blog | werkgroep caraïbische letteren

Asiento (13)

De slavernij van de Oudheid tot nu

door Fred de Haas

Santo Domingo

Santo Domingo, het Oostelijk deel van het vroegere ‘Hispaniola’ (La Española) moest al gauw haar aanvankelijk belangrijke rol in het Spaanse koloniale rijk afstaan aan landen als Mexico en Peru waar goud en zilver in overvloed aanwezig waren.

In tegenstelling tot het Westelijk deel van ‘Hispaniola’, het latere Haïti, waren er betrekkelijk weinig Afrikaanse slaven in Santo Domingo. De Spanjaarden waren bang geworden sinds de eerste slavenopstand van 1521 op de plantage van Diego Columbus en hielden het aantal Afrikanen bewust klein. De Dominicaanse Afrikanen waren over het algemeen ‘criollos’, mensen die in het land zelf waren geboren.

Na de onafhankelijkheid van Haïti, zijn er duizenden Haïtianen naar Santo Domingo gekomen. Het land heeft zelfs een invasie en bezetting van het Haïtiaanse leger gekend. Er kwamen ook immigranten uit Cuba en Puerto Rico, Syriërs, Chinezen, arbeiders uit Barbados en Jamaica die ‘cocolos’ werden genoemd. Ook kwamen er Sefardisch Joodse handelaren uit Curaçao die in een wijk woonden die ‘Punda’ heette.

Bij al die invloed van het Haïtiaanse Creools is het een wonder dat het Spaans zich heeft weten te handhaven. Dat was vooral te danken aan het onderwijs en de verbeterde communicatiemiddelen.

Puerto Rico

Ook in Puerto Rico bleef het aantal Afrikanen relatief klein. Er zijn vooral aan het eind van de 18e, begin 19eeeuw Afrikanen ingevoerd uit alle delen van Afrika (o.a. uit Senegambia, Sierra Leone, Bénin, Ghana, Nigeria, Congo en Angola). Ook kwamen er slaven uit Curaçao in Puerto Rico terecht, vooral in het Westelijk deel van het eiland. Later kwamen er ook ‘vrije’ emigranten uit Aruba en Curaçao.

Puerto Rico werd één grote smeltkroes van Caribiërs en Creoolse talen. Een tijdlang was het zogenaamde ‘Negerhollands’ dat door Afrikanen van de Virgin eilanden werd gesproken een belangrijk communicatiemiddel onder de zwarte bevolking (D.C. Hesseling, 1933, Papiamento en Negerhollands. Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde nr 52).

Maar het aantal mensen van Afrikaanse afkomst was te klein om het mogelijk te maken dat er Afrikaanse tradities in stand bleven, al zijn er wel Afrikaanse culturele overblijfselen te vinden, bijvoorbeeld in de muziek. De ‘Plena’ is hiervan een voorbeeld. Kijkt u maar op You Tube (Plena Puertorriqueña Javielito Oquendo jr quinto de plena canta John Rivera).

Wie meer wil weten over de Afrikaanse erfenis van Puerto Rico kan luisteren en kijken naar  ‘African History in Puerto Rico, you tube’. Hoewel de titel Engels is wordt er alleen (mooi) Spaans gesproken. Hij beperkt zich niet tot Puerto Rico maar schenkt aandacht aan de spirituele Afrikaanse erfenis in het algemeen.

Colombia

Via de havens Cartagena, Riohacha en Santa Marta kwamen duizenden Afrikanen Colombia binnen. In de eerste tijd kwamen ze uit Senegambia, Sierra Leone en de Goudkust (Ghana), in de 17e eeuw uit Nigeria en later uit Congo en Angola. Ze werkten in de landbouw en de mijnen (Popayán, Chocó, Valle de Cauca, Cali, Zaragoza, Antioquia).

Bekend is de nederzetting voor gevluchte slaven Palenque de San Basilio (zie: Palenque de San Basilio Colombia Ucros Travel, you tube). De Creoolse taal die daar wordt gesproken is bestudeerd door o.a. Armin Schwegler. U kunt de taal horen als u de koppeling op You Tube aanklikt.

Gemeenschappen van gevluchte slaven waren in heel Colombia te vinden. In de steden hadden ze ook verenigingen (cabildos) die gebaseerd waren op de etnische groepen waartoe ze behoorden (Arará, Mandinga, Mina etc.).

Ik zou op deze plaats wat uitgebreider willen ingaan op de situatie van de Afrikaanse bevolking in Colombia. Uiteindelijk ligt het land vlak voor de Antilliaanse eilanden en heel dicht bij Aruba. Culturele raakvlakken laten zich makkelijk vinden.

Hoewel Colombia, na de Verenigde Staten en Brazilië, het land is met de meeste inwoners van Afrikaanse afkomst (één op de vier Colombianen is van Afrikaanse origine) wordt Colombia in de Grondwet van 1991 nog steeds gezien als een land van mestiezen, mensen die een gemengd Europees-Indiaanse afstamming hebben (vgl. Aruba). De koppigheid waarmee Colombia nog steeds zo wordt voorgesteld vindt zijn oorzaak in het feit dat de bevolking van Bogotá en de centrale hoogvlakte al vanaf de 18e eeuw Europees-Indiaans van afstamming is. Degenen die er ‘anders’ uitzagen bleven comfortabel uit het zicht.

Als men de blik echter ook naar andere streken had gewend, zou zich een heel ander beeld hebben voorgedaan.

Al in de 18e eeuw leefde één vijfde deel van de Afrikaanse bevolking aan de Caribische kust. Nog eens één vijfde deel van de zwarte bevolking leefde in Antioquia en de bergen van het Zuiden (Popayán, Pasto). Helemaal Afrikaans was de 3% van de bevolking die aan de kust van de Stille Oceaan verbleef. Een groot deel van de Afrikaanse bevolking vindt men in de Caucavallei, de Patíavallei en langs de oevers van de Magdalenarivier. Ook waren er dus de puur Afrikaanse gemeenschappen in Colombia te vinden van gevluchte slaven, zoals de Palenque de San Basilio bij Cartagena, die in het begin van de 18e eeuw zelfs een beperkte autonomie van Spanje kreeg.

Dank zij de Wet 70 van 1993 (‘Ley 70 de negritudes’, ook op het Internet te vinden) werd eindelijk erkend dat de zwarte gemeenschappen aan de Pacifische kust recht hadden op een eigen culturele identiteit. Ik citeer een deel uit de wet die ook een beschrijving geeft van wat er onder een ‘zwarte gemeenschap’ moet worden verstaan:

COMUNIDAD NEGRA: Conjunto de familias de descendencia afrocolombiana que poseen una cultura propia, comparten una historia y tienen sus propias tradiciones y costumbres dentro de la relación campo − poblado que revelan y conservan conciencia de identidad que los distinguen de otros grupos étnicos.

(vertaling: onder zwarte gemeenschap wordt hier verstaan een geheel van families van Afro-Colombiaanse afkomst die een eigen cultuur, een eigen geschiedenis en haar eigen tradities en gewoonten binnen het kader platteland-dorp hebben, blijk geven van en nog  steeds bewust zijn van het feit dat ze een eigen identiteit hebben die hen onderscheidt van andere etnische groepen).

PRINCIPIOS: (Beginselen)

· Reconocimiento y protección de la diversidad étnica y cultural. Derecho a la igualdad.

(Erkenning en bescherming van de ethnische en culturele verscheidenheid. Recht op gelijkheid).

· Respeto a la integridad y a la dignidad cultural de las comunidades negras.

(Vertaling: respect voor de integriteit en de culturele waardigheid van de zwarte gemeenschappen).

Participación de la comunidad y de las organizaciones de las negritudes, sin detrimento de su autonomía, en las decisiones que las afectan y en las de la nación.

(Vertaling: deelname van de gemeenschap en de organisaties van de zwarte groeperingen aan de beslissingen die hen en de natie betreffen, zonder dat dit hun autonomie aantast).

Enzovoorts. Eigenlijk is het te gek voor woorden dat deze mensen zolang op erkenning hebben moeten wachten en daaruit kan men afleiden hoe het gesteld was met de situatie vóórdat die wet er kwam. Overigens heeft de ‘Ley 70’geen betrekking op de zwarte gemeenschappen in de Caucavallei en aan de Caribische kust. Daarvoor moet kennelijk nog een traject worden afgelegd.

Hoe keek men in de koloniale tijd in Colombia tegen de mensen van Afrikaanse herkomst aan?

Het laagst op de sociale ladder stond de rechtstreeks uit Afrika aangevoerde ‘negerin’. Het hoogst genoteerd stond ‘vanzelfsprekend’ de Spanjaard. Daartussen had je een heel aantal categorieën die we nu maar laten voor wat ze waren.

Ook de kerkelijke doopboeken maakten onderscheid tussen Blanken en niet-Blanken. Pas tegen het midden van de 19e eeuw verdween die gewoonte en ook de volkstellingen vermeldden niet langer het ras. Ook al om interne spanningen te vermijden, waarschijnlijk. Curieus genoeg ‘verdween’ als het ware de niet-Blanke uit de officiële cijfers en kon dus makkelijk over het hoofd worden gezien door mensen die daar belang bij hadden. Immers, wat niet weet dat niet deert.

Ondanks die ‘verborgenheid’ van de niet-Blanke bleef de Colombiaanse elite zich zorgen maken over de raciale samenstelling van de bevolking (mestiezen, mulatten, indianen, negers) en gaf hun maar al te graag de schuld van de geringe economische vooruitgang. Ze werd daarbij gesteund door de abjecte opvattingen van de Fransman J.A. Gobineau. Ik kan de geschriften van die man niet aanraden. Je wordt er niet goed van.

Vooral ‘negers’ en ‘indianen’ werden door de elite als hinderpalen gezien. De elite hoopte dat ze door vermenging langzaam maar zeker ‘witter’ zouden worden, zodat ‘het probleem’ vanzelf zou verdwijnen. Nu was het maar niks. Negers werden gezien als lui en indianen als dom. Omdat de natuur voldoende en makkelijk voedsel bood (vruchten, vis, groenten) hadden deze mensen genoeg tijd om te luieren. En dat is niet goed voor de economie.

Er waren natuurlijk ook mensen die er anders over dachten, maar daar werd niet naar geluisterd.

In 1901 schreef F.J. Vergara y Velasco het volgende in zijn ‘Nueva Geografía de Colombia’:

‘Wat de zwarte Caribische kustbewoners betreft, die zijn babbelziek, ijdel, opschepperig, moediger dan hun soortgenoten langs de Magdalena en in de departementen Bolívar en Panamá; ze zijn dus duidelijk anders dan de blanken en mestiezen van het kustgebied met wie ze de indolentie, het vrolijke karakter, een voorkeur voor feesten en partijen en een speciaal accent delen’.

Volgens menigeen was echter de Indiaan het grootste struikelblok. De Indiaan werd beschouwd als ouwelijk, in zichzelf gekeerd en somber. Nee, dan de negers. Dat waren net grote kinderen en ze hielden van muziek, dansen en lachen. Ze namen wel de taal en religie over, maar gooiden er ook een flinke scheut magie en bijgeloof bij. Hoewel de neger een grote ijdeltuit was, was ie ook een trouwe vriend. De heer López de Mesa (Los problemas de la raza colombiana, Bogotá, 1920) was eveneens van mening dat zowel de Indiaan als de Neger zich konden ‘verbeteren’ door vermenging met blanken.

Pas in de jaren 50 begon men zich in Colombia te interesseren voor het Afrikaanse element in de bevolking, vooral dank zij het werk van de Amerikaanse antropoloog Herskovits en zijn Colombiaanse leerlingen. Men begon te schrijven over de Palenque de San Basilio en over de zwarte folklore en muziek. In de jaren 70 droegen Nina Friedemann en Jaime Arocha bij tot de zwarte bewustwording en begeleidden ook het proces dat uiteindelijk zou leiden tot de ‘Ley 70 de Negritudes’ van 1993 (zie boven).

Vanwege de zeer nabije ligging van Venezuela ligt het voor de hand om, net als bij Colombia, iets dieper in te gaan op de Afrikaanse aanwezigheid in dat land, ook al omdat er, cultureel gezien, veel raakvlakken te vinden zijn met de tradities van de ABC eilanden.

[wordt vervolgd]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter