A female hero – een onbekend reisverhaal van Dé-Lilah uit 1897
door Jerry Dewnarain
In een tijd waarin het voor vrouwen ongebruikelijk was niet-gechaperonneerd op reis te gaan, trok Lucy van Renesse-Johnston (1862-1906), pseudoniem Dé-Lilah, er in haar eentje op uit om de Indische archipel te bereizen. Wat haar ook bijzonder maakt, is dat ze een Indo-Europese was. Van Renesses ‘gemengde’ afkomst was van invloed op de manier waarop ze naar de koloniale werkelijkheid keek.
Ze was uit een gemengd huwelijk op Java geboren en getogen en had daardoor zowel banden met de westerse koloniale als met de oosterse gekoloniseerde bevolking. Bovendien sprak ze Maleis, de lingua franca van de Indische archipel en de voorganger van het Indonesisch. Dit opende voor haar deuren die voor andere reizigers vaak gesloten bleven. Maar niet alleen daarom is haar reisverhaal opmerkelijk. Ze koos ervoor om haar ervaringen niet rechttoe -rechtaan te beschrijven, zoals in toeristische reisverhalen gebruikelijk is, maar probeerde er een humoristisch verhaal van te maken.

Hoewel Dé-Lilah ruim tweeduizend pagina’s Indisch proza heeft geschreven – romans, verhalen en reisliteratuur – was tot voor kort niet veel over haar bekend. Tot 2012 wist men zelfs niet wanneer ze precies was geboren en overleden. Haar werk werd in haar eigen tijd weinig enthousiast onthaald; critici verweten haar een gebrek aan talent. Na haar dood kende vrijwel niemand haar meer. Negentig jaar na haar dood werd Dé-Lilah ‘herontdekt’. Sindsdien is er af en toe over haar geschreven, maar een biografie is er nog niet.
Op reis
Nog geen jaar nadat Lucy van Renesse-Johnston een toeristische reis van vijf maanden door Java had gemaakt, scheepte ze zich opnieuw in, nu voor een reis van ruim vijf weken door, zoals zij het noemt, het land van de ‘Overburen’. Zij doelde daarmee op wat tegenwoordig Maleisië en Singapore heet. In 1897, het jaar van haar reis, bestond Maleisië nog niet. Singapore, Malakka en Penang waren Britse kolonies, die samen de Straits Settlements vormden. De reis die Van Renesse in maart en april 1897 maakte langs de westkust van wat in het vervolg voor het gemak Maleisië wordt genoemd, was in veel opzichten nog avontuurlijker dan haar eerste reis. In Nederlands-Indië stond het toerisme nog in de kinderschoenen, maar er bestond al wel een goed werkend koloniaal bestuur, dat gezorgd had voor een infrastructuur met stoomschepen die de Indische archipel doorkruisten, met wegen waarover het veilig reizen was en vanaf 1895 met een spoorwegnet, dat liep van Batavia tot Surabaya.
Zoals Dé-Lilah in haar reisverhaal schrijft, wilde ze behalve de Britse kolonies van de Straits Settlements, ook een kijkje nemen in de ‘Native States’, in de autonome sultanaten. In deze gebieden was de kolonisering door de Britten nog maar net begonnen, terwijl de noordelijke sultanaten, die schatplichtig waren aan Siam, nog vrij waren van westerse overheersing. Van een goede infrastructuur en een veilige omgeving was op veel plaatsen geen sprake. Afgaande op wat Dé-Lilah erover schrijft, begrepen de meeste mensen, zowel de Europeanen als de inheemsen, niet dat zij het aandurfde om zo’n gevaarlijke reis te ondernemen. Hoofdschuddend stellen zij telkens weer vast dat zij wel heel ‘branie’ (dapper) is.

A female hero
Zo blijkt uit een routebeschrijving, dat ze het avontuur niet schuwde. Integendeel, ze zocht het op. Tegelijkertijd was ze vaak erg bang. In dat opzicht is dit verhaal een goed voorbeeld van wat volgens Sara Mills (schrijfster) een van de opvallendste kenmerken is van door vrouwen geschreven reisverhalen. In hun zucht naar avontuur doen vrouwen niet onder voor mannen, maar anders dan mannen, zijn vrouwen volgens Mills eerder geneigd uiting te geven aan hun gevoelens van angst. Van Renesse beantwoordt in alle opzichten aan deze beschrijving. Zij schroomt niet om de lezer in haar angst te laten delen en soms lijkt ze die angst zelfs te overdrijven. Hier speelt ongetwijfeld ook mee dat het haar bedoeling was om een humoristisch reisverhaal te schrijven.
Aan boord van een schip – ze maakt er geregeld gebruik van – is ze vaak doodziek. Ze is misselijk, moet overgeven, wordt kletsnat van de regen en het zeewater en ontsnapt af en toe maar net aan een schipbreuk. Op zulke momenten staat ze ware doodsangsten uit. Maar hoe bang ze ook is, ze houdt vol. Ze had, zegt Klausine, ‘deze reis gewild, en waren er moeielijkheden aan verbonden, dan moest ik die met mannenmoed trachten te overwinnen’. Deze houding typeert haar als een female hero.
Vrouwelijk reisverhaal
Een Indische vrouw in Maleisië. Een onbekend reisverhaal van Dé-Lilah uit 1897 is een typisch verhaal van een vrouwelijke reiziger. De auteur gaat er prat op dat ze een Europese dame is. Als de gelegenheid het vereist, kleedt ze zich in westerse kleding, zelfs als het vanwege de hitte voor zulke kleren veel te warm is. Tevens legt zij een grote belangstelling aan de dag voor de kleding van andere vrouwen. Ook hierin verschillen de reisverhalen van vrouwen van die van mannen. Hetzelfde geldt voor haar grote belangstelling voor eten en het vergelijken van prijzen, met name als het gaat om levensmiddelen, vervoer en logies, et cetera. Haar gevoeligheid voor dierenleed is eveneens een eigenschap die ze deelt met veel andere vrouwelijke reizigers. In de omnibus van Ipôh naar Kwala Kangsar windt Klausine, het alter ego van Lucy van Renesse, zich op over het brute geweld waarmee een inheemse koetsier zijn ossen aanspoort. Hij draait hun staarten om, slaat ze met zijn rotanstok en deinst er zelfs niet voor terug om ‘met zijn rotan in de versche wond van het beest te peuteren, zoo erg dat het bloed tappelings op den grond druppelde’. Haar inheemse medepassagiers kan het niets schelen, maar ze spreekt de koetsier er verontwaardigd op aan en als hij niet wil luisteren, slaat ze hem ‘hardhandig’ met haar tas op zijn rug. Van Renesse ging naar Maleisië omdat ze nieuwsgierig was naar het reilen en zeilen in een Engelse kolonie. Nadat ze een jaar eerder Java had doorkruist, was ze benieuwd hoe het er bij de overburen aan toeging. Op het Maleisische schiereiland trof ze verschillende etnische groeperingen aan: de Europese kolonisatoren, met name Engelsen, en de inheemse bevolking, die bestond uit de oorspronkelijke inwoners, de Maleiers, en de immigranten, van wie Chinezen en Indiërs (Klingalezen, Ceylonezen, Bengalezen en Sikhs, zoals zij ze noemt) de grootste groepen waren.
Dé-Lilah heeft een uniek reisverhaal geschreven. Bijzonder is al dat zij als vrouw alleen door een land reist dat op dat moment nog niet eens bestond. Maleisië is een losse verzameling van Britse kolonies en min of meer autonome sultanaten. Bovendien reist zij als een toerist door dit gebied, voordat het toerisme hier zijn intrede doet. Door haar streven om zo goedkoop mogelijk te reizen – als een budgettoerist avant la lettre – is het ook een zeer avontuurlijke reis. Vaak kiest ze voor ‘primitieve’ vervoermiddelen als Chinese vrachtschepen en omnibussen, die eigenlijk alleen gebruikt worden door niet-Europeanen. Het brengt haar in nauw contact met de inheemse bevolking. [Jerry Dewnarain]
Een Indische vrouw in Maleisië. Een onbekend reisverhaal van Dé-Lilah uit 1897. Bezorgd en ingeleid door Rick Honings, Olf Praamstra en Coen van ’t Veer. Uitgeversmaatschappij Walburg Pers, Zutphen. 2024. ISBN 978 94 6456 431 0.