Bagage is bezitters kwijt
door Christine F. Samsom
Of Brazilië en Nederland morgen tegenover elkaar staan in de finale van het WK-voetbal 2014, weten we, als we dit schrijven, nog niet. Wat we wel weten, is dat wij, burgers van het ministaatje Suriname, bijzonder weinig afweten van onze rond tweehonderd-miljoen zuiderburen en hun cultuur, hun geschiedenis, taal, godsdienst en hun literatuur. Bij de redactieleden van de Ware Tijd Literair kraakten de hersenen: Brazilië, hoe zetten we dat op onze agenda, nu het in de spotlight staat? Het enige wat we weten is dat Brazilianen met duizenden goud uit onze bodem halen en dat ze zich in Paramaribo-Noord hebben genesteld met eigen winkels en kerken. Andersom gingen sommigen van ons vooral in het verleden winkelen in Belém zonder oog te hebben voor die prachtige cultuur. De Braziliaanse cultuur ging/gaat voor de meeste Srananman niet verder dan carnaval, volksmuziek, Copacabana, feijão en natuurlijk … voetbal. Daar wilden we iets aan doen, aan die onwetendheid.
Harrie Lemmens, vooral bekend als vertaler van Braziliaanse literatuur uit het Portugees naar het Nederlands, blijkt ook zelf een begaafd schrijver te zijn. Dit jaar, vast ook met het oog op het WK, verscheen van hem God is een Braziliaan. Opgepast: nu is er nog een boek met dezelfde titel uitgegeven dat vooral gaat over beroemde Braziliaanse voetballers uit het verleden en dat schiep even verwarring bij de aanschaf, maar alles kwam goed.
Het boek van Lemmens is een verslag van drie reizen die Lemmens met zijn Portugese vrouw, Ana Carvalho, fotografe, maakte tussen januari 2007 en april 2011. Een reisverslag dus, bijzonder én uiterst inspannend. Het lijkt wel of ik zelf een zware wedstrijd achter de rug heb. Zoals de WK-teams van de ene stad naar de andere reizen, zoals een voetballer de bal trapt, ergens tussen twee doelen heen en weer rennend, afwisselend aanvallend en verdedigend, de tegenstander tackelend of ontlopend, zo zwalkt de lezer onder de bezielende leiding van Harrie Lemmens door acht Braziliaanse steden: de schrijver schopt de lezer als het ware door de straten van afwisselend Salvador, Ilhéus, São Paulo, Curitiba, Porto Alegre, Rio de Janeiro, Belo Horizonte en Recife. En in elke stad laat hij je kennismaken met een stuk geschiedenis, met veld- en zeeslagen, met slavernij, extravagante rijkdom en diepe armoede, met architectuur, met heerlijke gerechten en dranken, met syncretisme en natuur, met flierefluiters en misdadigers, wijze taxichauffeurs en domme kerkvoorgangers, maar vooral… met schrijvers, dode en nog levende schrijvers en dichters uit elk van die steden. Harrie Lemmens sleurt je met zijn inventieve taalgebruik letterlijk het rijke Braziliaanse literaire leven binnen. Door zijn vertaalwerk heeft hij een enorme kennis opgebouwd en hij kent veel schrijvers ook persoonlijk. Dat laat hij merken aan het begin van alle acht hoofdstukken met een uitspraak of dichtregel, een leus of een liedregel.
Recife staat van de acht steden wat haar geschiedenis betreft misschien wel het dichtst bij ons. De stad werd na een eeuw Portugees bestuur veroverd door Nederlandse kolonisten die onder leiding van graaf Johan Maurits van Nassau en de WIC de baas bleven van 1630 tot 1654. Dat deel van de kolonisten dat door Joodse afkomst gevlucht was voor de Spaanse Inquisitie en dat godsdienstvrijheid had gevonden in Recife, moest nu zijn heil weer elders zoeken en vluchtte onder andere naar Suriname, waar het neerstreek in Jodensavanne. Vandaar al die Portugees-Joodse namen bij ons en misschien ook wel de sporen van het Portugees in het Saramakaans.
De meest beroemde dichter van Brazilië, João Cabral de Melo Neto (1920-1999) komt uit Recife en wordt geciteerd: ‘Het is moeilijk om alleen met woorden het leven te verdedigen’ (p. 299). Is Recife de laatste stad die Lemmens bespreekt, met Salvador begint ‘God is een Braziliaan’ en dat is natuurlijk de stad van de volksschrijver Jorge Amado die overigens pas in het tweede hoofdstuk, ‘Ilhéus’, aan bod komt. In Salvador heeft Lemmens onder anderen een afspraak met João Ubaldo Ribeiro, van wie hij de beroemde historische roman Viva o Povo Brasileiro onder de titel Brazilië Brazilië, heeft vertaald. In Ilhéus, het mondaine cacao-stadje, waarover Amado schrijft: ‘Toen de cacao bloeide & alles in het teken stond van de vooruitgang…’, voordat een plantenziekte de teelt vernietigde…, vertelt Lemmens over de omkering van goed en kwaad in de boeken van Amado: ‘… degenen die niet deugen in de samenleving – hoeren, gauwdieven en zwervers, of als minder worden gekwalificeerd, zwarten, mestiezen en landarbeiders – worden helden in zijn boeken, en alles wat aanzien heeft en hoog staat aangeschreven, is pervers, gewelddadig en hebzuchtig (p. 70). Ook doet Lemmens uitspraken over de eisen van de overgebleven indianen, waar onze Vereniging van Inheemse Dorpshoofden (VIDS) niet blij mee zou zijn.
São Paulo, de gigantische miljoenenstad, is de volgende stopplaats van Lemmens en zijn fotograferende vrouw, van wie tussen pagina 192 en 193 acht-en-twintig foto’s zijn opgenomen, gemaakt in de acht steden. Die foto’s zijn naar mijn mening veel te klein afgedrukt om echt indruk te maken en staan er niet als ondersteuning van de tekst. Hier verklaart Lemmens de titel van zijn boek: ‘God is big business, God is groot in Brazilië. Per slot van rekening is God een Braziliaan, daarover bestaat geen twijfel. (…) Als God bestaat, kan Hij alleen een Braziliaan zijn geweest …, want er is geen mooier, vreedzamer land dan Brazilië’ (p. 81). Ook in São Paulo heeft de schrijver verschillende ontmoetingen, maar wat mij in dat hoofdstuk het meest treft, is een gedicht van de schrijver zelf, waarin hij indringende vragen stelt, wat al die vaak totaal verschillende mensen in Brazilië toch met elkaar gemeen hebben (pp. 111-112): De taal!
Intussen arriveert de schrijver in de zuidelijke modelstad Curitiba, vriendelijk, groen, ‘troetelkind van stadsplanners en milieufreaks’ (p. 135), theaterstad ook, waar hij praat met de schrijver José Castello over het fenomeen Paulo Leminski, vertaler van James Joyce en tekstschrijver voor John Lennon. Ook de grote architect Oscar Niemeyer (‘De rede is de grootste vijand van de fantasie’, p. 161) wordt hier uitgebreid besproken.
Porto Alegre is weer een heel ander verhaal. De hoofdstad van de meest zuidelijke staat Rio Grande do Sul, heeft ook al weer zo’n roemruchte literaire geschiedenis: Verissimo, Quintana en de Joodse schrijvers Scliar en Laub: ‘Het verleden bestaat niet. Het verleden is iets wat het geheugen voortdurend verzint’ (p. 174).
In Rio de Janeiro ‘ontmoeten’ we weer andere schrijvers: Paulo Coelho, de immens populaire, spirituele auteur – ‘zoek niet in de wereld, de grootste schat ligt in jezelf’ -, Machado de Assis, die ‘het mechanisme van de maatschappij wilde blootleggen’ met vooral aandacht voor het individu in die samenleving, en eindelijk een vrouw, Clarice Lispector, een moeilijk te doorgronden schrijfster, filosofisch, poëtisch … God is duidelijk geen Braziliaanse!
Ten slotte Belo Horizonte, de nieuwe stad in Minas Gerais, waar volgens Lemmens schrijvers als Lúcio Cardoso en Autran Dourado ‘nogal zwaar op de hand’ zijn, bracht ook de grote dichter Drummond de Andrade en de beroemdste romanschrijver João Guimarães Rosa voort. Lemmens noemt hem ‘taalvernieuwer, taalmenger en taalbehoeder, schatbewaarder van het Portugees!’ (p. 286).
Dit boek, met Harrie Lemmens als coach, zou verplichte leerstof moeten worden op het IOL, zodat toekomstige leraren hun studenten de ogen kunnen openen voor de schat aan vertaalde Braziliaanse werken. Ergens bij Lemmens las ik het zinnetje, dat ik als titel voor deze bespreking heb gebruikt: ‘Bagage is bezitters kwijt’. Hopelijk worden wij met de inzet van dit boek (weer) bezitters van de rijke literaire bagage van Brazilië.
Harrie Lemmens: God is een Braziliaan. Amsterdam: Atheneum-Polak/ Van Gennep, 2004. ISBN 978 90 253 0287 0