A.H. de Tirlemont – gedicht
een fakkel die wordt doorgegeven
vanuit een huis in het veld
waarvan de vader loos was
de smart voor welke men gevoelig is
het mededogen onvermijdelijk daardoor
een schreeuw door merg en been
de loden last die zijn gewicht voelen laat
de vreugde des te dieper gaat,
de maan de zon vervangt
de sterren het enige fundament zijn
waarop wij onze trilling beroepen kunnen
brandpunt in ons bewust zijn
op deze baan zij binnenzeilde in mijn zicht
een groenblauwe baai, weldaad in het verschiet,
zich koesterend in elkanders nabijheid
het klingelen van de ijskar,
drie kleuren, paparechi,
goser, gozeer, goza tur nan
na mi un zunchi mi dushi,
bo ta mi alma i mi corazon,
mi solo, mi sombra
op de rotsen in de nacht der nachten
ongenaakbaar de spiegel zijns gelijke vindt,
het enige perspectief van waaruit ik spreken kan
te gaan verder dan tot op het bot
waar merg geen verweer heeft
troost tot over het graf reikt
hoe men een asperge dient te beroeren,
recht zo die gaat, roerloos op de baren,
het bepotelen van de sprake,
tongen in den tepelhof
20/21/06 Damsko