Alsnog van J. Heymans
De dichtbundel ‘Alsnog’ van J. Heymans bevat zes afdelingen. De eerst afdeling heet ‘Een soort Siberië’. Welke associaties komen u aanvliegen bij Siberië? Er is een landhuis in Curaçao met die naam, en een groot gebied in Noord-Azië.
Het openingsgedicht van de 25 gedichten en miniaturen in deze afdeling is getiteld ‘Uitkijken op een wachttoren’. Eerst ziet de ik, vergezeld van iemand of meer anderen de stalen toren staan, in weer en wind. Hij, of zij, gebruikt de beeldspraak van (weer)depressies en pijn. De dichter betrapt zich erop dat hij taal bezigt om meer (be)teken(i)s te geven aan wat zijn ogen zien, verheven taal, voor iets van ijzer, roest. Dit is een voorbode voor een kijk op eigen lijf en leven. Het gedicht eindigt met de wens om de toren op te gaan. Het mooie van het woord ‘wacht’ in de titel geeft de dichter allebei betekenissen mee, waken en afwachten. Wil je een (terug)blik op je leven, stijg dan tot een hoogte om het te overzien. Kijk uit over of pas op voor je leven. Wacht waakzaam af wat er nog komen gaat. Hoe mooi associeert het Papiamentu woord wak hiermee. Hoeveel wilskracht heb je om keuzes te maken voor nu en straks?

Zo’n gedicht als opening voor een bundeling van 67 gedichten belooft veel introspectie en verwachting. Over de indeling, zes afdelingen, met respectievelijk 25, 6, 12, 6, 6 en 12 gedichten valt vast en zeker veel te zeggen, net als over de keuze om voor het gros van de teksten te kiezen voor tien regels, hetzij in vijf strofen van telkens twee verzen, of in epische miniaturen in één strofe van tien regels, iets wat de dichter streng volhoudt, zonder dat het geforceerd overkomt. Dat zou een heel essay worden. In deze korte bespreking is hier geen ruimte voor.
Niet elke afdeling krijgt een motto mee, geschreven door steeds een andere dichter, plus een titel van een klankcompositie. Die motto’s zijn veelzeggend, vanzelfsprekend. Bij de eerste afdeling leest het: “Ik was de hystericus en de verbloeming van mijn kwaal” en de muziekkeuze “Shaker loops (for string septet)” van John. Adams. Halverwege de eerste afdeling staan – introspectie – miniaturen met titels als ‘Pogen tot zelfbegrip’, ‘Vertrouwen op de zwaartekracht’ en ‘Veranderen van standpunt’.
Pogen tot zelfbegrip
Als deze gemoedelijke machine, al bijna uit
de tijd, tegen de ochtend begint te knipperen
en menselijke kuren etaleert, als lampjes
prikkelend opflikkeren van mijn nog stijve
ledematen, sensaties van ouderdomsjeuk in alle
kleuren rood, dan moet dit stress-doorstroomde
mechaniek, nu het nog kan, bij zichzelf te rade:
waarom toch kan mijn soezend verstand er niet bij
dat het gevoel, uit onderhuidse spanning opgegloeid,
in mijn zacht tikkende schakelkast zo tintelde vannacht?
Het drieledig mensbeeld komt hierin tot uitdrukking, fysiek, denken en gevoel. Het enjambement van regel 1 naar 2 valt op, dat van regel 4 naar 5 is geinig. Heymans heeft een sterk ontwikkeld taalgevoel, een uitgebreid idioom, waarmee hij de alledaagsheid, de limieten van het leven, uitdrukt, op indrukwekkende wijze. Het zelfbegrip is bij een pogen gebleven, zoals de titel al voorspelde.
Ondanks de titel ‘Vertrouwen op zwaartekracht’ staat in het gedicht ‘groeit de vrees dat de kracht die alles bij elkaar houdt op aarde (…) het opgeeft’.
‘De uitkijktoren beklimmen’ sluit de eerste afdeling af en maakt met de titel van het eerste gedicht een cirkel. De twee of meer personen kijken terug naar de afgelegde weg en vooruit naar de avonturen.
De volgende afdeling heet ‘Zes sentimentele dansen’ en zijn bestemd ‘Voor Eva’, de vrouw aan wie we te danken hebben dat we van de boom van de kennis hebben gegeten en nog kunnen eten, of in ieder geval een naamgenote van haar. Bij deze afdeling geen apart motto noch muziekkeuze, maar iedere gedicht heeft de titel van een song, van ‘Wake Up little Susie’ van The Everly Brothers, 1958 tot en met ‘Alors on danse’ van Stromae, 2009. De ik-figuur is een ouder van de jij-figuur.
De derde afdeling heet ‘Onbevreesd en ontvankelijk’. Het motto luidt: “Al wat rest is verhalen / verteld om de rest van je tijd / te vertragen. Van helden. Ze dragen / hun schilden op de langzame / rivier onversaagd stroomopwaarts.” De song is “Memories” van Robert Wyatt, 1974.
Een van de twaalf gedichten:
En passant
Jaren terug kwam ik mezelf tegen, niet als schaduw
weerspiegeld in zonnig etalageglas, maar gewoon
op straat, als een ander, weggelopen uit een verhaal
van Borges – zo vaak herlezen en nooit beseft dat mij
dat ook gebeuren kon. Hij kruiste mijn pad, hetzelfde
gezicht, dezelfde bedeesde tred, een vluchtig ogenblik
van herkenning. Verstoord gingen we ons weegs, voorbij
aan de vraag wat we, meer dan onze verschijning, nu echt
delen met elkaar. Hoe zou hij denken over mij als hij wist
dat alleen ik hier ooit in slaagde: het voltooien van dit gedicht.
Hoe ontvankelijk is de ik-figuur geworden van en door een verhaal, dermate onbevreesd dat hij zijn dubbelganger ook in het echt is tegengekomen, niet vermoedend dat deze ontmoeting een, vooruitgeschoven, resultaat was van het voltooien van het gedicht, dankzij de dubbelganger.
Als intermezzo in de bundel volgt dan de afdeling ‘Overgeleverd’, zonder motto of lied. Deze verzen hebben minder regels, op het slotgedicht na, en zijn van de hand van ene Herman Heida, heteroniem van J. Heymans en Goaitsen van der Vliet, en stammen uit de jaren 1979-1983.
De voorlaatste afdeling heet ‘Foto’s en andere feesten’, sec. ‘Antilliaanse bronnen’ heet de laatste afdeling. Voor de muziek heeft de dichter gekozen voor Plaates “Atardi” en het motto is genomen van Derek Walcott “Break a vase, and the love that reassembles the fragments is stronger / than that love which took its symmetry for granted when it was whole.”

John Heymans (Den Haag, 1954) bracht zijn jeugdjaren op Curaçao door. Daarna leerde hij onder anderen Frank Martinus Arion, Tip Marugg en Shrinivasi persoonlijk kennen. In deze afdeling schrijft hij telkens twee gedichten voor (en bij) Pierre Lauffer, Enrique Muller, Nydia Ecury, Frank Martinus Arion, Tip Marugg en Boeli van Leeuwen.
Naast zijn werk als docent en onderzoeker op kunstacademie en universiteit, publiceerde Heymans literaire monografieën. Behalve de dichtbundel Alsnog verscheen in augustus 2024 zijn zesde literaire monografie: Canasta op Curaçao over de meestervertaler August Willemsen, bekend van de Braziliaanse brieven (1985), en zijn pogingen om de gedichten van Pierre Lauffer in het Nederlands over te zetten. Daartoe verbleef de vertaler halverwege de jaren negentig twee keer een maand op het eiland.
In Canasta op Curaçao reconstrueert Heymans het ontstaan van die Lauffer-vertalingen, evenals zo ongeveer elke stap die Willemsen destijds op het eiland heeft gezet. Op donderdag 23 januari 2025 heeft Heymans een voor poëzieliefhebbers niet te missen lezing over deze monografie, in Bloemhof, gegeven.
eerder verschenen in Antilliaans Dagblad d.d. 18 januari 2025