blog | werkgroep caraïbische letteren

Gesprek in Punda


door Anton van Duinkerken

– Wat vindt ge ’t mooist van Curaçao,
De ranke barkjes aan de kaai?
– Zijn mooi, maar niet het mooist, Mevrouw.
– De branding bij de Tafelbaai?
– Gij raadt het bijna, maar nog niet.
– De vorstenmacht, waarmee de wind
Het landschap onderwerping vraagt?
– Nog niet.
– De Sint Christoffel, die het Kind
geduldig op zijn schouders draagt?
– Nog niet.
– Het afscheid van de zonneschijn,
Als Otrabanda vermiljoen
Een sprookjeshoofdstad lijkt te zijn?
– Nog niet.
– Van raden moet ik afstand doen,
Zeg zelf, wat gij het mooiste vindt.
– De zee, die langs de grotten schuimt,
De hemel, die Uw hart verruimt,
Het altijddurend krachtenspel
Van wind en landschap boeien wel,
Doch ’t allerdiepst op Curaçao
Treft mij de taal, de gang, de lach,
De ongedwongen oogopslag
Van iedere man en elke vrouw.


Anton van Duinkerken (1903-1968), gedicht uit Programma Boekenweek Curaçao 1960.


Willemstad, Curaçao, Pontjesbrug. Foto © Michiel van Kempen

Wim Rutgers in De brug van Willemstad naar Paramaribo (2007):

Bewogen deze auteurs zich in de wereld van journalistiek en zending, de twee volgende hadden een culturele missie om in opdracht van de Amsterdamse Sticusa letterkundige voordrachten in de West te verzorgen. Dat leverde niet alleen meer kennis omtrent de moderne Nederlandse literatuur op, maar eveneens creatief proza en poëzie van de bezoekende hoogleraren. Zo publiceerde Anton van Duinkerken, die de West in 1952 bezocht, enkele jaren later in de Antilliaanse Cahierseen al dan niet fictief ‘Gesprek in Punda’, waarin hij het eiland Curaçao ophemelde, maar bovenal de inwoners in lyrische termen bezong: ‘Het altijddurend krachtenspel / Van wind en landschap boeien wel, / Maar allerdiepst op Curaçao / Treft mij de taal, de gang, de lach, / De ongedwongen oogopslag / Van iedre man en elke vrouw.’

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter