Afscheidscollege Michiel van Kempen
![]() Uitnodiging afscheidscollege Op vrijdag 31 januari 2025 om 16.30 uur vindt het afscheidscollege plaats van prof. dr. Michiel van Kempen bijzonder hoogleraar Nederlands-Caraïbische Letteren vanwege de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde De titel van de rede is: Zwarte pracht; Caraïbische cultuur in tijden van transitie De Rector Magnificus, prof. dr. ir. Peter-Paul Verbeek, nodigt beoefenaren van de wetenschap en belangstellenden uit voor het bijwonen van deze plechtigheid in de Aula der Universiteit, Singel 411. Mocht u niet aanwezig kunnen zijn, dan kunt u de livestream volgen; de link is: https://hva-uva.cloud.panopto.eu/Panopto/Pages/Viewer.aspx?id=64c659be-21a6-4b4e-9214-b23b00c9c81f In de onmiddellijke omgeving van het Spui is nauwelijks parkeerruimte; de Aula is bereikbaar met de trams 4, 14, 24, en metro 52, halte Rokin. |
Beste Michiel van Kempen,
Ik ken u van toen u als jongeman naar Suriname kwam om als docent te werken. Ik was leerling toentertijd leerling op het Mr. Dr. J. C. de Miranda Lyceum. We hebben elkaar de afgelopen jaren een aantal keren ontmoet en gesproken.
Ik mail u naar aanleiding van de titel die u gekozen heeft voor uw afscheidscollege. Wat u er ook mee bedoelt, ik vind het een ongelukkige keuze. Om diverse redenen:
1. De Caribische geschiedenis (in de breedste zin des woords, dus inclusief Zuid- en Midden-Amerika), is een gedeelde geschiedenis, het is geen zwarte geschiedenis, wel een zwarte bladzijde, waarvoor eindelijk excuses zijn gemaakt.
2. Niet alle mensen die in dat gebied wonen zijn zwart.
3. Door het zwart te noemen, creëert u, in mijn optiek, onnodig, polariserende opinies. Overigens, u sluit ‘niet zwart’ sowieso uit door deze titel.
4. ‘Zwarte pracht’ insinueert iets exotisch. Mijn maag draait ervan om. Alsof zwart niet al van nature prachtig is, evenals alle andere kleuren. Uiteraard heeft de mens zo zijn voorkeur voor welke kleur die wel of niet mooi vindt. Ik denk dat u wel begrijpt wat ik bedoel.
Ik kan doorgaan met meerdere perspectieven, ik laat het voor nu hierbij. Ik hoop dat u deze reactie serieus neemt en ervoor kiest om uw titel te veranderen in iets dat meer duidt op het gedeelde verleden. Qua literatuur vaak het onbekende en ondergewaardeerde gedeelde verleden. Misschien kunt u zoiets in uw titel verwerken.
Met vriendelijke groet,
Radha
Beste Radha Gangaram Panday,
Het spijt me te horen dat u niet zo blij bent met de titel “Zwarte pracht” van mijn afscheidsrede, en ook van het boek dat in het najaar zal uitkomen bij uitgeverij Van Oorschot. Maar ik waardeer het wel bijzonder dat u van uw hart geen moordkuil maakt en mij zo open uw bezwaren tegen de titel voorlegt. Ik kan daarover het volgende zeggen:
De titel moet je niet geïsoleerd lezen, maar samen met de ondertitel: Caraïbische cultuur in tijden van transitie. Daaruit blijkt alleen al dat ik de titel Zwarte Pracht niet bedoel als een aanduiding van een huidskleur (zoals u kennelijk denkt), en evenmin als een verhaal dat alleen maar gaat over de Afro-culturen. Ik bedoel “Zwarte” in ideologische zin, alle culturen die niet-Europees wit zijn. (Ik vind “gekleurd” ook een lastige term, alsof er eerst geen kleur was en die later ergens op is aangebracht.) Natuurlijk zal ik het hebben over slavernij en kolonialisme, maar ook over de Surinaams-Javaanse cultuur, de Hindostaanse en andere culturen. Ik ga het overigens voornamelijk hebben over de beeldende kunst en literatuur en niet – al kun je die niet helemaal los zien – over de “zwarte geschiedenis”. Er zijn anderen die dat beter kunnen. Wel ben ik het met u eens dat die geschiedenis een gedeelde geschiedenis is, al zou ik er geen bezwaar tegen hebben om ook die geschiedenis in metaforische zin “zwart” te noemen, want zo vrolijk is die niet geweest.
Wat de andere punten betreft:
ad 2) als u mijn werkt kent, dan weet u dat ik altijd over alle culturen in het Caraïbisch gebied geschreven heb (maar nogmaals: ik bedoel “zwart” niet als aanduiding van een huidskleur);
ad 3) als ik zwart gebruik als aanduiding, dan gaat het er niet om te polariseren, dat heb ik nooit gedaan en werp ik verre van mij. In mijn afscheidsrede probeer ik te duiden wat nu zo exact Caraïbisch is aan de kunst van de regio, wat maakt die kunst zo onderscheidend (en vind je dus niet terug in witte kunst – maar ik hoop dat u komt en zult horen dat ik daar nogal genuanceerd over denk, en zaken op losse schroeven zet, of toch tot denken wil aanzetten).
ad 4) Ik ben het niet met u eens: zwart is niet “vanzelf prachtig”. Ik vind ook niet alle zwarte kunst even geweldig en ook niet automatisch alles uit het Caraïbisch gebied. U weet dat ik van mening ben dat je kritisch over alle literatuur en kunst moet kunnen schrijven en dat je niet alles kritiekloos moet toejuichen. Als je alle kleuren en alles prachtig noemt, wordt de aanduiding zinledig. Maar er is wel veel Caraïbische kunst die prachtig is. (Als ik een juwelententoonstelling zou beschrijven en zou spreken van “Gouden pracht” betekent dit ook niet dat ik daarmee zilveren voorwerpen negatief belicht.) Juist door aan te geven wat er zo specifiek is aan Caraïbische kunst, hoop ik duidelijk te maken dat dit nu juist GEEN exotisch perspectief is.
Ik hoop dat dit mijn intenties wat duidelijk maakt, en dat u op 31 januari aanwezig zult zijn. U hoeft niets van mij kritiekloos te accepteren. Ik waardeer het juist dat u het debat aanzwengelt en ik dank u daarvoor.
Met vriendelijke groeten,
Michiel van Kempen
Zwart, Black, Noir, en al de etnische kleurschakeringen daartussen, zijn de ‘signature terms’ van de Afrikaanse diaspora, dus Panday heeft gelijk als ze de hindostaanse pracht van Shrinivási, Chitra Gajadin en Jit Narain daar niet in ziet. Het is alleen jammer dat ze direct de ‘race card’ trekt van ‘polarisatie, alsof Suriname en het hele Caribische gebied draaien om de etnische wrijving tussen hindostanen en creolen in Suriname. Er zit gelukkig meer achter de roti kip en de criminaliteitscijfers.
Maar net als de hindostaanse Panday vind ik het als creoolse lezer lastig om over de schutting te kijken. Want als ik iets lees van de vorig jaar overleden hindostaanse dichter Jit Narain, heb ik het gevoel dat er een bepaalde laag voor mij als creool verborgen blijft, het is als Cairo lezen en niets weten van Winti. Als ik de hindostaanse verhalen lees hier op CU, begrijp ik waarom.
De verhalen creëren voor mij als buitenstaander een inkijk in hun gemeenschap, alleen voelt het als stiekem meekijken, maar dan door een luikje in een afgesloten huis, waarvan het soms lijkt alsof het huis overal had kunnen staan.
In dat huis, hoor ik sommige mensen Sarnami praten, een taal die ik niet versta. Ik hoor en zie mensen discussiëren over verschillende geloofstradities, materieel succes en over de verschillende opvattingen over de sociale stijging binnen het kennelijk immer op de achtergrond aanwezige kastenstelsel. Ik hoor gesprekken over het verschil tussen de traditionele boiti-hindostanen en de verwesterde hindoestanen, en over het verwateren van eeuwenoude Indiase tradities. Mensen praten over etnische loyaliteit, familieloyaliteit en over gearrangeerde huwelijken, en ik hoor ook een vrouw iets roepen over alcoholmisbruik, mishandeling, seksisme, eergeweld en het racisme binnen haar gemeenschap. Ze lijkt te gaan met een bakra. Mannen die elkaars hand vasthouden vindt men kennelijk heel gewoon, en mensen die elkaar iets te eten geven, lijkt op een teken van respect. Ik zie mannen dansen in vrouwenkleren en vrouwen dansen in Bollywoodkleren. Ik zie dat hindostanen schrijven over creolen en hun geschiedenis, maar omgekeerd doen creolen dat niet. En als hindostanen vol emotie schrijven over hun geboorteland Suriname, dan zie ik hun liefde alleen voor de groene rijstvelden van Nickerie. Het voelt daarom soms aan als de Surinaamse versie van migrantenliteratuur, maar dan niet tweederangs. Soms kan ik iets duiden van wat ik waarneem, maar 95 procent totaal niet.
Dus als Panday een titel zoekt die iets gemeenschappelijks in zich heeft, dan zal ze met iets beters moeten komen dan haar voorstel, ‘Qua literatuur vaak het onbekende en ondergewaardeerde gedeelde verleden’, want ik vrees dat zo’n titel vooral toepasselijk is voor de hindostaanse-Surinaamse literatuur in het Caribische gebied.
Wat de titel ‘Zwarte pracht’ betreft, het voelt wel Caribisch aan.