Afscheidscadeau
door Sharda Ganga
Vorige week hebben wij Remie, mijn oudste broer, vaarwel gezegd. Hij was ooit een briljante jongeman, die zich gedwongen voelde zijn thuis en familie te verlaten in de nasleep van 8 december 1982 en zijn studie in Nederland te vervolgen. Zijn heengaan en afscheid hebben mij laten stilstaan bij wie we zijn als land, wat we onszelf aandoen en hoeveel onzichtbare slachtoffers onze recente geschiedenis heeft gemaakt.

Foto © Michiel van Kempen
En dan heb ik het niet alleen over de mensen die hun leven verloren of anderszins slachtoffer waren van geweld. Ik denk ook aan mensen zoals mijn broer, wiens dromen en mooie toekomst in één moment werden gewist. Niet iedereen is even sterk, niet iedereen kan trauma en tegenslag verwerken en doorgaan. Ook bij andere aspecten van Suriname stond ik stil – geheel onverwachts. Tijdens de uitvaartdienst, die een mix was van hindoerituelen en rockmuziek, vroeg de pandit aan eenieder om te gaan staan tijdens de gebeden. Dat deden de aanwezigen, op een paar na. Die bleven demonstratief zitten, een enkele met de armen over elkaar.
Was het om vooral goed duidelijk te maken dat zij niet meegingen in het gebed? Ik zag het in de splitseconde dat ik even mijn ogen openmaakte; ik registreerde het en stopte het weg. Maar later kwam het terug. Hoe meer ik erover nadacht, hoe meer het me stoorde. Was het een kwestie van disrespect? Ik twijfel geen seconde aan de liefde van de zittenblijvers voor de overledene, maar stoorde me wel ernstig aan hun keuze. En hoe meer het me stoorde, hoe meer ik mezelf ondervroeg.Want waarom stoorde het me? Ik ben toch zelf ook één van de mensen die zich ergert als religie mij wordt opgedrongen? Die zich eraan stoort als ik tijdens openbare bijeenkomsten (openbare, niet religieuze bedoel ik) word geconfronteerd met gebeden?
Waarbij het me vooral stoort dat men er klaarblijkelijk van uitgaat dat we allemaal christenen zijn. Ik heb nog nooit meegemaakt dat iemand tijdens een niet-religieuze bijeenkomst, in gemengd gezelschap zei: zullen we beginnen met een gebed, en vervolgens een gebed richt tot Vishnu of Allah aanroept. Mijn ongemak bleef knagen. Tot het tot me doordrong: het stoorde me omdat ik dit nog nooit eerder heb meegemaakt. Want in Suriname blijft niemand zitten als ons gevraagd wordt op te staan voor een gebed, ook al is het niet onze religie. We staan op, slaan de ogen neer, houden de handen vast voor onze maag, en gebruiken de tijd om of te bidden op onze manier, of om te contempleren – na te denken over levensvragen (en als het te lang duurt, begin ik ook mijn boodschappenlijst te bedenken).
We kiezen daarvoor, denk ik, uit automatisch respect voor het geloof van onze medemensen. En dus uit respect voor onze medemensen. We geven daarmee aan: jij gelooft wat anders, maar dat maakt je niet minder dan ik. Wat we niet doen is demonstratief blijven zitten om aan te geven: ik vind jullie geloof maar onzin. Als we van tevoren weten dat er dingen van ons gevraagd zullen worden waar wij niet achter kunnen staan of waaraan we niet mee willen doen, dan gaan we niet naar bijeenkomsten – bij uitvaarten ga je afscheid nemen en je verdwijnt voor de dienst begint. Bij huwelijken ga je naar de receptie alleen.
Het is een ongeschreven regel, en nu pas zag ik het belang in van deze vanzelfsprekendheid waarmee we elkaar bejegenen: we kwetsen elkaar niet met opzet als het gaat om cultuur en geloof (ja, een pleonasme). En zo kwam ik door die ene seconde waarin ik mijn ogen opendeed tot een, voor mij, belangrijk inzicht. Het zijn dit soort kleine dingen die ons tot kondreman maken, hoezeer we ook van mening mogen verschillen als het om politiek gaat. Ik kijk naar wat er in de rest van de wereld gebeurt en besef: wat een rijkdom hebben we, wat een mooi afscheidscadeau gaf mijn broer me.
[uit de Ware Tijd, 19/08/2017]