blog | werkgroep caraïbische letteren

Balans: Arubaans letterkundig leven (17)

door Wim Rutgers

 

04.1.1 Philomena Wong
Philomena Wong (Aruba 1941) was tot aan haar pensionering werkzaam in het onderwijs. Ze publiceerde in de tijdschriften Watapana, de antologieën Di Nos, Cosecha Arubiano en in het onderwijsblad Skol y Komunidat. In 1984 verscheen haar eerste gedichtenbundel Mi’ ta biba den mi pensamento, in 1986 gevolgd door Na caminda pa independencia. In 1992 verscheen Di ta… pa.. tabata, in 1993 een selectie uit vroeger werk met vertaling in het Engels als Crusando frontera / Crossing borders.

Philomena Wong

Philomena Wong

 

Mi’ ta biba den mi pensamento (1984) gaat over de levenscyclus. De openingszin van het eerste gedicht ‘Perdi’ luidt ‘Mi a muri den mi pensamentonan’. Het slotgedicht van de bundel begint met ‘Mi ta biba den mi pensamento. Het ‘ik’ moet zich namelijk niet verliezen, iedereen moet in de maatschappij er steeds rekening mee houden zich te kunnen handhaven; leven betekent strijden, overwinning, overleven. De bundel eindigt positief.
In Na caminda pa independencia (1986) klinkt een duidelijke boodschap van integratie, de multiculturele samenleving, die aanvankelijk echter nog wel segregatie kent door de opstelling van de kolonisator die een verdeel-en-heers-politiek voert en die een ontwikkeling alleen ten dienste van de elite voorstaat. Na de hoogtepunten van de strijd om de status aparte wordt tenslotte een nieuwe toekomst benadrukt van het nieuwe multiraciale en multiculturele Aruba.
Di ta .. pa .. tabata (1992) beweegt zich van het heden (ta) naar het verleden (tabata), van de in het eerste gedicht beschreven prachtige ‘ochtend’ naar ‘dood’ en ‘rouw’ aan het einde. Dat maakt de verzameling tot een trieste bundel, waarin het ouder worden en de dood als onontkoombare realiteit centraal staan.
De gedichten in Crusando frontera (1993) zijn zo gerangschikt, dat de bundel positief begint met de schildering van een prachtige ochtend, waarna verschillende levensfasen van de mens van ongeboren baby tot de ouderdom en dood beschreven worden. Maar daarmee eindigt de bundel niet, want de laatste gedichten spreken weer over tevredenheid, rust en een ochtend van geluk. Daarmee krijgt de bundel als geheel een positieve lading mee. De angst voor naderende ouderdom en lichamelijk verval die uit Di ta pa tabata sprak, is nu nog wel degelijk aanwezig maar wordt uiteindelijk overwonnen met behulp van de levenslust van de debuutbundel. De balans is hersteld. Philomena Wong steekt met Crusando frontera / Crossing borders diverse grenzen over: van het ‘ik’ naar de buitenwereld, van de jeugd naar het ouder worden, een scala van uiteenlopende gevoelens van vreugde tot verdriet.

 

Philomena Wong: een interview over leven en werk
Ik schrijf op de eerste plaats voor mezelf. Je zit ergens en je ziet iets; dat schrijf je op. Je gaat nadenken en daarna ga je schrijven. Misschien laat je het geschrevene jaren in het klad liggen voor je er verder iets mee gaat doen.
Je bent overdag gewoon aan het werk en je krijgt een ingeving. Dan moet je even de tijd nemen om die op te schrijven. Je moet even die gedachte opschrijven, dan kun je die later thuis wel verder uitwerken. Maar je moet het opschrijven, anders ben je het kwijt of het houdt je de hele verdere dag bezig.
Als je schrijft, druk je gevoelens uit over iets wat je aangrijpt. Dat kan heel verschillend zijn, zoals iets in de natuur, een bepaalde gebeurtenis, een emotie. Soms lees je een bepaalde zin of je hoort iets wat iemand zegt. Zo schreef ik ‘Ilushon’ naar aanleiding van de overdreven moederdagpropaganda voor de radio. Men maakt reclame voor allerlei grote cadeaus voor moeder. Toen hoorde ik iemand zeggen: hoeveel moeders worden er eigenlijk niet ontzettend verwaarloosd en zijn er in feite levend begraven? Dat inspireerde tot het lange gedicht ‘Ilushon’, dat begint met: “mi a piki un flor / di datu / den santana / di mamanan / dera na bida // mi a bishita / algun graf shinishi / den e santana / di muhenan / lubida na bida”.
Ik heb verschillende ontwikkelingsperiodes doorgemaakt. Ik ben onderwijzeres van beroep, maar ik schrijf niet alleen daarover. Ik schrijf veel over vrouwen, over bepaalde gevoelens van vrouwen, over onderdrukking, ook over opvoeding. De sfeer van mijn gedichten is over het algemeen een vorm van verzet tegen misstanden. Ik schrijf over die situaties, waarmee ik het in de maatschappij oneens ben bijvoorbeeld. Er zijn eigenlijk maar weinig gedichten van mij die geen protestgedichten zijn. Ik werk in het sociale vlak en kom daardoor met veel problemen in aanraking. Je hoort over het sexueel misbruiken van kinderen. Je hoort het vaak in het abstracte en het algemene, maar dan is er die ene concrete situatie die je aangrijpt en dan schrijf je erover. Het grondthema van mijn poëzie is de onrechtvaardigheid ten aanzien van de mens in het algemeen, ten aanzien van het kind, ten opzichte van de vrouw.
De laatste tijd ben ik veel bezig met het probleem van het ouder worden; wat is het om oud te zijn, ik probeer me in oude mensen en hun leven en gedachten te verplaatsen. Ik ben veel bezig met oude mensen, met vraagstukken van sterven en dood.

Toen ik in Arnhem op de kweekschool studeerde, schreef ik net als mijn Nederlandse klasgenoten in december sinterklaasrijmen in het Nederlands. Dat was echte rijmelarij, maar ik merkte dat het me gemakkelijk afging; ik ontdekte dat ik het kon. Veel anderen hadden er vaak moeite mee; aan hen verkocht ik soms sinterklaasgedichten voor een kwartje om mijn zakgeld een beetje aan te vullen; dat kon ik goed gebruiken. Ik ben dus begonnen met rijmelarij, maar dat rijm heb ik later losgelaten, al speelt klank(herhaling) nog wel een heel belangrijke rol. In het begin schreef ik vooral voor kinderen. Later ben ik protestgedichten gaan schrijven. De laatste tijd ben ik vooral bezig met het ouder worden.

Mijn eerste dichtbundel Mi’ ta biba den mi pensamento van 1984 is eigenlijk een cyclus van het leven. Het openingsgedicht ‘Mi a muri’ is al een heel oud gedicht, een van de eerste die ik al in 1965 schreef. Dat had ik in een map opgeborgen. Toen ik het titelgedicht ‘mi ta biba den mi pensamento’ schreef, herinnerde ik het me weer – dat was heel frappant. Toen heb ik deze twee gedichten: ‘mi ta muri’ en ‘mi ta biba’ (in deze volgorde) als het begin en eindpunt van de bundel genomen. Het ‘ik’ moet zich namelijk niet verliezen, je moet in de maatschappij er steeds rekening mee houden je te kunnen handhaven; leven betekent strijden, overwinning, overleven. Ik heb gelukkig overleefd.

De beste gedichten zijn kort, die met zo weinig mogelijk woorden zoveel mogelijk zeggen. Je moet snijden in een gedicht. De vorm van een gedicht is niet het essentiële. Rijm is op zich niet belangrijk. Ik maak er natuurlijk wel gebruik van, maar dat gaat vanzelf zonder speciale aandacht of via controle achteraf. Melodie en ritme zijn heel belangrijk. Bij het schrijven houd je er al rekening mee wat de klank van het gedicht teweeg kan brengen. Terwijl ik nog schrijf, draag ik het ontstaande gedicht als het ware al voor. Ik ben me voortdurend bewust hoe iets klinkt, hoe deze klank zal werken. Daarbij zeggen korte gedichten over het algemeen meer dan langere. Het is niet het vele dat veel zegt; ik streef in het algemeen naar korte gedichten.
Toen ik in mei 1992 in het Nederlandse Utrecht op het Multi Etnisch Podium Festival was, waar ik ook voordroeg, hoorde ik daar ellenlange gedichten, vol met herhalingen, die ik ook heel goed vond. Ook het Papiamento kent veel herhalingen.
De criteria zijn zo anders voor iedereen. Voor¬mezelf is het inhoudelijk iets wat me aanspreekt, of het nu kort of lang is, wat iets zegt dat kracht heeft. De melodie is heel belangrijk; vooral klankherhalingen zijn heel mooi. Beweging en klank gaan samen. Als ik schrijf, horen die twee bij elkaar. Ik ben a-muzikaal, ik heb ook geen muzikaal geheugen. Maar het vreemde is dat ik muziek en bepaalde muziekinstrumenten hoor als ik schrijf. Poëzie kan multifunctioneel zijn. Gedichten die worden voorgedragen, vergezeld van muziek, dans en mime tonen dat verschillende kunsten goed samen kunnen gaan.

Ik ben zeer visueel. Mijn hobby is fotografie en ik was jarenlang bestuurslid van de Aruba Camera Club. Wanneer ik schrijf, visualiseer ik het beeld heel erg. Maar ik heb Stanley Kuiperi, die de foto’s voor mijn laatste bundel maakte, helemaal vrijgelaten. Hij heeft het manuscript gelezen en naar aanleiding daarvan de illustraties gemaakt. In die montages treedt het element ‘verval’ sterk naar voren. Ik was heel tevreden met zijn interpretatie van mijn gedichten.
Voor de presentatie van mijn laatste bundel maakte Delbert Bernabela een muzikale blokfluitbegeleiding. Ik las de gedichten voor en hij luisterde. Daarna speelde hij en gaven we wederzijds commentaar, waardoor we gezamenlijk oefenend tot een eenheid kwamen. Zo hebben we Mi’ ta biba den mi pensamento in 1984 gepresenteerd met muziek van Eddy Bennett en dans door studenten van de Arubaanse Pedagogische Akademie onder leiding van Burny Every. De presentatie van de bundel en de presentatie in de bundel is steeds een samengaan van verschillende kunstvormen, die elkaar versterken.

We zouden de poëzie meer moeten stimuleren. Gedichten zouden meer in het dagelijkse leven opgenomen moeten worden. Het gedicht ‘Auxilio’ dat een fel protest bevat tegen de natuurvernieling door projectontwikkelaars en buitenlandse investeerders op Aruba, heb ik daarom later aan Stimaruba afgestaan, die er drietalige posters van gemaakt heeft die bij een aantal bushaltes werden opgehangen, om de mensen op te roepen tot natuurbescherming. Een dichter heeft een gemeenschapstaak om de mensen bewust te maken; poëzie is een directe vorm om de mensen te bereiken.
Ik houd ervan om mijn poëzie voor te dragen. Werk van anderen draag ik alleen in besloten kring aan vrienden voor. Gedichten vragen om voorgedragen te worden. Ik denk dat je op die manier mensen meer liefde voor poëzie kunt bijbrengen. Het effect ervan wordt veel groter. Ik hoor vaak het commentaar: ‘Nooit heb ik van het lezen van poëzie gehouden. Maar het horen ervan is anders, levendiger.’ We zouden daarom de oude voordrachtskunst door middel van workshops weer actief moeten stimuleren. In Latijns-Amerika worden jongeren opgevoed met gedichten. We zouden in ons onderwijs de declamatie weer moeten propageren. We zouden een inventarisatie moeten maken van onze goede declamators. Dichters en auteurs worden geldelijk weinig gewaardeerd. Zangers worden tijdens feestprogramma’s voor hun optreden altijd betaald, maar men vindt kennelijk dat een dichter blij mag zijn dát die uitgenodigd wordt.

Ik schrijf soms in het Engels, liefdesgedichten bijvoorbeeld. Maar in die taal zal ik nooit publiceren. Ik begon dus in het Nederlands tijdens mijn studietijd aan de kweekschool. Nu en dan schrijf ik nog wel eens wat in die taal, maar veel meer in het Papiamento. Ik voel wel de behoefte om meer talenkennis op te doen. Ik zou veel meer moeten en willen lezen.
Op het gebied van het Papiamento voel ik me bepaald geen deskundige. Ik moet nog veel van onze taal leren door erin te schrijven en er met deskundigen over te praten. Ik heb altijd veel steun van mijn moeder gehad, die vroeger tegen me zei: Je praat óf Nederlands óf Papiamento, geen twee talen door elkaar. Dat was achteraf gezien heel juist.
Een gedicht voordragen gaat zo snel dat de zwakke taalaspecten erin minder opvallen, grammaticale gebreken gemaskeerd worden. Het is daarom goed om van mensen die een andere kijk hebben steeds weer feedback te krijgen. Maar je moet een gedicht niet dood analyseren. Vroeger gebruikte men op het schoolexamen soms gedichten voor tekstverklaring. Dat heb ik altijd afschuwelijk gevonden, omdat met die werkwijze en vraagstelling alle emoties uit het gedicht verdwenen. Ik praat veel met mijn collega Belén Kock-Marchena. We discussiëren over elkaars werk. Dat betreft dan vooral de technische aspecten, de opbouw en structuur van een gedicht, de woordkeus en zinsbouw, niet de thematiek want die staat vast.
Op Aruba is er (te) weinig literaire kritiek. Een officiële kritiek is er helemaal niet, maar ook van vrienden en collega’s hoor je in het algemeen geen echt opbouwend commentaar waar je wat aan hebt. We zouden daarom als auteurs bij elkaar moeten komen, om elkaars werk te bespreken. Nu is er wel enkele keren een literair café geweest, maar daar werd alleen maar voorgedragen. We zouden onze schrijfervaringen moeten uitwisselen.

Ik voel met het meest verwant met een paar Arubaanse auteurs als Belén Kock-Marchena en Nena Bennett. Dat is om hun stijl, hun manier van schrijven, het moderne zoals Belén dat heeft, ook het ritmische. Daarnaast apprecieer ik het realisme van deze auteurs en hun maatschap-ijkritische opstelling, met name bij Nena Bennett. Je voelt dat zij niet dichten om het dichten, maar uit noodzaak, als een drang van binnen, een behoefte om iets op papier te zetten. Dat heb ik ook. Er is een groot tekort aan Arubaanse poëzie. Er verschijnt weinig; er schrijven veel mensen. ‘Ik schrijf zelf ook veel en ik heb veel gedichten thuis’, hoor ik vaak mensen zeggen die bij me komen. Maar ze publiceren niet omdat ze toch bang zijn voor te weinig kwaliteit van het geschrevene; of omdat ze de gedichten te persoonlijke uitingen, te intiem vinden om ze anderen te laten lezen, ze schrijven alleen voor zichzelf. In een kleine gemeenschap is het ook moeilijk om eerlijk en openlijk te schrijven. Ook ik heb thuis een hele map liggen. Vroeger heb ik wel veel weggegooid, maar dat doe ik nu niet meer en ik bewaar alles.
Wat Aruba betreft heb je de oude garde, maar daar voel ik me weinig verwant mee. Ik bedoel Eduardo Curet en José Ramón Vicioso, maar mijn Spaans is ook niet goed genoeg om dat werk naar waarde te kunnen schatten. Dan heb je Hubert Booi en Ernesto Rosenstand. Verder kan ik noemen: Frank Booi, Henry Habibe, Denis Henriquez, Digna Laclé; met Omaira Britten voel ik me weinig verwant. Ana Krozendijk’s Casita di faro bevat wel heel mooie gedichten; Frank Williams is een boeiende verteller van verhalen; Lolita Euson is niet mijn favoriet.
Wat de Antillen betreft vind ik Nydia Ecury goed, ook als performer; Diana Lebacs en Lucille Haseth’s voordracht bewonder ik. Pierre Lauffer is een hoofdstuk apart, maar misschien vind ik Elis Juliana persoonlijk wel de beste; dat is een oerdichter. Tip Marugg’s Weekendpelgrimage heb ik eens in zijn geheel moeten voorlezen voor het examen van een visueel gehandicapte – dat was zwaar. Frank Martinus is een klasse apart.

 

Na caminda pa independencia is een episch gedicht. Het bevat in grote lijnen het verhaal van de Arubaanse geschiedenis tot in 1986 de status aparte bereikt werd. Het bevat veel kritiek. Ik ben er in het geheel genomen wel tevreden over; er zitten een paar onjuistheden in, maar ik ben geen historicus. Het heeft een duidelijk politieke boodschap. Als bundel sta ik er nog helemaal achter.
De twee andere bundels vormen als het ware een tweeluik. In het eerste, Mi’ ta biba den mi pensamento, is er een ‘ik’ aan het woord die zich ontwikkelt door zich extravert op de buitenwereld te richten. Het derde, Di ta… pa.. tabata, gaat over anderen, maar is in feite veel meer naar binnen toe, op de ontwikkeling van het eigen ‘ik’ afgestemd. De opbouw is tegengesteld: waar de eerste bundel van dood naar leven ging, wordt in de derde bundel juist het ouder worden en de dood steeds nadrukkelijker genoemd.
In Mi wilde ik toekomstgericht de strijd aangeven van het vinden van een eigen ‘ik’. De beelden zijn symbolisch gebruikt. Een individu wordt geboren, ondergaat de beïnvloeding van de omgeving waardoor het eigen ‘ik’ tot zelfbewustzijn groeit. Di ta pa tabata is niet meer symbolisch, maar gaat over het leven zelf. Er is een einde aan het leven. De levenscyclus wordt gevormd door jeugd, volwassen zijn, ouderdom en daarna de dood. In Mi wordt de ‘ik’ gevormd door de buitenwereld, de strijd met die wereld leidt tot overwinning. Di ta pa tabata gaat veel meer over het innerlijk beleven, een eerlijk betrokken zijn.
Een jonge mens wordt bijvoorbeeld geleerd om oudere mensen te respecteren. Maar dat is alleen uiterlijk, want elk echt leerproces moet iets van jezelf worden. Pas als je leed echt meemaakt, kun je er wezenlijk over schrijven. Dat is een rijping, een groei, een inleven in waar je helemaal bij betrokken bent. Dat heb ik in mijn laatste bundel vorm proberen te geven.
Een van de gedichten gaat over de dichter en het dichten zelf, namelijk ‘Inspirashon di po-e-ta’:

Hisa benta
e leter “e”
y machik’e
net meymey
dje palabra puta
cambia e leter “u”
den “o”
hala un rosea chiki-chiki
tras di e “o”
y prome cu e “ta”
y ata:
un barbulet’
a cambia
den un shon!

Ik heb er een stukje zelfspot van de dichter mee willen aangeven: als je schrijft ben je een po-e-ta.

 

[wordt vervolgd, deel 18 klik hier]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter