blog | werkgroep caraïbische letteren

Ashetu en de anderen

Jij en nog een paar anderen… Deze zin, afkomstig uit het aan mij opgedragen gedicht Bekaris van Harjo Wong, maakt mij diep weemoedig, steeds opnieuw en nog altijd, 55 jaar na datum.
Harjo Coumans, 
De dood van de grote lijster (1971)
Bekaris
Ik wil niet in 

Een urn 

Ik wil gewoon 

Op tafel 

In een snuifdoos 

Zul je mij dan 

Inhaleren? 

Jij en nog een paar anderen 

Ik heb altijd 

Binnen in je 

Willen zijn 

En de rest strooi maar 

Met witte handen 

Op de witte wind……  


Harjo Wong
geplaatst in Nu. Bloemlezing gedichten (1957) onder de titel Crematie
In die tijd rookte ik Egyptische sigaretten van het merk Bekaris, die ik kocht in de sigaretten- en sigarenzaak van Sjra “van de Busjop” (Kemmelings), de chauffeur van de Roermondse bisschop. De zo specifieke geur van die sigaret ruik ik steeds weer wanneer ik dit gedicht lees, zoals die “paar anderen” dan direct herleven, Harjo & René Wong, Jan Hanlo en Willem K. Coumans, Harjo’s latere man. Het is geen trieste weemoed, integendeel, het is een diep verlangen naar alles wat ik koester en wat als dierbare herinnering binnen in mij ligt opgeslagen.
Harjo had Jan Hanlo zover gekregen dat hij poëzie-lessen zou geven. Met insluiting van Nf  5,00 konden wij een gedicht naar hem opsturen, dat hij analyseerde en van commentaar voorzien retourneerde (zie Hans Renders’ onvolprezen biografie van Jan Hanlo, Zo meen ik dat ook jij bent, 1998). Om welke redenen dan ook is dit initiatief een snelle dood gestorven, maar het geeft aan waarmee wij ons bezig hielden. Nu hadden Harjo en Willem het eigenlijk ook niet nodig en voor mij was het boter aan de galg gesmeerd, maar mijn liefde voor poëzie was toen en is nog onuitroeibaar.
Zo meen ik dat ook jij bent
Hoogst vreemd is het, dat ofschoon Jan Hanlo een van mijn favoriete dichters is gebleven, dat de publicatie van Renders’ biografie in 1998 volstrekt aan mij voorbij is gegaan, dit terwijl ik op de verzamelde Barbarber na bijna alles van Hanlo in mijn bezit heb. Door welk toeval weet ik niet meer, maar een jaar geleden deed ik die ontdekking en heb ik alle 672 pagina’s van Zo meen ik dat ook jij bent van voor naar achter en van achter naar voor gelezen, een van de meest fascinerende boeken die ik ooit heb gelezen.
Eenmaal in 2001 naar Suriname geëmigreerd ontdekte ik hier een voor mij tot dan toe onbekende Surinaamse dichter, Bernardo Ashetu, die leefde van 1929 tot 1982, en die bij leven slechts één bundel heeft gepubliceerd, namelijk Yanacuna(1962) als dubbelnummer van de door de Bezige Bij uitgegeven Antilliaanse Cahiers, met een voorwoord van Cola Debrot. Van die eerste ontmoeting met Ashetu bij de presentatie van Marcel en andere gedichten op het binnenhof van Fort Zeelandia te Paramaribo in januari 2003 heb ik eerder, bij de verschijning van de door Gerrit Komrij samensgetelde bloemlezing uit  het oeuvre van Ashetu, Dat ik zong, in 2007 op mijn Volkskrantblog (nu helaas verwijderd) verslag gedaan onder de titel Een onbekende, maar niet te vergeten dichter…De laatste in de reeks bloemlezingen van Ashetu is Dat ik je liefheb (2011), samengesteld en van commentaar voorzien door Michiel van Kempen, de hoeder van Ashetu’s poëzie-erfenis.
De sprong van Hanlo naar Ashetu werd mij ingegeven door de titel van Hanlo’s biografie Zo meen ik dat ook jij bent, die als het ware resoneert in de titels van Ashetu’s laatst veschenen bundels Dat ik zong en Dat ik je liefheb. Die titels vinden hun oorsprong in beider werk, alle drie vormen namelijk de eerste regel van een hunner gedichten, en dat is geen toeval, want het werk van Ashetu evenals dat van Hanlo geeft daartoe aanleiding. Beider oeuvre bestaat uit kleine maar zeer intieme gedichten, die de lezer onmiddellijk absorberen, die de lezer naar binnen zuigen om hem niet meer los te laten. Ashetu heeft zich wat mij betreft onlosmakelijk verbonden met bovengenoemde “paar anderen”.
Dat ik je liefheb 
Aan Michiel van Kempen ben ik het verschuldigd hier aandacht te besteden aan de door hem samengestelde verzameling Dat ik je liefheb, waarmee hij mij heeft “beglückt” vanwege mijn passionele liefde voor Ashetu. Maar de eerlijkheid gebiedt mij om te zeggen dat ik dat evenzeer zou hebben gedaan als ik de bundel had moeten kopen, want zoals ik op 3 januari 2011 hier op Caraïbisch Uitzicht onder de titel Wanneer mogen we de “Verzamelde Ashetu” verwachten? heb geschreven, dit is opnieuw een schreeuw om gerechtigheid: laat in godsnaam eindelijk de verzamelde en geannoteerde Ashetu verschijnen, het is een blamage voor de Nederlandse literatuur dat die er nog altijd niet is.
Nadrukkelijk zeg ik erbij “geannoteerd”, omdat in het nawoord van Van Kempen, treffend getiteld Poëzie als graf voor demonen, een voorproef wordt gegeven hoeveel meerwaarde annotaties kunnen geven. Neem bijvoorbeeld de titel van Ashetu’s eerste bundel, Yanacuna. Cola Debrot stelt in zijn inleiding dat deze titel zou zijn ontleend aan de naam van de indiaanse klasse van horigen, de Yanacuna, waarbij er volgens deze interpretatie niet enig verband zou bestaan met Suriname en het Caraïbisch gebied. Hier tegenover stelt Van Kempen de vraag of Debrot niet aan het meest wezenlijke van de titel is voorbijgegaan, zeggend: “De betekenis van yana bij de Indianen van Midden-Amerika is namelijk zwart, of een zwarte, of een neger, terwijl yanacuna de aanduiding is voor een collectiviteit van negers, het land van de zwarten, wij negers, de negerstam enz.”
Van Kempen plaatst ook een interessante kanttekening bij de vermelding van de redacteuren van Antilliaanse Cahiers, Cola Debrot en Henk Dennert, achterin het nummer: “Bernardo Ashetu, geboren 4 maart 1929 te Paramaribo, heeft zijn ervaringen voornamelijk opgedaan als een van de varensgezellen in het Caraïbisch gebied die halsstarrig hopen op een betere toekomst, waarin zij niet geloven.” Zegt Van Kempen: “Dat is een tekst die geen nuchtere redacteur zou schrijven: wie schuift een dichter in de schoenen dat hij hoopt op iets waarin hij niet gelooft?” De paradox maakt helder dat alleen de dichter zelf het tekstje kan hebben opgesteld.”
Tot slot een niet eerder gepubliceerd gedicht van Ashetu uit Dat ik je liefheb:
Narcissen
Iedereen
staat er bij stil.
Bij die gekke narcissen.
Ze hangen over
lentewater en verliezen
wat ze meer hebben
dan verstand in een
droom over zichzelf.
Die gekke narcissen.
Iedereen
staat er bij stil.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter