Poëtische geschiedkunde: het Album van de Caraïbische poëzie
door Eric de Brabander
Onlangs kreeg ik het schitterend uitgegeven Album van de Caraïbische poëzie in handen. In eerste instantie dacht ik een fraaie dichtbundel te pakken te hebben. Het boek is echter veel meer dan dat. Het is een wandeling langs de geschiedenis van de voormalige Nederlandse koloniëen in de West: Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint Maarten, Saba, Sint Eustatius en Suriname.
In twaalf hoofdstukken wordt de lezer langs de rijkdom en de veelkleurigheid van de Caraïbische poëzie geleid. Een geschiedkundige wandeling aan de hand van gedichten, het is naar mijn beste weten niet eerder gedaan.
De Curaçaos-Surinaamse Noraly Beyer, bekend van de Nederlandse radio- en televisie, schreef het voorwoord. Zij herinnert zich hoe ze op de Sint Jozefschool op Pietermaai als klein meisje zong: De West en ons vrij Nederland, dat vormt een hechte vriendschapsband, want Surinaam en Curaçao zijn één met rood wit blauw. De meesten van ons zouden daar heden ten dage een spontane oprisping van krijgen, perceptie is nou eenmaal tijdsafhankelijk. En dat geldt helemaal voor de aangeboden poëzie. Gedichten uit vroeger dagen lopen de kans gedachten op te roepen die de oorspronkelijke schrijver niet voor ogen had. Zonder dat de oorspronkelijke gemoedstoestand van de dichter verloren gaat. Dat maakt deze bundel extra bijzonder. De vergankelijkheid van gevoelens, gedachten, omgangsvormen.
Beter dan de samenstellers Michiel van Kempen en Bert Paasman het in hun inleiding verwoord hebben kan ik niet, daarom citeer ik: De relatie tussen de delen van het Koninkrijk der Nederlanden aan beide zijden van de oceaan is inmiddels bijna vier eeuwen oud. Die relatie was soms vriendschappelijk en intiem, soms ongemakkelijk en vijandig, en in die vier eeuwen ook vol pijn – en juist pijn nagelt zich vaak in het geheugen vast, zelfs al wordt soms ook geprobeerd die te verdringen. […] Aanvankelijk vertekende de bril de werkelijkheid nog tot een koloniaal theater van de lach en zien we door de glazen eerder een gewenste of verzonnen werkelijkheid dan een realistisch getekende wereld. Die teksten maken de koloniale wereld ook en sluipen in de geest van de mensen. Maar in de hoofden, aanvankelijk nog verscholen in soms duistere liedteksten, broeit ook het verzet, klampt men zich vast aan andere zekerheden. Die krijgen in de loop der tijd steeds meer de ruimte en in de tweede helft van de twintigste eeuw wordt de poëzie de drager van nationalistische gedachten, van trots op de eigenheid, van revolte en openlijk verzet, van voorzichtig of juist uitgeschreeuwd zelfbewustzijn…
Poëtische geschiedkunde. En niet alleen dat. Hedendaagse dichtkunstenaars zijn volop vertegenwoordigd, sommigen met hedendaagse boodschappen, anderen met verwijzingen naar het verleden. En elk met dat tropische geknisper dat uitsluitend van onze kant van de oceaan kan komen. Voor de Europese Nederlander is de verzengende zon, de aarde die openbarst na een periode van regen, de geuren, de felle en verblindende kleuren, de multiculturaliteit die zo vanzelfsprekend lijkt exotisch. Voor de Caraïbische mens is het de realiteit van elke dag, net zoals de dagelijkse regelmaat die nodig is hiermee om te gaan. De geuren en kleuren zijn terug te vinden in de verschillende landstalen op de Antillen en in Suriname en daarom ben ik blij dat de samenstellers meerdere in de landstaal geschreven gedichten opgenomen hebben, uitstekend vertaald door de samenstellers en anderen.
De oudere dichtsels gaan vaak over de gruwel van slavernij, er is echter ook een gedicht te vinden van een Surinaamse slavenhouder die de slavernij verheerlijkt. Paul François Roos dichtte vrolijk:
Ik wierd verkocht,… en pas gezeten,
Verzorgde mij mijn heer van eten.
Ik kreeg een slaapplaats en een kleed.
Om mij bij ontijd toe te dekken.
Dit kon mij iets tot heul verstrekken,
Geen sterfling deed mij enig leed.
Ik dacht echter nog om ’t jeugdig vrij,
En het nakend werk der slavernij.
Als tegenhanger is onder andere opgenomen het prachtige gedicht van Pierre Lauffer, Balada di Buchi Fil, over de opstandige slaaf die alleen te breken was door zijn geliefde aan een zeekapitein te verkopen. Lauffer dichtte in het Papiaments, door de Nederlandse kolonialist niet gezien als een volwaardige taal. ‘In mijn creoolse taal/ Met heel haar klankenweelde/ Is geen vreugde of verdriet voor mij onzegbaar,’ schrijft Lauffer terecht.
Hoe verhoudt een wit mens zich tot een zwart eiland? Tip Marugg dicht erover. De zwarte mens, eeuwen onderdrukt, nu trots op zijn ‘negerschap.’
Geef mij vannacht je zwarte liefde
Want morgen vaart mijn schip van haat.
Morgen vaart mijn schip van liefde
Mijn schip met blank gelaat.
Het boek is onderverdeeld in twaalf hoofdstukken, elk ingeleid door de samenstellers. Alleen deze inleidingen zijn op zich al de moeite waard om het boek aan te schaffen. De hoofdstukken hebben elk hun eigen thema, welke in de opgenomen gedichten gereflecteerd worden.
Eén gedicht wil ik de lezer niet onthouden, daar ben ik teveel tandarts voor. Het is van een zekere Cornelis van Schaick uit het Suriname van de negentiende eeuw.
Boi! Snijd me een oranjestokjen!
‘k Heb er graag een in den mond.
Dat is Surinaamse mode,
En voor ’t tandvlees zeer gezond.
’t Houdt de tanden wit en zuiver,
‘d Adem blijft zo rein en fris;
En dat bitter, zou ik geloven,
Voor de maag ook heilzaam is.
Boi! Kom, ga me er gauw wat snijden,
‘k heb er graag een in den mond.
Leef die Surinaamse mode!
Ze is voor ’t tandvlees zeer gezond.
Maar bij het zuiv’ren van uw tanden,
Aan iets anders nog gedacht:
Vloek niet: spreek geen slechte woorden.
Neem u daarvoor wel in acht.
Schone tanden, zoete woorden
Zijn een sieraad voor het kind.
Dat brengt ’s hemels beste zegen,
Zo wordt men door elk bemind.
Het kleurrijke boek, rijkelijk voorzien van illustraties, staat garant voor uren leesplezier. Het hoort in de boekenkast of op de koffietafel en is een prachtig cadeau.
Album van de Caraïbische poëzie
Samenstellers Michiel van Kempen, Bert Paasman, Noraly Beyer
Amsterdam: uitgeverij Rubinstein, 2022
ISBN 9789047629382
Ontleend aan Antilliaans Dagblad, 24 december 2022.