blog | werkgroep caraïbische letteren

Balans: Arubaans letterkundig leven (11)

door Wim Rutgers

03 Toneel tussen 1954 en 1986

Het toneel heeft in de jaren tussen 1954 en 1986 een veelvoudige ontwikkeling doorgemaakt van verspreide naast elkaar bestaande of zelfs beconcurrerende groepen naar een samengaan in Mascaruba op 10 april 1961, na de opening van de centrale schouwburg Cas di Cultura in 1958; van religieus parochietoneel en licht amateurtoneel naar professionalisering; van veeltaligheid naar de ontwikkeling van het Papiamentstalige toneel; van uit Nederland ingevlogen tijdelijke Sticusa regisseurs naar eigen (professionele) regisseurs; van Europese oriëntatie naar regionale en Latijns-Amerikaanse oriëntatie; van vertaling en adaptatie van buitenlandse werken naar origineel werk; van aandacht voor historische thema’s zoals het Indianisme naar actueel sociaal betrokken toneel; van traditionele vormgeving naar experimentele presentaties; van een nationaal gerichte houding naar openheid voor internationale oriëntatie door het Internationaal Drama / Theatre Festival; van de schouwburg naar de buurten en de straat (teatro foro); van het spelen van bestaande stukken naar toneel in workshopvorm en vormingstheater.

Aruba haven Oranjestad

Oranjestad

 

Mascaruba
Aanvankelijk werd het parochietoneel gespeeld in de verschillende clubgebouwen van de parochies, zoals in Savaneta, San Nicolaas, Noord en Santa Cruz en in Theater De Veer in Oranjestad. Eind 1944 werd het auditorium van Centro Bolivariano aan de Vondellaan geopend. De Lago had een eigen, goed geoutilleerd theatergebouw in de Colony maar daar kwamen maar weinig Arubaanse toeschouwers. Op 15 november 1958 kreeg Aruba zijn eerste echte schouwburg Cas di Cultura, waarin voortaan de toneelvoorstellingen plaatsvonden. In de loop van de tijd onderging de schouwburg verschillende opknapbeurten waardoor het nu een eigentijds en modern theater genoemd kan worden dat plaats biedt aan ongeveer 500 toeschouwers. In 1963 werd het openluchttheater Cer’i Noca ingewijd.

 

theater de veer

Trocadero bar en restaurant en theater De Veer aan de L.G. Smith-boulevard

Mascaruba ontstond op 10 april 1961 uit de samenwerking van een aantal toneelgroepen die vanuit verschillende visies en talen tot dan toe afzonderlijke voorstellingen hadden verzorgd. ‘Centro Apostólico Arubano’ (1955) en de ‘Grupo Artístico di Santa Cruz’ hadden als werkende actieve leden, onder leiding van soeurs en uit Nederland gerepatrieerde, pas afgestudeerde onderwijsmensen, die het geestelijk peil van hun geboorte-eiland wilden verhogen, Dominico Tromp, Oslin Boekhoudt, Sim Frank, Chebito Solognier, Nina Schwengle. Gespeeld werd bijvoorbeeld Hubert Booi: Golgotha, Hubert Booi: Asina sa biba en Charles Dickens in een vertaling van Nena Vrolijk: Un soño di Pasco. Ernesto Rosenstand bewerkte de Beatrijs-legende onder de titel Bo felicidad ta serca mi. Regisseurs waren Pater Copray en Hubert Booi.

Mascaruba

Opvoering in Mascaruba

Daarnaast waren er seculiere verenigingen, die in alle vier traditioneel gehanteerde talen Papiamento, Nederlands, Engels en Spaans speelden, aanvankelijk met de nadruk op het Nederlands, later steeds meer verschuivend naar het Papiamento.
Lago-employees vormden de ‘Dramatic Workshop’ met Engelstalig toneel brachten in het theater van de Colony en het auditorium van de highschool.
De ‘Amateurtoneelgroep Aruba’ (1953) stond onder leiding van Pieter en Lien Würtz met stukken in het Nederlands, ‘Studio Comediantes’ van Piet en Elly Kamerman werd samengesteld uit leden van de ‘Grupo Artístico di Santa Cruz’ en andere amateurspelers. Als zesde groep was de toneelvereniging van het Algemeen Nederlands Verbond Aruba.
Het samengaan van deze groepen in een toneelvereniging ‘Mascaruba’ kwam tot stand op wens van C.C.A.-voorzitter Jan Beaujon, nadat in 1958 de nieuwe schouwburg Cas di Cultura geopend was. ‘Mascaruba’ begon met een Spaans-, een Engels-, een Nederlands- en een Papiamentstalige afdeling. Maar alleen de laatste bleek uiteindelijk levensvatbaar te zijn en succes te oogsten.

De Statuten van de Vereniging ‘Mascaruba’ spreken van gewone leden, aspirant-leden, ere-leden en buitengewone leden. De eerste bestuursleden waren Dominico Tromp (vz.), Nena Vrolijk (vice-vz.), Rosalia Koolman (secr.), Ito Tromp (2e secr.), Alfredo Rosenstand (penningm.) en Susanna Gutierrez en Oslin Boekhoudt (comm.). Bestuursleden bij het ondertekenen van de statuten waren Richard Harms (vz.), Yvonne Tromp (vice-vz.), Yvonne Pereira (secr.), Lourdes Croes (2e secr.), Philomena Croes (penningm.), Alfredo Rosenstand (comm.) en Ted Hasham (comm.).
In de beginjaren zond de Sticusa enkele Nederlandse regisseurs uit ter bevordering van het lokale toneelleven, zoals Joeki Broedelet, Piet Eelvelt, Peter Holland, Piet en Elly Kamerman, Dolf de Vries (twee jaar tot 1971). De Arubaanse Burny Every (december 1973 – april 1974) was de eerste professionele regisseur van eigen bodem.
Meestal werd er in het Papiamento gespeeld, waarbij stukken uit de wereldliteratuur werden vertaald en geadapteerd door Nena Vrolijk, Domi Tromp, Maria Mathilda Kock, Maria Schwengle, Mirta Koc-Dirksz, Julieta Quillote de Cuba. (Amigoe-Ñapa 18 april 1986)
Toneel was populair en zorgde voor volle zalen, maar toen het gemakkelijk in het gehoor liggende werk langzaamaan vervangen werd door serieuzer werk, werd het publiek terughoudender. Het toneel boette aan populariteit in, ook door de komst van de televisie.

03.1 Maria di Cer’i Noca
Het openluchtspel E historia berdadero i milagroso di Maria di Cer’i Noca, cu a biba mas cu 7 aña cu diablo, op 8 december 1963 voor het eerst opgevoerd in het openluchttheater Cer’i Noca in Santa Cruz ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de parochie Santa Cruz, voert ons in de verbeelding terug naar het begin van onze oudste geschiedenis, het moment waarop Santa Cruz gesticht werd. Golmir, een tot het christendom bekeerde cacique van de Overwal, bezoekt zijn collega cacique Simas die op het eiland woont, en brengt als geschenk een groot kruis mee. De verteller van het toneelstuk verwoordt het als volgt:

Golmir a conta Simas tur cos tocante e nificacion di e Cruz. I Simas, e cacique inteligente, a comprende esey. Hunto nan a carga e cruz fo’i e barcu di Golmir, hib’e p’e curazon di Aruba, unda l’e keda mas pega cu e Indiannan di Kudawecha como cu esunnan di Savaneta. E cruz aki actualmente ta existi solamente den curazon di tur Arubianonan, pero e lugar unda Golmir i Simas a stak’e den tera, ainda ta carga e nomber di ‘Santa Cruz’, i esey ta keda precisamente n’e lugar, caminda e misa ta para awor aki.

Een mooi gegeven voor de viering van het kerkelijk jubileum. Onder dat kruis wordt de eerste mis opgedragen en een kind gedoopt dat Maria di Cer’i Noca genoemd wordt. Als de moeder sterft, neemt de wijze, oude Golmir het voogdijschap van het kind op zich.

Het was in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw een tijdlang ‘literaire mode’ om Westerse klassieke werken in het Papiamento te vertalen en naar ’s lands gelegenheid aan te passen aan de eigen tijd en omgeving. Zo schreef Hubert Booi zijn bewerking van het Bijbelse Lijdensverhaal Golgotha, zo had Frederick Beaujon trouwens al veel eerder een vertalende bewerking gegeven van Lord Byron’s E prisonero de Chillon en zo bewerkte May Henriquez op Curaçao werken van Molière, Shaw, Sartre en anderen. Het mes sneed aan twee kanten, want op deze wijze werd het Papiamento cultureel ontwikkeld en kreeg tegelijkertijd de Westerse traditie de aandacht die in die tijd nog gebruikelijk was. Waar op Curaçao het bekende Middeleeuwse mirakelspel Mariken van Niemeghen (rond 1500) in het Maria jaar 1954 door Raúl Römer bewerkt werd tot Mari di Malpais, zo zette Mascaruba zich in 1963 aan de Arubaanse bewerking van hetzelfde stuk onder de titel Maria di Cer’i Noca, eveneens met het doel om een kerkelijk jubileum te vieren.

De toneelvereniging Mascaruba was op 10 april 1961 opgericht. Vóór die tijd leidde het toneelleven veelal een incidenteel en kwijnend bestaan.

“Aan toneel wordt op Aruba niet veel gedaan. Eens per jaar treden de spelers van het A.N.V. [Algemeen Nederlands Verbond] onder regie van de heer Jan Pauw op of geven de politiemannen een stukje toneelspel te zien, waarvan de bezoekers kunnen genieten en waarover wordt nagekaart”,

schreef de Beurs- en Nieuwsberichten in 1950. Er was dus wel belangstelling voor toneel.

“Vooral wanneer men de medespelenden dagelijks op ons klein eilandje ontmoet, en hen nu hier op de planken ziet, zal men met ons kunnen zeggen, dat het hier een toneelgezelschap betreft, dat zijn sporen terecht verdiend heeft,”

schreef de Amigoe op 16 juni 1950 over de ANV-spelers. Historicus Johan Hartog was in zijn geschiedenis van Aruba (1953) nog weinig positief over het toneelleven.

Aruba beschikt wel over goede amateurspelers, maar niet over een geschikte schouwburg. Laat staan een volkstheater. (…) op Aruba moet men zich behelpen met het clubgebouw van de Sociedad Bolivariana, dat ongeveer 400 personen kan bevatten en een goede acoustiek bezit. De vloer ligt evenwel waterpas… De achteraan zittende bezoekers kunnen weinig of niets zien, wat vooral bij toneel, ballet en dergelijke niet aangenaam is.

De kazerne die in 1942 werd gebouwd, en die na de oorlog tot het De Veertheater werd omgebouwd, was niet geschikt omdat het weliswaar ruime toneel was volgebouwd met de stellages die het filmscreen moesten dragen, aldus nogmaals Hartog. Met de opening van Cas di Cultura in 1958 beschikte Aruba over een goed geoutilleerd gebouw, maar toch werd de behoefte gevoeld aan iets anders. De oplossing daarvoor boden de twee rooien achter de kerk van Santa Cruz die geschikt gemaakt werden voor het openluchttheater dat tot vandaag de dag bestaat, zij het de laatste tijd nogal vergeten. In de rooi achter de kerk, Rooi Blanco, werden twee dammen gelegd, waardoor als het ware een droge tanki ontstond. Dat was het begin van het openluchttheater. De rooi werd omgeleid. De ‘tanki’ werd uitgediept en van een amfitheatersgewijze toeschouwersmogelijkheid voorzien. Verlichting en versierende aankleding deden de rest om het toneelstuk te kunnen opvoeren.

Na het originele aan het jubileum aangepaste begin van het toneelstuk volgen de bewerkers de bekende originele tekst in grote lijnen. Maria groeit op tot een jonge vrouw onder de wijze leiding van Golmir die op het eiland blijft om het kerkelijke leven gestalte te geven. Het eigenlijke verhaal begint zodra voogd Golmir zijn beschermelinge Maria opdraagt om boodschappen te gaan doen in Savaneta, een plaats die evenals Kudawecha niet veel van de nieuwe katholieke godsdienst moest hebben en waar de traditionele sjamaan nog heer en meester was. De weg van Santa Cruz naar Savaneta voert langs Mondi Fierno waar de duiveltjes dansen. Als het ’s avonds te laat wordt om nog helemaal naar Santa Cruz terug te gaan, vraagt Maria onderdak bij een tante die haar dat echter weigert. Waar het origineel de tante afschildert als een in de politiek verstrikte vrouw is hier de tegenstelling tussen traditie en christendom de oorzaak van de kijfzucht van de tante. Ten einde raad geeft Maria zich over aan de eenoog, de duivel, Diego Tortin, met wie ze zeven jaar in doodzonde zal leven in de suspecte herberg El Dorado in Santo Domingo. Ze leert de zeven vrije kunsten ‘retorica, musica, logica, grammatica, geometrica, aritmetica i tambe astronomia’ en alle talen van de wereld, maar onder invloed van de duivel is ze voortdurend oorzaak van twist en doodslag waarvan in die zeven jaar meer dan tweehonderd mensen het slachtoffer worden: ‘Ora cu nos a miré ultimamente na Mondi Fierno, unda diabel a tent’e , Maria tabata ainda un mucha muher inocente. Awor aki na Santo Domingo e ta un muher mundano ‘
Ze heeft mét haar naam Maria, waarvan ze van de duivel alleen de beginletter M mag bewaren, Eme, alle haar door haar wijze voogd aangeleerde deugden afgezworen, ook haar religie. Golmir zoekt zijn beschermelinge vergeefs.
Maar dan komt het verlangen van Eme om naar Aruba terug te gaan, waar ze met de ‘Angel di Sevilla’ aankomt, net op het moment dat er een processie en het wagenspel van Maskeron plaatsvindt, dat een pleidooi tussen de advocaat van de duivel, God en Maria bevat, met Gods uiteindelijke belofte: Mi tin pordon pa tur hende cu hanja contricion prome cu nan bida caba. Pa tur hende cu reconoce na tempu cu Ami ta un Dios di misericordia y husticia.’ Het stuk brengt Eme tot inkeer waarop de woedende duivel die zijn prooi ziet ontglippen haar ver in de lucht meevoert, ‘mas haltu cu Yamanota’ en haar vervolgens neerwerpt. Maar ze komt wonderbaarlijk in een watapana terecht die haar val breekt.
Verenigd met haar voogd weet Eme dat haar leven zonder absolutie en penitentie geen zin heeft. Ze begeven zich naar Coro. Drie dagen en drie nachten worstelen ze in hun kleine kano met de elementen. Maar de pastoor en bisschop verwijzen hen door naar de Paus zélf in Rome omdat over de zware doodzonden die Eme heeft begaan alleen de hoogste gezagdrager kan beslissen. Maria moet drie dikke ijzeren ringen dragen om hals en polsen. Zodra die versleten zijn of vanzelf af vallen zal er vergeving voor haar zonden zijn. Maria begeeft zich in een melaatsenkolonie waar ze de nood van haar zieke medemens lenigt. Dan geschiedt het mirakel en vallen de ringen af en weet Maria – en het publiek – dat er altijd vergeving is voor de mens die waarlijk berouw toont, waarna het koor in een finaal jubellied losbarst. Dat lied staat niet in de tekst die ik las, maar komt wel voor in het materiaal van Hubert Booi in de Biblioteca Nacional Aruba. Het lied wordt gezongen op de wijs van ‘Riba lomba di un burico, Cancion Polaco introduci pa e autor’ aldus de aantekeningen.

Serca Bo mi ta salba

Hubila cu mi contento
Ta mi alma ta salba.
Dios den halto firmamento
A libra mi di pica.
Satanas a bai laga mi,
Huy bai cu tur maldad,
Dios a mustra Su bondad

Tur mi bida mi a pena,
Bao di e garra infernal.
Lastra duru e cadena
Sin ayudo celestial.
Dios porfin a cai na pena,
I a tene compasion.
Mi ta leu di maldicion.

Acepta Señor di cielo
Mi humilde gratitud.
Lo mi practica cu zelo
Den mi bida tur birtud.
Pordona mi tur ofensa,
Di mi bida di pica
Serca Bo mi ta salba.

Het stuk onder regie van de door de Sticusa uitgezonden regisseur Piet Eelvelt was een echt mirakel- en spektakelstuk met Vivons en Chantant onder leiding van Ad Stenzen, een folkloristische dansgroep onder leiding van Miguel Pieters en het conhunto San Fernando. Omdat de hoofdpersoon Lula Marchena, die de titelrol vervulde, een paar maanden na het succesvolle optreden, op 13 april 1964 overleed werd het stuk daarna nooit meer gespeeld.
Aruba heeft een belangrijke toneeltraditie, waarbij in de 20e eeuw talrijke stukken door zeer gevarieerde groepen gespeeld werden. Maar na de succesvolle presentatie werden de manuscripten niet of gebrekkig bewaard, waardoor veel stukken definitief verloren zijn gegaan. We prijzen ons gelukkig dat Maria di Cer’i Noca nog in manuscript aanwezig en beschikbaar is, omdat het in de Biblioteca Nacional Aruba gedeponeerd is. Het zou van het hoogste belang zijn de belangrijkste voorbeelden en voortbrengselen van onze toneeltraditie op te sporen en te publiceren en zo voor het nageslacht veilig te stellen. Dat zou van waar besef voor de waarde van ons cultureel verleden getuigen. Het zou bovendien de gelegenheid bieden deze stukken opnieuw in het repertoire van toneelgeroepen op te nemen.

 

[wordt vervolgd, voor deel 12 klik hier]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter