blog | werkgroep caraïbische letteren

Balans: Arubaans letterkundig leven (13)

door Wim Rutgers

03.3 Burny Every: Grupo Teatral Arubiano
Van Burny Every (1939-2006) meldt de Encyclopedie van de Nederlandse Antillen (1985) dat ze aan de toneelschool in Amsterdam haar opleiding tot actrice voltooide en dat ze verbonden was aan het toneelgezelschap De Noorder Compagnie: “Veel succes oogstte zij met het klassieke stuk Antigona in de vertaling van Ramon Todd Dandaré en Pedro Velasquez.” Veel zuiniger kan het al niet, want Burny Every was belangrijker dan dit summiere stukje suggereert. Ze heeft een niet weg te denken rol in de ontwikkeling van het Arubaanse toneelleven gespeeld.

Burney Every Bruid_aan_huis_2

Burney Every in “Bruid aan huis”

Burny Every vertrok op veertienjarige leeftijd naar Nederland waar ze haar Mulo- en Kweekschooldiploma behaalde. Daarna stond ze ruim drie jaar op haar geboorte-eiland voor de klas, terwijl ze haar talent als actrice en auteur zelfstandig ontwikkelde. In 1961 publiceerde ze in het Arubaanse Simadán-nummer een gedicht in het Nederlands: ‘Middernacht huilde mijn cactusbloem’. Nicolas Piña Lampe vertaalde het in het Spaans.
Burny’s belang en belangstelling lag echter niet op het gebied van de poëzie, maar op dat van het toneel: als actrice en regisseur en als auteur. Uit het bezoek dat Sticusa-letterenman Ed Hoornik in 1961 aan Aruba bracht, ontstond Burny’s contact met de Amsterdamse Stichting tot Culturele Samenwerking. Ze liep stage bij Centrum en werd in 1964 na een strenge auditie toegelaten tot de Theaterschool Amsterdam waar Jan Kassies directeur was en waar ze Rutger Hauer als jaargenoot trof. Ze studeerde er 1967 af. Vervolgens werkte ze van 1967 tot 1970 bij de Noorder Compagnie en van 1970 tot 1974 bij de toneelgroep Theater in Arnhem. In 1974 kwam ze voor een poosje naar Aruba, waar ze de vertaling en de regie op zich nam van Ariano Suassuna: Testament di e kachó. In september 1974 werd ze door de Sticusa voor een jaar naar Aruba uitgezonden om toneelcursussen te verzorgen, waarbij het Arubaanse toneel in een Caribische en Latijns-Amerikaanse context zou worden geplaatst. Zo werd ze na diverse door de Sticusa uitgezonden Nederlandse toneelregisseurs de eerste professionele Arubaanse acteur en regisseur. De opvoering van drie eenakters in juni 1975 vormde het resultaat: Julio Matas: Wega di damas, James Saunders: Bulanda pa luni di miel en Elena Garro: Un lugar firme. In september 1975 bracht Burny van Mario Fratti: Un anochi di homenahe – Chile ’73 ter herdenking van Salvador Allende. Ook wijdde ze zich aan jeugdtoneel, zoals met Aventura sin spera.

 

theater curacao aruba

Staande, vierde van links, Pierre Lauffer in de Boekenweek 1962. Geheel rechts Hubert Booi; dan dichteres, later actrice Burny Every en Daphne Labega. Rechts naast Lauffer staat Nicolás Piña.

Naast het in 1961 opgerichte Mascaruba kende het eiland destijds nog maar weinig toneelactiviteiten. “Dat Aruba bijna geen toneelschrijvers heeft, ligt volgens Burny Every aan het feit dat wij ook geen grote en rijke literatuur hebben en bovendien niet veel aan toneelleven. Wanneer er eenmaal een toneelleven bestaat, dan komt er ook wel belangstelling om toneelstukken te schrijven. Ook is het mogelijk door het werken in de groep zelf een stuk te maken,” schreef de Amigoe op 18 juli 1975. Deze gedachte resulteerde in 1975 in de oprichting van de Grupo Teatral Arubiano, met het doel werk te presenteren met informatieve, educatieve en universele waarde. Burny wilde het serieuze, internationale repertoire in het Papiamento vertaald brengen. De groep ontwikkelde het toneel zowel naar inhoud als naar vorm. Het doel was kindertoneel, toneel voor volwassenen en cabaret te brengen. De vernieuwing van de vorm betekende een afstappen van traditionele theaterensceneringen, door het experimenteren met nieuwe technieken in de decoropbouw en de belichting. Inhoudelijk werden nieuwe thema’s verkend en nieuwe genres als het absurdistisch theater zowel als het brengen van de klassieken. Zo werd Sophocles’ Antigona, vertaald door Ramon Todd Dandaré en Pedro Velasquez, gespeeld, B. Brechts The beggar and the dead dog, maar ook de originele stukken van de Arubaanse auteur Denis Henriquez, Mañan Dalia lo ta mi Dalia en Fenchi a gana e premio mayó. De groep was slechts korte tijd actief, maar maakte wel veel discussie los.

 

Denis Henriquez

Denis Henriquez; portret door Nicolaas Porter

Toen in september 1976 het eerste Internationaal Drama Festival werd gehouden en Burny deel uitmaakte van de jury, schreef ze in de Amigoe over toneel en verantwoordelijkheid: ‘Teatro-responsabildat di ken?’ Ze pleitte in haar stuk voor samenwerking tussen alle bij het toneel betrokkenen en juichte het toe dat het Arubaanse publiek kon kennismaken met serieus toneel uit zowel het internationale als het regionale en lokale repertoire:

kosnan ku nos no konose di nos mes, pero ku ta skondi hundu den nos alma, o kosnan bisto ku nos no a topa den nos mes bida, sirkunstansia o moda di pensa den kual nos no a wordo lanta. Mi ta papia di responsabilidat di tur ku ta okupa nan mes ku teatro. Nan mester buska moda di sinja mas riba e tereno di nan arte, lesa mas obra di teatro importante, lesa, keda na altura di kiko ta sosede na sentro di teatro na eksterior i lesa mas hopi posibel di loke ta pertenece na un obra: su historia, otro obra di e mes un owtor, si tin, tur loke ku tin di haber ku e temporada o e pais ku e obra ta situa aden.

Maar Burny gaf niet alleen theoretisch haar visitekaartje af met haar opvattingen over aard en functie van het toneel, ze bracht haar opvattingen ook in de praktijk van spel en regie. Teatral-presentaties als Edward Albee: Storia di e dierentuin onder regie van Frank Williams, en Jorge Diaz: Stima bo mes mas ku bo prohimo vonden bij E. Boerstra waarderend commentaar:

Zowel door de inhoud als door de vorm krijgen we hier dus iets te zien wat niet gebruikelijk is. De theatersmaak bij het Papiamento- en Spaans georiënteerde publiek in Aruba wordt voornamelijk bepaald door de kitscherige fondantovergoten novela’s van Venevision. Erg mooi en erg roerend, en niets op tegen, maar met echte kunst heeft het weinig van doen.

Burny Every vernieuwde het toneel op Aruba formeel door af te stappen van traditionele theaterensceneringen, door het experimenteren met nieuwe technieken in de decoropbouw, de belichting, door de work¬hop-aanpak, en inhoudelijk door het aansnijden van nieuwe thema’s en nieuwe genres als het moderne absurdistische theater zowel als het brengen van de klassieken. Dat vergde veel meer van de amateurspelers dan tot dan toe het geval was en dat had weer tot gevolg dat cursussen en workshops een bloeiend leven gingen leiden. Burny had er een groot aandeel in deze ontwikkeling, in de dubbele betekenis van het woord.

 

Burney Every 360px-De_kale_zangeres

V.l.n.r. Ad van Kempen, Burny Every, Rutger Hauer, Joop Hart en Manon Alving in De kale zangeres, De Noorder Compagnie 1967. Collectie Brigitta Gadella.

In 1981 volgde nog Un anochi largu en in 1984 met de toneelgroep van Colegio Arubano, Kresiendo, het jeugdtoneelstuk: Ta ken tin sanger di kakalaka? Het toneelstuk Romeo y Julieta betekende een nieuwe uitdaging. Burny Every schreef en regisseerde aanvankelijk nog incidenteel voor andere groepen maar stapte daarna op het medium film en televisie over. Ze werkte mee aan Duel in de diepte en regisseerde in 1991 de eerste Arubaanse film, in een co-productie van de Nos en Tele-Aruba, Denis Henriquez: Dera Gai.
Vanaf 1976 tot haar pensionering was Burny als docente dramatische expressie verbonden aan het Colegio Arubano. Ze doceerde eveneens aan de Antilliaanse Lerarenopleiding afdeling Aruba, de Arubaanse Pedagogische Akademie en het Instituto Pedagogico Arubano.
Haar invloed is door haar toneelactiviteiten en door haar functie als docent zeer groot geweest. Ze deed het met zoveel inzet dat ze van haar werkzaamheden kon zeggen: “Ser actris ta un moda di traha cu p’ami no ta trabou, mi tin hopi suerte paso mi ta wordo paga pa mi hobby.”

 

03.4 Aruba International Drama/Theatre Festival
Van de nogal plotseling populair geworden toneelfestivals kreeg het ‘Aruba International Theatre Festival’ het meeste prestige en het vestigde de langste traditie. Het festivalbegin lag evenwel op Curaçao. De in 1967 gehouden ‘Culturele week’ van het V.G.K.S., waaraan het Curaçaose ‘Thalia’ met drie eenakters meedeed, betekende de eerste aarzelende aanloop. In 1969 volgde het eerste eenakterfestival van het C.C.C., waaraan ‘Thalia’ opnieuw met succes deelnam. In 1973 won ‘Thalia’ het eenakterfestival van Curaçao door default, wat aangaf dat het nog geen gevestigde traditie had. Bij toeval werd een jaar later evenwel een ‘Internationaal Toneelfestival op Curaçao’ gehouden. Omdat de schouwburg van de Caracas Theatre Club in de Venezolaanse hoofdstad verbouwd werd, week het jaarlijkse daar georganiseerde ‘Daily Journal Festival’ naar Curaçao uit. (Kitoki III-5/6/7: 26-27) Thalia, Studio en Mascaruba grepen de gelegenheid aan om mee te doen.

De grote motor achter het ‘Aruba International Theatre Festival’ was C.C.A.-voorzitter Jan Beaujon. Hij plande al in 1959 een eerste ‘Festival di Comedia’, vrijwel direct dus na de opening van Cas di Cultura. De bedoeling was een multilinguaal interinsulair toneelfestival, maar wegens een totaal gebrek aan belangstelling ging het niet door. De tijd was kennelijk nog niet rijp. Nieuwe plannen ontstonden in 1974, toen het C.C.A. zijn vijfde lustrum vierde. Maar net dat jaar vond er op Curaçao het jaarlijkse Caracas Daily Journal Drama Festival plaats. Aruba wilde dat natuurlijk niet in de wielen rijden en andermaal bleef het bij plannen. Toen duidelijk werd dat in de volgende jaren het festival in Caracas geen doorgang meer zou vinden, kwam Aruba (lees Jan Beaujon) opnieuw met de oude plannen op de proppen en deze keer zou het wel lukken.

 

luna-blou

Teatro Luna Blou, Otrabanda, Curaçao

De opzet was een culturele uitwisseling van landen in en rond de Caraïbische Zee. Het toneelfestival moest proberen om betere contacten te bewerkstelligen tussen de geïsoleerde regionale amateurgezelschappen. Het Aruba International Drama (later Theatre) Festival werd voortaan tweejaarlijks gehouden en bleef specifiek voor amateurs bedoeld. Na alle vroegere oriëntatie op Europa werd het nieuwe referentiekader regionaal: Venezuela en Colombia waren steeds present, in een later stadium ook Peru en andere Latijns-Amerikaanse landen. Van de Antilliaanse eilanden deden in het begin alleen Curaçao en (uiteraard) Aruba mee, pas in een later stadium participeerden Bonaire en de drie Bovenwindse eilanden. Het deelnemen aan dit Arubaanse festival is zeker een stimulans voor deze eilanden geweest om zich actiever op toneelgebied te gaan bewegen. Geleidelijk breidde de actieradius van het festival zich uit tot Jamaica, de V.S., Canada, maar ook Europese landen als Nederland, België, Duitsland, en zelfs Ierland en Finland participeerden de laatste jaren.

Zo is het Aruba International Theatre Festival een ontmoetingscentrum van internationale toneelcultuur. Spelers, regisseurs en toeschouwers maken er kennis met velerlei opvattingen omtrent decorbouw, spel, regie en thematiek. Door middel van workshops worden ervaringen en ideeën uitgewisseld. Er worden steeds weer zowel stukken uit de wereldliteratuur als originele stukken van eigen toneelauteurs gebracht in drie talen, in volgorde van belangrijkheid Spaans, Papiamento en Engels. Iedere keer wordt er een jury benoemd die niet alleen een aantal prijzen te vergeven heeft, maar vooral haar visie op toneelliteratuur en -spel kan geven, waarmee de amateurs dan weer hun voordeel kunnen doen: “Zo’n festival is niet alleen een uiterst waardevolle mogelijkheid voor toneelliefhebbers en -beoefenaren om elkaar te ontmoeten, het stelt hen ook in staat hun prestaties onderling te toetsen en mede daardoor op een hoger peil te brengen. Vandaar dat het niet alleen festivals zijn, maar tevens wedstrijden.” (Sticusa-Journaal VI-6, 1 XI 76: 13)
Toch was het (kostbare) festival niet zonder problemen. In het kleine Aruba viel de publieke belangstelling ervoor nogal eens tegen. De algemene achteruitgang van het toneelleven na jarenlange bloei trof ook dit festival. De video-concurrentie deed de Antilliaanse verenigingen kwijnen, wat een beletsel werd om mee te doen: de laatste jaren lieten de kleine eilanden het al een beetje afweten. Bonaire liet verstek gaan en zelfs Curaçao was niet meer zo zwaar vertegenwoordigd als in het begin. Van de Bovenwinden, die steeds present waren omdat het hun de gelegenheid bood tot contact met de Benedenwinden, en ook tot de ontmoeting van Engels en Papiamento, was in 1990 alleen Sint-Eustatius nog met een oud stuk vertegenwoordigd, in 1992 Sint-Maarten. Het Antilliaanse toneelleven leek de laatste jaren over zijn grootste bloei heen.

Naast dit Arubaanse festival werden er op meer incidentele basis festivals georganiseerd, die vanuit verschillende optieken diverse doelen moesten dienen. Ter gelegenheid van het Dertigjarig bestaan van het C.C.A. werd er in 1979 een ‘Festival Interinsular di Teatro’ gehouden, waaraan alle zes eilanden meededen. Zo vormde het toneel een culturele uitwisselingsplaats bij uitstek, veel intensiever dan enig ander literair genre. Bij dezelfde gelegenheid werd het eerste Festival di Teatro Juvenil gehouden.

 

[wordt vervolgd, voor deel 14 klik hier]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter