de Kort geadapteerde E ciego di Betlehem. Tot de oorlog ontplooide de groep vele activiteiten onder leiding van Simeon de Cuba en Betsy de Kort.
Het theater op Aruba kwam dus uit het religieuze toneel voort. In de jaren vijftig speelde de Grupo Artistico in Santa Cruz, met onder meer Ernesto Rosenstand en Sim Frank.
In 1929 begon de Lago zijn olieproduktie, daarmee een nieuw tijdperk in de economische geschiedenis inluidend, na de armoede van de negentiende eeuw. Nog in 1926 stierven er jaarlijks mensen door gebrek aan plantaardig voedsel en goed drinkwater. Het overschot van de Lago-keukens werd uitgedeeld in Savaneta en Santa Cruz.
Binnen een generatie nam het bevolkingscijfer van Aruba spectaculair toe: in 1929 woonden er 12.224, in 1950 al 56.206 mensen, wat een meer dan verviervoudiging betekende! Ook de diversiteit van de bevolking steeg; er kwamen arbeiders uit Venezuela, Brits West-Indië, Suriname, Nederland en de Verenigde Staten, om slechts enkele landen te noemen. Zo kent Aruba meer dan veertig nationaliteiten in zijn bevolking. Het rustige karakter van het eiland maakte plaats voor een multiraciale, multilinguale, multiculturele smeltkroes.
Publicaties bleven schaars. In 1932 publiceerde H.E. Lampe (1884-1953) zijn bekend geworden memoires Aruba, voorheen en thans. Onderwijzeres Laura Wernet-Paskel (1911-1962) schreef in 1944 Ons eilandje Aruba, waarin ze haar herinneringen aan het Aruba van haar jeugd vastlegde. Ook W.F.M. Lampe (1896-1973) zou zich in het Nederlands In de schaduw van de gouverneurs (1968) en Buiten de schaduw van de gouverneurs (1971) aan zijn mémoires wijden. Van J.K.Z. Lampe (1851-1955) verschenen postuum in 1956 de door zijn broer verzamelde Gedichten, ook al in het Nederlands.
De geschreven poëzie van Aruba is vanaf het begin multilinguaal, zo niet bij elke individuele dichter, dan toch in zijn algemeenheid. Ook het Spaans maakt er deel van uit. Juan Terlingen: Lengua y Literatura españolas en las Antillas Neerlandesas (1961) beschrijft de Spaanstalige literatuur vanaf de Spaanse periode van descubrimiento en conquista in de 16e eeuw tot de 20e eeuw. Hoewel hij nagenoeg alleen dat wat op Curaçao geschreven en gepubliceerd werd bespreekt, noemt hij toch de twee dichters Luis G. Leañez en Emilo Lopez Henriquez (Echteld 1999).
De Sociedad Bolivariana de Aruba werd in 1937 opgericht als een ‘haard der Latijns-Amerikaanse cultuur’ door de gedachtenis aan Libertador Simon Bolivar levendig te houden, door de jaarlijks gevierde ‘Dia de la Raza’ op 12 oktober en andere gedenkwaardige data, door haar vergaderingen waar Spaanstalige passanten en dichters van het eiland uit eigen werk voordroegen, door haar feestelijke literair-muzikale bijeenkomsten vol poëzie en elocuencia, door haar bibliotheek en haar toneelopvoeringen. Vanaf 17 december 1944 bezat de Arubaanse vereniging een eigen multifunctioneel gebouw aan de Vondellaan, waarin ook de andere verenigingen hun bijeenkomsten hielden. Vooraanstaande en actieve leden waren José Ramón Vicioso (1902-1989) en Eduardo Curet (1916-1995) die het Spaans van hun land van herkomst, de Republica Dominicana, bleven gebruiken, ook en met name in hun poëzie die Aruba tot onderwerp had. Waar José Ramon Vicioso niet minder dan negen bundels publiceerde, verzamelde Eduardo Curet pas aan het eind van zijn leven slechts een bundel – onder de bescheiden titel Abrojos – als weerslag van zijn dichterleven. Niet de papieren publicaties maakten deze dichters bekend, maar de talrijke voordrachten waarmee ze bij allerlei soorten gelegenheden acte de présence gaven. Deze poëten waren dichters van de declamatie, waardoor ze eerder tot de auratuur dan tot de gedrukte literatuur gerekend dienen te worden.
[wordt vervolgd, voor deel 3 klik hier]