blog | werkgroep caraïbische letteren

Badal: tandenknarsend lezen

door Walter Lotens

De Nederlandse auteur van Surinaamse origine Anil Ramdas is een zeer productief man. De papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea (1992). Het besluit van Mai (1994), De beroepsherinneraar (1996), Zonder liefde valt best te leven (2004) en Het geheugen van een stad (2000) zijn maar enkele titels van hem. Paramaribo, de vrolijkste stad in de jungle, een kritische blik op zijn geboorteland, verscheen twee jaar geleden en nu ligt er alweer een vuistdik boek van hem klaar. De eigenzinnige essayist maakt met Badal de overstap van literaire non-fictie naar het terrein van de literatuur tout court. Badal is zijn eerste roman. Tussen het verschijnen van de verhalenbundel Het geheugen van de stad en Badal ligt een decennium en een wereld van verschil en kwaliteit.

Voor het contrast grijp ik eerst terug op Het geheugen van de stad. ‘Plotseling doemden dan die grote koplampen van de pick-up op, je kon dat van heel ver al zien. Geluidloos. Pas na een hele tijd hoorde je de motor.’ (p.13). Hij woonde toen aan de Kwattaweg. Met zijn grootvader trok de kleine Koemar ’s morgens heel vroeg naar de markt in Paramaribo om groenten te verkopen. Dat Surinaams beeld staat scherp in het geheugen gegrift van de Rotterdammer Koemar Khargi.
‘Het geluidloze licht van Suriname’ is één van de tien verhalen die tot het geheugen van Rotterdam behoren. Anil Ramdas schreef dit boek naar aanleiding van de tentoonstelling Rotterdammers, die tot 2010 te zien was in het Wereldmuseum in Rotterdam. In deze multiculturele havenstad van 600.000 inwoners werken en wonen ongeveer 180 verschillende nationaliteiten. De nieuwe Rotterdammers met wie Ramdas sprak, komen uit Marokko, China, Kaapverdië, Suriname, Curaçao, Bosnië, Turkije en Italië. Hij wilde weten hoe zij hun gloednieuwe plek op aarde hadden veroverd. Volgens hem heeft Rotterdam zich niet tot een wereldstad gemaakt door de skyline, maar door de herinneringen van zijn inwoners. Voortdurend kampt de verteller met dubbele gevoelens wanneer hij of zij het heeft over ‘hier’ en ‘daar’. De oudere geinterviewden balanceren tussen ‘toen’ en ‘nu’, de jongeren tussen hun Nederlandse omgeving en hun migrantenstamboom. De migrant verhuist niet alleen met zijn familie en heel zijn hebben en houden, maar ook met zijn geheugen. De Nederlandse baksteen krijgt daardoor een ander karakter.
Het geheugen van de stad is een zeer intimistisch en poëtisch tijdsdocument, waarin meer gesproken wordt over de bergen van Marokko, de haven van Hongkong of het Surinaamse platteland dan over Zuidplein of Feijenoord. De litereraire zwerfkat Anil Ramdas speelt met dit thema op zijn geliefkoosd terrein. ‘Met deze verhalen,’ schrijft hij, ‘kan ik aantonen dat Turken en Italianen en Zeeuwen en Antillianen niet dezelfde mensen zijn, maar misschien wel dezelfde levensmotieven hebben.’ (p.9). Ramdas doet dat op een sublieme manier. Dit boek is niet alleen een schitterend staaltje van orale geschiedschrijving, maar tevens een literair pareltje. De sociaal-geograaf of stadsantropoloog Ramdas slaagt erin om met zijn vaardige pen tien getuigenissen van mensen op te tillen tot een niveau dat ergens op de literatuurpagina’s thuis hoort. Vooral het verhaal ‘Elk vlokje is een ziel’ waarin hij de levensgeschiedenis van Sasa uit Serajevo die aan ongeneeslijke kanker lijdt, te boek stelt, kleeft aan de ribben. Niet alleen de tekst, maar ook het fotomateriaal maken deze uitgave tot een juweeltje. Elk verhaal opent met een kleurenfoto van de verteller(s) in zijn(hun) familiekring. Pas op het einde van de tekst volgen de historische zwart-wit foto’s. Het is de visuele bekroning van een prachtige leeservaring en dus een boek om te koesteren.

En nu een bespreking van Badal. Hoofdpersoon in deze roman is de ouder wordende Harry Badal die zich heeft teruggetrokken in Zandvoort aan de Nederlandse kust. Het is zeker niet de meest vrolijke plek van Nederland waar hij zijn dagen doorbrengt en informatie verzamelt voor een essay over white trash. Dat zijn voor hem de kansarme autochtone Wildersstemmers. Met dat onderzoek wil Badal zijn leven en zijn werk opnieuw op het spoor krijgen. Hij was ooit een ‘beroemde Hindoestaan’, een Nederlandse Surinamer van Indische afkomst. Badal had invloed als opiniemaker over thema’s als racisme, kolonialisme en multiculturaliteit, maar door zijn alcoholisme is hij aan lagerwal geraakt en volledig vervreemd van zijn vrouw en kinderen. Hij wordt een nukkige geheelonthouder − seven up is zijn enige drank − en leeft zeer teruggetrokken.
S., een Surinaamse vrouw, is de enige met wie hij in Zandvoort echt veel contacten onderhoudt. Met haar houdt hij diepzinnige gesprekken, die zeer geregeld afgewisseld worden met chronologische flashbacks over zijn kosmopolitische carrière, die hem van Suriname, over Nederland, naar de Caraïben en India brengt. Tijdens zijn reizen ontmoet hij ook een zekere Anh, een geheimzinnige Vietnamese journaliste met wie hij een platonische verhouding heeft en die op verschillende plaatsen van de wereldbol ontmoet. Harry Badal kikt niet op vrouwen, maar wel op hun intellectuele capaciteiten.
Dat blijkt ook uit de slotbladzijden als hij, de niet meer drinker, opnieuw in de drank vliegt en dronken met S. op het strand van Zandvoort belandt. Een poging tot fysiek contact mislukt en uiteindelijk vlucht hij in het water – zijn het dronkenman hallucinaties of gaat hij zelfmoord plegen? – en in de muziek. Hij hoort Santa Maria van Gotan project. Badal laat ‘zich zachtjes wiegen op een zesachtstemaat’ van deze Parijse muziekband en verdwijnt (p.412).

Na dat slotzinnetje heeft de lezer 412 bladzijden achter de kiezen. Ik heb er een groot aantal tandenknarsend van gelezen. Misschien is het mijn handicap dat ik te veel werken van Anil Ramdas heb gelezen, maar voor mij is Harry Badal een slecht vermomd romanpersonage. Je kijkt er los doorheen en dan blijft er alleen maar Ramdas over. De auteur doet ook geen enkele moeite om dit te ontkennen, want wat Badal doet is exact een chronologische afdruk van Ramdas’ carrière. Op het arbeidsbureau wordt hij ingeschreven als invalkracht aardrijkskunde (Ramdas is sociaal geograaf). De Groene Amsterdammer waarvoor Ramdas werkte, wordt ‘het Weekblad’, de bijlage van NRC/Handelsblad wordt ‘het Bijvoegsel’. Ramdas zat in 1992 bij Zomergasten, dus Badal ook. Ramdas trekt als journalist naar India, Badal ook en ga zo maar door. Dat is ongetwijfeld voor Ramdas een uitgelezen positie om het, schaars vermomd als Badal, over eigen winkel te hebben, zoals op p. 340 waar hij een redacteur laat zeggen: ‘Er zijn nog altijd redacteuren die vinden dat je niet aan journalistiek doet, maar egodocumenten produceert’. Ook zijn geliefkoosde auteurs die hij uitvoerig in zijn essays behandelt zoals Stuart Hall, Pico Iyer, Joseph Conrad, Salman Rushdie en V.S. Naipaul (erudiet, briljant en chagrijnig zoals Badal?) mogen niet ontbreken. Badal blijkt ook een meer dan gewone filmkenner te zijn en die kennis weet hij in zijn gesprekken met zijn intellectuele vriendinnen breeduit te smeren. Er is een hoofdstuk dat Under the Volcano heet en dat is een subtiele verwijzing naar de schitterende roman van Malcolm Lowry waarin het hoofdpersonage een tragische zuipschuit is. In de meeste gevallen blijft het echter niet bij een subtiele verwijzing, maar gaat het om een opeenstapeling van weetjes die op zich misschien interessant zijn, maar alleszins niet functioneel in het kader van een roman. Wanneer hij bijvoorbeeld Chindler’s list in ‘de roman’ binnenhaalt, begint Badal of een van zijn vriendinnen aan een uitvoerig nummertje kennisetalage waardoor hij misschien wel in aanmerking zou kunnen komen voor een onderscheiding in een quiz als ‘de slimste mens ter wereld’, maar zeker niet voor een prijs als de beste romancier. Wanneer het boek weer de richting van de ‘omgevallen boekenkast’ opging, voelde ik mij terechtkomen in een heel ander leesregister waar eerder encyclopedieën thuishoren.

Ramdas slaagt er bij momenten in om Badal een gecomplexeerd Woody Allen-achtig karakter mee te geven, maar ook in een aantal films van deze kineast stuit ik op het intellectualisme dat het artistieke karakter van het geheel te niet doet. Het is niet voldoende om te strooien met bons mots zoals ‘een migrant word je pas als je bij je moeder weg wil’ (p.40) of te weten dat er tijdens de Tweede Wereldoorlog Indiase soldaten in Zandvoort op olifanten over het strand banjerden om een goede roman te schrijven. Dat is de reden van mijn veelvuldig tandengeknars tijdens de lectuur van dit boek. Badal is naar mijn smaak een slechte roman van iemand met een zeer goede pen. Anil Ramdas zou zich misschien beter houden aan literaire non-fictie zoals in het prachtige Geheugen van een stad of aan tegendraadse essays met een zeer persoonlijke stempel. Over white trash bijvoorbeeld.

Anil Ramdas, Badal. Amsterdam: De Bezige Bij, 2011. 412 p. ISBN 9789023459040, prijs € 19,90.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter