blog | werkgroep caraïbische letteren

Anansiverhaal: De witte acht

door Christio Wijnhard

In gedachten verzonken loopt Marius over de Mahonylaan. De bladeren van de bomen ritselen zachtjes door de ochtendbries. Het is nog geen 08:00 uur in de morgen en erg rustig op straat. Even steekt de wind op en drukt het groene shirt tegen zijn lijf aan. Zijn bierbuikje word extra geaccentueerd en schuldbewust legt hij zijn hand erop. Hij is in gedachten verzonken. Woningnood! Nog enkele weken om een nieuw huis te vinden. Stress! Misschien moet hij een huisgenoot zoeken om de huur mee te delen? Een huisgenoot op je veertigste is toch een grote grap? Maar zijn huur is geen grap. En drie weken geleden heeft hij zijn baan als manager van Nyan Switi, een goedlopende horecagelegenheid, opgezegd. De gedachten benauwen hem maar hij staat vierkant achter zijn beslissing weg te gaan bij zijn huidige baas. Het is tijd voor iets nieuws. Het irriteert hem al een tijdje dat meer dan de helft van zijn salaris aan huur opgaat. Hij ergert zich aan de huiseigenaar die geen flikker uitvoert. Stom mens!Lui mens! Gierig mens! Altijd maar die klaagzangen over ouderdom. En dat ze alleen is. Zielig mens. Op een dag zou hij haar… Een harde knal haalt hem uit zijn diepe overpeinzingen. Achter hem is een jongen van zijn fiets gevallen. Wat een sufferd, denkt hij en slaakt een diepe zucht terwijl hij er langzaam naartoe loopt.

Die jongen heeft een kort geschoren koppie met bovenop stekelige, zwarte haartjes. Hij heeft een zwart T-shirt met lange mouwen en een witte acht erop geprint. Uit de mouwen steken dunne polsen met handen die bijna tot aan de vingers behaard zijn. Wat een lelijk shirt. Een acht? Waarom een acht? Heb je dan acht levens als een kat? Of waren dat er negen? En die harige handjes? Wat was dat?
“Brada, gaat het? Laat me je helpen. Kom maar.”
“Dankjewel. Ik heet Arnold trouwens.”
“Ik ben Marius.”
Arnold heeft grijze ogen die leeg richting Marius kijken. Hij trekt hem omhoog, van de straat af. Een stuk verder op de grond ligt een bril met een zwart montuur en dikke glazen. Wat een geluk dat ze niet gebroken waren, denkt Marius bij zichzelf terwijl hij de bril opraapt en teruggeeft aan Arnold. Die zet de bril meteen op en het is alsof hij Marius pas voor het eerst ziet. Even kijken ze elkaar in de ogen aan. Er is een kleine, oppervlakkige, klik.
En nog iets anders.

Arnold vertelt dat zijn vriendin hem heeft verlaten voor een Surinaamse man. Ze waren net acht maanden geleden naar Suriname verhuisd om een nieuw leven op te bouwen. Blijkbaar hadden de Surinaamse mannen diepe indruk gemaakt op haar en had die geleid tot de welbekende jungle fever. Die junglekoorts deed haar zelfs zodanig ijlen en gekke dingen doen dat zij al vrij snel haar nieuwe vriend gewoon in huis laat, terwijl hij er nog woont. Iets doen kon hij niet. Zijn weke Hollandse spiertjes zijn niet opgewassen tegen die grote zwarte kerel die pontificaal zijn plaats heeft ingenomen in het echtelijke bed, naast en in zijn vriendin. Daarom moet hij snel dat huis uit.
In feite was hij die ochtend op weg naar een appartement dat binnenkort vrij gaat komen. Een beeld van gespierde Surinaamse billen die ritmisch op en neer gaan bovenop zijn vriendin spookte door zijn hoofd. Hij had niet goed op de weg gelet en fietste over een steentje dat hem met zijn fiets op straat deed belanden. Gelukkig was Marius, de reddende engel er snel bij! Hij lacht, halfspottend, als hij zijn verhaal vertelt.
Marius lacht vriendelijk mee maar zijn gedachten zijn anders. Wat een k’ka bobo! Ik zou die man in stukjes hakken. En haar ook, die motyo!, denkt hij bij zichzelf.

Hij biedt aan een stukje met Arnold mee te lopen naar de H.J.de Vriesstraat. Hij moet toch dezelfde kant op. Het gesprek gaat vlot en af en toe lachen ze hard om elkaars grapjes. Vooral als Arnold weer eens sneert over de oneindige put van zijn ex-vriendin. ‘Onverzadigbare Poen’ noemt hij haar gekscherend. Ergens ver weg in de gedachten van Marius gaat er een lichtje branden. Een klein wit lichtje met rode puntjes die steeds groter worden. Wat als hij deze bakra, en zijn euro’s, in huis neemt? Als de huur gedeeld kan worden, hoeft hij niet te verhuizen. Hij kan hem dan stiekem driekwart laten betalen, scheelt hem weer wat geld. Terwijl hij het nog niet zeker weet, floept het al uit zijn mond. “Ey, ik zoek een huisgenoot…”. Hij schrikt van zijn eigen stem. Zijn innerlijke heeft blijkbaar besloten dat hij de schande van een huisgenoot maar moet dragen als ware het een Hugo Bosspak. Het lichtje in zijn hoofd was inmiddels vuurrood geworden.
Ze besluiten samen te gaan kijken naar het appartement waar Arnold naartoe op weg is en dan naar het huis van Marius te gaan. Ondertussen stellen ze elkaar vragen als ware het een sollicitatiegesprek. Arnold raakt enthousiaster en als Marius even een supermarkt binnenloopt om wat te drinken te halen, grijpt hij de kans om via zijn smartphone het internet op te gaan.
“Ik heb je gegoogeld. Wat een leuke Instagram-pagina heb je! En weet je, fuck it, laten we meteen kijken naar jouw appartement. We hebben wel een klik toch?”
Marius knikt. Hij hoort een stemmetje in zijn hoofd en krijgt een raar gevoel in zijn lichaam. Kippenvel? Of is het iets anders? Jammer dat hij die stem niet kan verstaan. Zijn oog valt weer op de witte acht op het shirt van Arnold. Wat is daar toch mee?!

Twee weken later is het toch een feit. Arnold en Marius zijn huisgenoten. Maar vrij snel begint Marius zich te ergeren aan Arnold. Na twintig jaar lang alleen gewoond te hebben, is het enorm wennen. Hij moet nu ook thuis zijn buik inhouden. Hij kan niet zomaar een scheet laten of met zijn broek op zijn knieën naar het toilet rennen. Het is ook nog eens wennen aan de sporen die hij elke dag ziet in de WC – pot, want Arnold gebruikt geen borstel na het poepen. Soms is het een enkel remspoortje maar vaak genoeg lijkt de WC – pot een Picasso schilderij maar dan van poep.
Hij ergert zich zelfs aan het feit, dat hij na verloop van tijd merkt, dat Arnold niet twee keer per dag gaat baden zoals hij, maar slechts twee keer per week. Hij heeft zelfs van een vriend gehoord dat Arnold roddelt over hem. ‘Wat een lef! Tegen mijn kennissen zeggen dat ik psychotherapie nodig heb!’, moppert Marius in zichzelf.
Er is ook iets veranderd in zijn huis. Hij voelt zich er ongemakkelijk, terwijl dat eerder niet zo was. En zoals altijd wanneer hij de voordeur dichttrekt, doet hij dat met zijn gezicht naar buiten gericht. De boze geesten moeten natuurlijk niet binnenkomen. Nooit voelde hij wat. Maar de laatste tijd lijkt het alsof hij iemand in de ogen aankijkt. Iemand..of iets?
Als hij op een dag terugkeert van weer een sollicitatiegesprek, komt hem op het erf al een vieze, misselijkmakende geur tegemoet. Zijn huisgenoot is er niet dus werpt hij vluchtig een blik in de logeerkamer. Naast het bed ziet hij een witte zoutvlees emmer tot net onder de rand gevuld met een bruine smurrie. Marius begint te vloeken en steekt een wierookje aan om de vieze geur te verdrijven. Trillend van woede gaat hij op zijn bed zitten. Hij hoort een sleutel in de voordeur.

“ARNOLD!!”
“Hey man! Wow, wat is er?”
“Weet je.. Ik… WTF is die emmer naast je bed?!”
“Ben je in mijn kamer geweest?!!!”
“Ruik je het niet?! Rook je het niet toen je aan kwam lopen?!”
“Rustig, alsjeblieft.”
“Sortu rustig?! Wie heeft nou een emmer met poep in zijn kamer?!”
“Het is geen poep, Marius…”
“Maakt niet uit. A sani e tingi! Haal het weg!!!!”
“Wattestingi?”
“Het stinkt!!!! En weet je…. Jij ook!!!!!”
“WAT?!”
“Ik wil dat je weggaat. Kan niet meer met je stank en je viezigheid.”
“Ja maar…”
“Je hebt een maand de tijd…”
“Dit kan toch niet? Marius, we kunnen toch wel eruit komen?”
“Nee, ik wil geen huisgenoot meer.”
“Omdat je denkt dat ik poep in mijn kamer heb?”
“Omdat je ook mijn hele inbere aan de grote klok hangt!”
“Praat Nederlands met me!! Wat is ienberrie?!”
“Je hangt mijn vuile was buiten!”
“Hoe kom je daarbij?”
“Paramaribo is klein. Ons kent ons. Ik ken Marijke ook! Wie denk je dat je bent om psychoanalyses over mij te maken?! En dat ook nog eens te delen met MIJN vrienden, mensen die je niet eens kent!”
“Oow…”
“Ja! Dus je hebt een maand…..”

Marius draait zich om en loopt naar zijn kamer. Met een knal slaat hij de deur achter zich dicht en gaat op zijn bed zitten. Hij kijkt naar het portret van zijn grootmoeder dat aan de muur hangt. En zoals hij vaker doet, begint hij hardop te praten tegen haar.

“Eruit komen? Híj moet eruit gaan. Ik ga echt door een hel sinds hij hier woont. Mijn huis is niet schoon meer. Mijn huis is zelfs niet rein meer. Elke avond als ik de ramen en deuren controleer voor het slapen gaan, zie ik een zwarte schim bij de voordeur. Een duistere figuur met zwarte, om hem heen fladderende gewaden. Een wit gezicht met donkere gaten waar ogen moesten zijn. Een brede enge grijns die me aankijkt. De hele tijd denk ik dat ik gek aan het worden ben. En toch is er elke avond die zwarte schim. En toen ik op een avond vroeg wie of wat het was…. Boi, de rillingen lopen nog steeds over mijn rug als ik eraan denk. Dat zwarte ding stond daar en ik hoorde het gewoon zeggen “Ai, mi kis’yu. yu no ben wani, ma tok mi kon tan na ini yu oso!” Hoe heb ik me zo kunnen vergissen in die tingifowru? Was ik verblind door mijn gierige wens in mijn grote huis, in het chique buurtje, te willen blijven? Want die stem, hè. Heel de tijd hoorde ik die stem. Maar ik verstond die woorden niet. Nu denk ik dat het een waarschuwing was. Wat kan ik nu nog doen?! Oma, zeg me!”

Hij schrikt op van twee harde geluiden. Het ene geluid is de voordeur. Het andere blijkt een flesje Floridawater te zijn, dat van zijn nachtkastje is gevallen. Oma had hem ingeprent dat altijd in huis te hebben. Was het een teken van haar? Zijn oog valt op de klok aan de muur, terwijl hij zijn kamer uitloopt om te gaan plassen. Halftien. Er waren een paar uur verstreken tijdens de klaagzang bij zijn oma. Arnold was weggegaan en had zijn kamerdeur op slot gedraaid.
Marius besluit maar naar bed te gaan en controleert alle ramen en deuren. Net als hij zijn slaapkamer in wil gaan, hoort hij geschuifel achter zich. Geschrokken draait hij zich en hij kan zijn ogen niet geloven. Midden in de woonkamer staat weer die zwarte figuur. Langzaam schuifelt hij dichterbij. Die holle ogen en die vieze grijns bedoeld voor Marius.
“Mi de dya!”
“Mi no wani yu dya. G’we!!!”
“Mi kisyu. Mi koriyu. YU tyari mi kon dya. Now na dyaso mi o tan.”
De haren op Marius zijn armen staan recht overeind. De rillingen lopen over zijn rug. Dit was absoluut niet wat hij wilde. Achter zich hoort hij gestommel en weer draait hij zich om. De fles Floridawater was gevallen en rolde zijn kant op. Hij denkt er verder niet bij na. Zijn gezonde verstand lijkt niet meer te werken maar er galmen continu een paar woorden door zijn hoofd.
‘Demon… sprenkel … hele huis … Floridawater …’
De zwarte figuur komt langzaam maar zeker steeds verder de woonkamer in, richting de slaapkamer van Marius. Hij pakt de fles Floridawater, draait met trillende handen de dop eraf en sprenkelt het geurwater in de richting van dat enge wezen dat boven de grond zweeft. De slierten van zijn gewaad slepen over de grond. Marius sprenkelt ook daar Floridawater over en tot zijn grote schrik beginnen ze te krioelen. Ze proberen naar hem uit te halen maar hij blijft sprenkelen en verwensingen schreeuwen naar het wezen dat steeds dichterbij schuifelt en blijft grijnzen.
De stem van zijn oma galmt weer door zijn hoofd.
“Kamer..”
Hij rent dwars door de zwarte schim naar de andere slaapkamer en botst zo hard tegen de deur op dat deze uit z’n voegen knalt. Marius struikelt de kamer van Arnold in. Het is donker en stinkt er nog steeds. Hij gooit nog net niet de fles leeg. Over het bed. In alle hoeken. Overal sprenkelt hij het geurende water.
Ineens schiet het licht aan. In de kamer van Arnold en ook in de woonkamer brandt ineens licht.
“Arnold, ben jij dat? Huh?! WDF…”
Marius staat in een lege kamer. Nergens is een spoor van Arnold te bekennen. De zwarte schim is niet meer in de woonkamer. Hij kijkt onder het bed, maar ook daar is geen teken van Arnold. Geen verdwaalde sok, niks. Het lijkt alsof er niemand heeft gewoond in de kamer. Verward sluit Marius de deur van de logeerkamer achter zich en gaat slapen.
De volgende ochtend wordt hij fris wakker. Zijn huis voelt anders aan. Lichter. Langzaam komen de herinneringen aan de avond ervoor terug en hij loopt naar de logeerkamer. Die is nog steeds leeg; maar in een hoekje staat de emmer. Langzaam loopt hij erheen. Weer trillen zijn handen als hij het deksel eraf draait. Er komt een enorme stank vrij, die hem doet kokhalzen.
Marius kijkt in de emmer. Er zit een zwarte stof in met schimmelplekken erop. Zenuwachtig raapt hij het op. Het blijkt een soort jumpsuit te zijn . Met vier mouwen en vier broekspijpen. Het ruikt naar Floridawater. Marius voelt iets over zijn teen kriebelen. Hij kijkt omlaag en ziet een dikke ronde spin met acht harige pootjes. Het beest heeft twee witte stippen op zijn rug die op een acht lijken. Hij gooit het zwarte kledingstuk erover en stampt erop met zijn voeten. Als hij het voelt glibberen, stopt hij.
Marius zijgt vloekend neer op het bed waar Arnold altijd op had geslapen. Een vieze geur stijgt op uit het bed en zwaar geïrriteerd begint hij het beddengoed eraf te grissen. Er valt iets op de grond.
Het is een Nederlandse identiteitskaart. Met een foto van Arnold. Marius’ mond valt open van verbazing. De achternaam van Arnold is Nansi en hij is geboren in Ghana. “Arnold Nansi”, zegt hij hardop.
“A. Nansi.”, hij lacht hard om de naam.
Het blijft galmen in zijn hoofd. “A Nansi… A Nansi… Anansi!”
De witte acht, het pak met vier mouwen en vier broekspijpen, de harige handjes…. Was zijn huisgenoot, Arnold Nansi, niemand minder dan de gedemoniseerde spin Anansi uit sommige oude vertellingen?
De rillingen lopen over Marius zijn rug. De haren op zijn armen en in zijn nek staan rechtovereind.
Hij pakt een tas met kleren, doet alle lichten uit en sluit de deur achter zich. ‘Ik moet hier echt weg.’

Christo Wijnhard

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter