blog | werkgroep caraïbische letteren

Afscheid van een tijdperk

door Carry-Ann Tjong-Ayong

Het telefoontje kwam toch nog onverwacht, al had ik het kunnen verwachten. Maanden geleden was ik in Masiakriki op een van mijn jaarlijkse bezoeken. Meestal verblijf ik op het eiland Masia Paati, in de voor mij gebouwde traditionele hut met pina dak en balkonnetje met uitzicht over de Surinamerivier. Links kijk ik op het hoge houten huis van kabiten Allifons, “Alfonsu” zoals we hem liefdevol noemen. Wij en de bewoners van het dorp.
Hij was in de 80 en een charmante grijsharige man met een atletische gestalte en een aangename glimlach. De Edekabiten, hoofdkapitein van Masiakriki, het dorp dat ik in 1999 voor het eerst bezocht, samen met Wim, mijn man en mijn neef Jeremy.
Zoals de traditie voorschreef werden wij bij aankomst voorgesteld aan de kabiten, andere dorpsoudsten en jongere dorpsbewoners en doorliepen we het hele ritueel van vertellen wie wij waren, uitleggen wat wij kwamen doen en waarom. Dit moest in drie talen: in het Saramakkaans door Hugo, onze gids, vertaald in het Sranan Tongo voor mij en Jerry, en weer in het Nederlands, zodat Wim het kon verstaan. Ik legde uit dat ik met de twee vertegenwoordigers van de Nationale Vrouwenbeweging was meegekomen om het dorp en de projecten die de NVB hier opzette, te leren kennen. Misschien zou ik hier ook wat voor hen kunnen betekenen. Mijn mannen legden uit wie zij waren en dat zij mij vergezelden.
De basya beaamde elke zin over en weer en de dorpsoudsten knikten of gaven er kort blijk van dat zij het begrepen.
Na het voorstellen moesten wij ons even afzonderen en ging het gezelschap beraadslagen. Druk gepraat en levendige gebaren zagen wij vanuit de verte. Wij werden teruggeroepen en na weer een vertaalronde begrepen wij dat wij welkom waren in het dorp en de rivier.
Wij kregen een slaapplek toegewezen onder het huis.  De vrouwen bonden hangmatten en klamboes aan de balken en verlieten ons. Het was inmiddels na zessen en dus donker geworden. Olielampen verspreidden zacht licht, krekels en kikkers en een verre aap klonken om ons heen. De hemel was diepzwart bezaaid  met zilveren sterren. We deden onze zwempakken aan en renden de hoge stenen trap af om in het nog warme water te gaan baden. Een goddelijke plek onder de sterrenhemel. Wat hield ik van mijn land.
We sliepen heerlijk in de hangmatten. De ochtend was koel en grijs met een zachte nevel op de rivier die overging in een rozerode zonsopgang. Hugo had koffie gemaakt en we ontbeten met meegebrachte broodjes. Na een frisse duik rolden we de hangmatten op aan de balken.
Anton kwam op ons aflopen: “Yu weki no?”
We leerden van Hugo, zelf Saramakkaan, hoe we moesten antwoorden.
Mi weki, oh! Fa weki dan? Mi weki tanga! of Mi weki wanse wanse!
Een brede glimlach verwarmde ons en toen kwam ook kabiten Alfons de houten trap af naar beneden. “Misi, Yu wei no?” Hij lacht mij toe, omdat ik volgens traditie antwoord.
Kabiten Alfons ziet er veel jonger uit dan zijn 80 +. Zijn korte pangi en kamisa draagt hij met zwier en zijn rechte houding verraadt een man in de bloei van zijn leven. In de jaren die volgen zien we hem vergaderingen leiden met een wijsheid en waardigheid om jaloers op te zijn. Een traditionele leider van zijn volk, trotse mannen en vrouwen van een middelgroot dorp aan de Boven-Suriname.
Tap’sei zeggen de Marrons. Wij komen altijd van Fotosei, de stad, van Paramaribo.
Ieder jaar kom ik terug om projecten uit te voeren, de meeste op verzoek. Als ik in 2002 een crèche voor hen kom opzetten, omdat de vrouwen met hun jonge, soms pasgeboren kinderen in een kleurige geruite draagdoek op de rug gebonden hun kostgrondjes moeten bewerken, is kabiten Alfons enthousiast. Ik ben meer dan welkom. Hij is ook ontzet mij nu in een rolstoel te zien en zint op actie.
We vergaderen uitgebreid over nut en noodzaak van een kinderopvang midden in het bos. De bouw is in volle gang. Een groep bouwkundestudenten van Hogeschool Windesheim in Zwolle is met een groep dorpsbewoners begonnen en de fundamenten staan er al. Mannen en vrouwen kappen bomen, zagen planken, rijden kruiwagens met zand en zakken cement naar de bouwplaats. De kabiten wandelt er soms langs op zijn dagelijkse rondes door het dorp en bezoekt en passant een van zijn vrouwen of haalt voor mij een ijskoude soft uit het winkeltje in het dorp.
Hij verwent mij. Ik krijg tweemaal per dag speciale kruidenbaden om te genezen. Bij zonsopgang, baad ik met mijn gezicht naar het oosten gekeerd en bij zonsondergang met mijn gezicht naar het westen gekeerd. De kruiden zijn op een geheime plek in Pikin Slee geplukt door een deskundige en opgehaald door een van de kabiten. Wim mocht mee. Een dag en een nacht lang staat de kruidendrank te koken in een oliedrum op een houtvuur naast het huis. Intussen maakt Kali een afscheiding van houten balkjes en zeil, zodat ik privacy heb.
Na het bad droog ik in de zon of in mijn hut op en komt de oudere broer van Alfons, die dresiman is, mij masseren met een kruidenzalf. Onder zijn toverhanden val ik bijna in slaap. Maar na een week moet ik mijn lamme arm opheffen en gaan staan. Tot mijn verrassing lukt dit en ik gooi overmoedig mijn beenbeugel weg. Masiakriki doet mij steeds meer goed. Met mijn stok loop ik een paar meter op gesterkte benen aangemoedigd en vriendelijk bekeken door Alfons en zijn broer.
Als ik in de hangmat een middagdutje doe, brengt Alfons een kussen voor mij: “Misi, voor je hoofd,” zegt hij vriendelijk.
Soms gaat hij in een stoel naast mij zitten en vertelt. Hij heeft als jongeman bij Suralco gewerkt. Hij laat mij zijn identiteitsbewijs met pasfoto zien. Hij vertelt van zijn moeder die het dorp heeft gesticht en honden fokte. Wij praten over de behoeften van het dorp, de vrouwengroep, de school, de vele kinderen. Hij beantwoordt al mijn vragen over de structuur van het lokale bestuur. Het is mij wel duidelijk dat hij de drijvende kracht van de ruim 800 – 1000 bewoners is. Jong en oud respecteert hem en luistert naar hem.
Ik besef nu, jaren later, dat met hem ook veel zal verdwijnen. De laatste vijf jaar heb ik meegemaakt dat zijn oudste zoon, en twee van zijn vrouwen overleden. De traditie en de rituelen schrijven voor dat de kabiten dan iedere keer een maand in eenzame afzondering opgesloten wordt in een hut. De maaltijden worden hem gebracht, maar hij mag niet naar buiten en hij mag geen contact hebben met anderen. Drie keer in korte tijd is erg veel voor een mens. Ook zijn broer, de dresiman overleed.
Ik vond hem iedere keer ouder geworden als ik op Masiakriki kwam. In 2009 bezocht hij mij nog op Masia Paati, het eiland aan de overkant. We praatten uitgebreid, maar het was niet de Alfons van vroeger. Hij leek uitgeblust.
Vorig jaar zocht ik hem voor het laatst op. Hij woont inmiddels bij zijn zuster en zijn eerste vrouw, de moeder van Peter. Ik zit bij de hut en moet even wachten, omdat hij een bad neemt. “ Daar is hij,” zegt Biga, mijn begeleider en ik kijk verheugd op. Ik verstijf. Een oude witharige man loopt moeizaam op mij af. Zijn blik kijkt in de verte en verraadt dat hij geen idee heeft wie ik ben. Tranen stromen over mijn wangen als ik mijn hand uitsteek. Hij drukt mijn hand zachtjes. Ik zeg wie ik ben en vraag hoe het met hem is. Maar ik weet dat hij voorgoed verdwenen is. En met hem een tijdperk van tradities en rituelen die een trotse stam overeind hielden tot in deze 21e eeuw, diep in het oerwoud van Suriname. Het bericht van zijn overlijden op 29 januari 2013 komt toch nog onverwacht. Ik ben diepbedroefd.
Ik zal hem niet kunnen begraven en rouwen met zijn volk.
Wi Tata na hemel!
Yu nem mu de Santa!
Yu kondre mu kom!
Yu wani, mu go doro na grontapo,
so leki na hemel!’
Gi wi tidey da nyanyam fu wi!
Gi wi pardon fu dem ogri, di wi du,
so leki wi tu de gi pardon na
dem suma disi du wi ogri!
No meki wi kom na ini tesi!
Ma pulu wi na ini tesi!
Bikasi ala kondre da fu Yu,
ala tranga nanga glori,
da fu Yu teego,
AMEN
cat, 1 febr. 2013

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter