A Voyage to the Demerary (1807)
door Carl Haarnack
A Voyage to the Demerary, Containing a Statistical Account of the Settlements There, and by those on the Essequibo, the Berbice, and other Contiguous Rivers of Guyana. By Henry Bolingbroke, Esq, Deputy Vendue Master at Surinam. London: Richard Phillips, 1807.
Wie belangstelling heeft voor de geschiedenis van Suriname moet vaak verder kijken dan de eigen landsgrenzen. Het buurland Guiana (Brits-Guyana) behoorde vroeger ook tot het Nederlandse koloniale rijk. Tot 1814 was dit gebied in handen van Nederland. Het bestond uit Demerary, Essequibo en Berbice. Aan het eind van de 18e eeuw bezetten de Engelsen de Nederlandse koloniën op het Zuid-Amerikaanse vaste land.
Henry Bolingbroke werd gedurende dit zg. Engelse Tussenbestuur in 1807 tot vendumeester in Paramaribo benoemd. Een vendumeester organiseerde en leidde openbare verkopingen van slaven.
Bolingbroke heeft naar alle waarschijnlijkheid zo’n zeven jaar in Demerary geleefd. Gezien zijn werk als velingmeester was Bolingbroke geen voorstander van de afschaffing van de slavernij. Volgens Wolbers genoot hij een jaarsalaris van maar liefst fl. 10.000,–. Hij schrijft veel over de eigenaardigheden van Nederlandse planters in Demerary. Als de planter opstaat kleedt hij zich aan en vraagt hij zijn foetoe-boi om een washand om gezicht en handen mee te wassen. Bolingbroke schrijft dat hij in Nederlandse plantage-huizen vrijwel nooit een wasbak zag, ook als er blanke vrouwen woonden. Dit stond in schril contrast met de properheid van de huizen. Deze werden iedere morgen met citroen geschrobt wat een heerlijke geur verspreidde.
Interessant is ook zijn beschrijving van een markt waar ‘the negroes’ hun waren aanbieden zoals fruit, groente, gevogelte en eieren. Hij maakt melding van vrije zwarte vrouwen die naast zoutvlees, vis, varkensvlees, brood, kaas en tabak ook Europese manifacturen in kleine hoeveelheden verkopen; ‘to enable the negroes to supply themselves agreeably to the length of their purse’. Deze vrouwen kopen hun waren weer in grotere hoeveelheden van kooplieden met een krediet van twee of drie maanden. Veel van deze vrouwen (hij spreekt over ‘hucksters’) zijn volgens Bolingbroke rijk en bezitten soms tien, vijftien of twintig slaven die ze allemaal in zetten bij de kleinverkoop. Het is gebruikelijk dat de verkopers gedurende een aantal weken van plantage naar plantage trekken om hun waren bij de ‘negerhuizen’ te verkopen. De goedkeuring van de plantage-directeur is hiervoor wel een vereiste.
Wie geen geld heeft kan via ruilhandel aan de spullen komen die men nodig heeft. Vooral de gekleurde vrouwen zijn dol op kleding. Het boek van Bolingbroke is met name interessant omdat het voor een belangrijk deel betrekking heeft op de veelal onbekende geschiedenis van Demerary, Essequibo en Berbice. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat het leven aan het begin van de 19e eeuw in deze gebieden wezenlijk verschilt met dat van Suriname.
[van Buku Surinamica]