blog | werkgroep caraïbische letteren

Algemene Surinaamse geschiedenis tot begin 2012

door Jerry Egger    

Mijn eerste reactie is een diepe zucht. Daar gaan we weer. Op het omslag is er een tafereel uit het binnenland. Kinderen zitten bij elkaar en hebben zo weinig mogelijk kleren aan. Het gaat immers om een maagdelijke en onschuldige wereld. Dat verkoopt. Het boek heet dan ook DE geschiedenis vanSuriname, want dit is uiteraard het standaardwerk en we zullen het weten ook.

Het woordje ‘een’ gebruiken zou een beetje te voorzichtig zijn en dat hoort niet in een dergelijk boek. Hans Buddingh’, journalist bij NRC Handelsblad in Nederland, heeft een herschreven en aangevulde versie uitgegeven van zijn boek dat voor het eerst verscheen in 1995. Toen was de ontwerper van het omslag wat terughoudender. Een tafereel, getekend door Benoit uit het begin van de 19de eeuw werd geplaatst tegen een lichtgroene, zachte kleur. Nu staan de Marronjongeren groot en duidelijk de lezer recht in het gezicht aan te staren. Het kader erom heen is een harde, zwarte kleur. Titel en auteur zijn in schreeuwerige rode, groene en gele letters. Een journalist die in het verleden goede, degelijke en analytische stukken in de krant over Suriname heeft gepubliceerd, laat zich kennelijk verleiden door de uitgeverij om op een dergelijke manier zijn boek aan de mens te brengen. Voor sommigen is dit misschien een reden om met een grote bocht om het boek heen te lopen. Dat zou jammer zijn. Bij het lezen wordt al gauw duidelijk dat de meest recente historische werken zijn geraadpleegd. Het is de enige publicatie met een algemene geschiedenis van Suriname vanaf de komst van de eerste Inheemsen tot de verkiezingen van 2010, inclusief ontwikkelingen tot begin 2012. Vandaar dat het goed is voorbij het onterechte omslag te kijken. Enkele positieve zaken worden al direct duidelijk bij het voorwoord: Buddingh’ gebruikt in deze druk het woord Inheemsen voor de oorspronkelijke bewoners en het wordt met hoofdletter geschreven. Dat geldt trouwens ook voor de andere bevolkingsgroepen. Dus Creool en Hindostaan krijgen een hoofdletter en de spelling is Ndyuka en geen Djoeka. Maar dan beginnen de tenen weer te krommen wanneer op de eerste bladzijde van het eerste hoofdstuk het woord ‘ontdekken’ wordt gebruikt. Hij schrijft: ‘De ontdekking van Guyana…’. (p. 13) Wat valt er te ontdekken als al enkele duizenden jaren mensen in het hele gebied hebben gewoond en bij de komst van de eerste Europeanen dat nog steeds doen, zoals hij zelf schrijft? Maar goed ook deze horde moet worden genomen voordat het verhaal op gang komt.          

De beginperiode van de Europese aanwezigheid in Suriname geeft een goed beeld van een periode,toen het niet snel lukte om er een wingewest van te maken. De Engelsen hadden redelijk succes, totdat in 1667 de Zeeuwen kwamen opdagen om hen te verjagen. Buddingh’ baseert zich vooral op het werk van Van der Meiden om aan te geven dat er constant strijd is geleverd om de macht. Inheemsen en Marrons speelden daarbij een belangrijke rol, maar ook de tegenstand vanuit de eigen blanke groep die gouverneurs ondervonden om hun gezag te doen gelden. Het beeld in de geschiedenisboeken dat bestaat over Van Sommelsdijck, wordt onderuit gehaald. ‘Een man van goede beginselen’, zoals Van Dijk en Getrouw hem beschrijven, blijkt een opportunist te zijn, die aan zijn eigen belangen in de kolonie denkt en niet vies is van het plegen van frauduleuze handelingen. Buddingh’ heeft de meest recente werken geraadpleegd naast de klassieke en standaardwerken en presenteert de laatste opvattingen over belangrijke tijdvakken in de Surinaamse geschiedenis. Dit maakt het boek ook geschikt voor het onderwijs.  

De strijd van de Marrons – een andere belangrijke periode – is in de decennia na de Tweede Wereldoorlog vaker eruit gelicht om aan te geven dat slaven niet zonder meer slachtoffers waren van een onmenselijk systeem. Hij staat uitgebreid stil bij diverse aspecten van marronage zoals het tot stand brengen van de vrede met enkele groepen. Daarbij zegt hij: ‘De Marrons toonden zich zelfbewuste en intelligente onderhandelaars’ (p. 133). Met de Boni werd geen vrede gesloten. Gebruikmakend van Hoogbergens publicaties, schrijft hij uitgebreid over de strijd die tussen 1770 en 1793 woedde om de Boni te verslaan. Recent werk stelt hem in staat om een beeld te geven van Marrongemeenschappen die in de binnenlanden van Suriname werden gevormd. Hij concludeert terecht dat de Marrons hun eigen samenleving konden inrichten in de Surinaamse binnenlanden. De koloniale overheid probeerde wel greep te krijgen op deze groepen, maar het lukte niet. Hier en daar maakt hij vergelijkingen met andere Caraïbische landen zoals Jamaica, waar ook op grote schaal marronage is geweest. Daar zijn Marrons veel meer dan in Suriname en ook sneller opgenomen in de koloniale, Engelse maatschappij aangezien zij veel minder ruimte (grond) hadden om zich af te zonderen; iets wat in Suriname gemakkelijker was door de uitgestrekte bossen. Dat neemt niet weg dat ook hier Marrons afhankelijk waren van de koloniale economie voor sommige van hun producten en voor de afzet van het hout dat zij produceerden.         Buddingh’ gaat ook in op de vraag wat de economische betekenis was van de kolonie voor het moederland. Het interessante is dat hij daarbij de studie van Armand Zunder gebruikt. Zunder maakte duidelijk dat het vooral kooplieden-bankiers, slavenhandelaars en administrateurs waren die profiteerden van de opbrengsten. Bovendien werden de plantageproducten in Nederland verwerkt en doorverkocht. Er werd dus wel degelijk geprofiteerd en het beeld van een armlastige kolonie kan zonder meer onderuit worden gehaald. Zunder berekent niet alleen wat er aan winsten naar Nederland is gegaan, maar hij stelt ook herstelbetalingen voor. In de Nederlandse academische wereld wordt er nauwelijks aandacht besteed aan het werk van Zunder; dus het is zonder meer een compliment waard aan Buddingh’ dat hij dit wel doet.  

De periode na de afschaffing van de slavernij komt het uitvoerigst aan de beurt. Aangezien hij ook hier kijkt naar recente opvattingen, beschrijft hij de neergang van de Creoolse kleinlandbouw, wanneer aan het eind van de 19de eeuw de krullotenziekte toeslaat bij de cacao-aanplanten. Het beeld dat de voormalige tot slaaf gemaakten direct na 1863 de landbouw verlieten, klopt dus niet. De introductie van contractarbeid om de plantagelandbouw te redden is een andere episode in de Surinaamse geschiedenis. De grootlandbouw kon uiteindelijk niet van de ondergang worden gered, maar de landbouw van de kleine boeren zou een belangrijke impuls geven aan het voeden van de eigen bevolking. Het besluit in 1895 om vooral Hindostanen grond te geven zonder het recht op terugkeer te verliezen, heeft heel goed gewerkt. Het zorgde ervoor dat velen uiteindelijk besloten in hun nieuwe vaderland te blijven.  

De verdere ontwikkelingen in de 20ste eeuw zijn wat bekender. Problemen in de jaren dertig met als gevolg arbeidsonlusten, Anton de Kom en zijn pogingen tot organisatie, de Tweede Wereldoorlog en de opkomst van het nationalisme en uiteindelijk de onafhankelijkheid worden allemaal behandeld met gebruikmaking van de boeken en artikelen van deskundigen. Een punt wordt hieruit gelicht. In 1935 verklaart de minister-president van Nederland, Hendrik Colijn, dat alles wat geprobeerd is in Suriname gedoemd was te mislukken. Tegelijkertijd beschrijft Buddingh’ hoe Nederland de toen bekende bauxietvoorraden voor een habbekrats overdeed aan de Amerikaanse maatschappij ALCOA. Deze maatschappij wist daar wel raad mee. Buddingh’ concludeert: ’De investeringen die het bedrijf tussen 1916 en 1935 had gedaan waren zo in één jaar reeds terugverdiend’ (p. 277). Nederland wist zich geen raad met Suriname, anderen wel. De meeste aandacht zal wel uitgaan naar de militaire coup van februari 1980 en daarna. Buddingh’ heeft het bewust meegemaakt. Hij schreef rapportages in NRC Handelsblad en enkele boeken. De vraag is of nu al een afgewogen oordeel over 1980-2010 kan worden geschreven. In elk geval geeft hij de contouren aan van wat nu bekend is. Nederlandse vertegenwoordigers hebben een rol gespeeld bij de coup, de ‘revo’ is uit de hand gelopen en dat heeft geleid tot moorden in 1982 en een binnenlandse oorlog van 1986 tot de officiële vrede in 1992. Het land raakte betrokken in het hele netwerk van drugssmokkel en de economie ontaardde compleet, totdat drastische maatregelen voor verbetering zorgden. Toch is er ook een ander verhaal. Op pagina 467 geeft de auteur aan de hand van cijfers van het Algemeen Bureau voor de Statistiek (ABS) het aantal banen per sector. In 2000 waren er bij de overheid 34.206 mensen in dienst en in 2010 41.414. In de landbouw bleef het aantal in dezelfde periode stabiel; in 2000 11.646 en in 2010 11.643. Deze cijfers geven meer dan welke gegevens dan ook aan waarom de ontwikkeling van Suriname zo moeizaam verloopt. We slagen er niet in onze menselijke hulpbronnen productief in te zetten. Ook tijdens de ‘revo’ lukte dat niet. Op basis van het omslag zou je verregaande (negatieve) conclusies kunnen trekken. Dat is onterecht want het boek zelf biedt een degelijk en nuttig overzicht van de Surinaamse geschiedenis. Daarbij gebruikt Buddingh’ ook werken die in Suriname in de laatste twee decennia werden geschreven en geproduceerd zoals stukken van Jack Menke, publicaties van Stichting Wetenschappelijke Informatie (SWI), verder Maurits Hassankhan, Hans Breeveld, gedenkboeken van André Loor, Marten Schalkwijk, Lila Gobardhan-Rambocus, Armand Zunder en nationale en internationale rapporten. Hij staat ook stil bij begrippen die hier zijn ontwikkeld,zoals natiecreatie van Menke. Dat is niet altijd het geval bij buitenlandse wetenschappers die soms ‘vergeten’ dat in Suriname zelf ook belangrijke kennis wordt geproduceerd. Kortom, haal desnoods het omslag van het boek, maar lees het wel.    

Hans Buddingh’: De Geschiedenis van Suriname. Nieuw Amsterdam/NRC Boeken, 2012. ISBN 978 90 468 1103 0. Het citaat van Van Sommelsdijck komt uit W. van Dijk en C.F.G Getrouw: De ontwikkeling van de Surinaamse geschiedenis, 10de druk, p. 17. Zeist: Dijkstra Uitgeverij, 1978

2 comments to “Algemene Surinaamse geschiedenis tot begin 2012”

  • Zou de redactie van CU er als reactie op de opmerking van Egger: “In de Nederlandse academische wereld wordt er nauwelijks aandacht besteed aan het werk van Zunder; dus het is zonder meer een compliment waard aan Buddingh’ dat hij dit wel doet.”, niet iets aan kunnen doen dat alsnog aandacht wordt besteed aan Zunder’s studie?

  • Aan Zunders studie is met regelmaat aandacht besteed op deze blogspot. De Werkgroep Caraïbische Letteren is uiteraard niet hetzelfde als de Nederlandse academische wereld.
    Redactie CU

Your response at Rolf van der Marck

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter