blog | werkgroep caraïbische letteren

Anton de Kom – De slavin uit Suriname

Tegen de Troeriehut zat neergedrukt
Een zwarte vrouw, een slavin, de sloof.
Voor de schoone geluiden was ze doof
Noch bekoord door een heerlijke omgeving
Slechts de kilte gaf haar een beving.
De zon was van ‘t zelfde goud van de Goudkust
Dezelfde geur van bloesems uit Loango
Mieren zwoegden om haar henen.

Ze was zo koud o van top tot haar teenen
Gado Didi trilden tegen haar slappe beenen.
Groener en frisscher dan de leguanas.
Er kwam beweging in haar handen
Gekloofd alsof de ploeg erin heeft gewroet
Gewerkt heeft ze altijd, maar voor hen,
Voor dat eeuwig brutale addergebroed.
Hoorde ze niet de stem van dat zwijn.
Slaag had ze gekregen, toen viel ze in zwijm
Nog had ze striemen, haar gezicht bebloed
Maar nu, nu was ze voor altijd vrij
Welke heer, welke meester wil er een slavin
Een doode, en liefst een doode zwarte vrouw
Waarvoor, goud kreeg je er niet voor
Naar de hel met haar, nu is ze vrij
Toen schaduwde de cederloof
De beek kabbelde met water als ivoor
De vogels jubelden allen in koor:
Vrij, vrij, voor eeuwig vrij.

Anton de Kom (1898-1945)
uit: Strijden ga ik (1969)

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter