blog | werkgroep caraïbische letteren

Armada: eurocentrische blik op het Caraïbisch gebied

Bespreking van Armada, de vele stemmen van de Caraïben

door Jerry Dewnarain & Hilde Neus

Armada is een tijdschrift voor wereldliteratuur. Dit is jaargang 23, nr. 79 van het voorjaar 2024. Vroeger werd het als boekje uitgegeven, nu is het een krant geworden, wel jammer want die bewaar je niet zo gemakkelijk. Stichting De Nederlandse Boekengids is de overkoepelende uitgever. Voor dit speciale nummer is gastredacteur Thalia Ostendorf aangetrokken. Zij is Nederlands-Surinaams en studeerde literatuurwetenschappen in Utrecht, Californië, Napels en Schotland en is aan de UvA bezig met onderzoek naar Edgar Cairo. Verder is zij medeoprichter van Uitgeverij Chaos, een imprint van Das Mag. En zo zie je hoe zaken veranderen, voor ons een nog onbekende naam.

Voor dit themanummer reflecteren auteurs op het heden en verleden van de Surinaamse en Caraïbische literatuur. Het Armada-nummer is zeer gevarieerd. Naast stukken die ingaan op bepaalde auteurs, zijn er artikelen over de algemene literaire achtergrond van Suriname en de eilanden. En kritische beschouwingen over de doorwerking van het slavernijverleden, aangevuld met poëzie van diverse dichters. De afbeeldingen van schrijvers zijn van Brian Elstak, die ook de omslag heeft getekend. De redactie van de Literaire pagina, Jerry Dewnarain en Hilde Neus, geeft samen een indruk van dit speciale nummer.   

De vele stemmen van de Caraïben

Thalia Ostendorf heeft in 2020 archiefonderzoek gedaan naar Surinaamse schrijvers voor het Literatuurmuseum in Den Haag. Tijdens haar onderzoek kwam zij originele stukken van een aantal toonaangevende Surinaamse auteurs tegen, bijvoorbeeld van Albert Helman en Bea Vianen. In deze werken ontdekte zij ‘iets niet-Nederlands in wat me niet meer heeft losgelaten.’ Als uitgever bij Uitgeverij Chaos heeft zij een ‘verscheidenheid aan auteurs (en onderzoekers) leren kennen die nieuwe inzichten en eigen werk kunnen leveren.’ Voor Armada mocht zij de redacteur zijn van dit themanummer. De titel Caraïben kan verwarrend werken, ze bedoelt hier vast niet inheemsen, maar Caraïbisch gebied.

Uit de verschillende bijdragen valt haar iets op, net zoals in 2020 tijdens haar archiefonderzoek: de bijdragen van Nederlandstalige Caraïbische literatuur zijn veelstemmig ‘en de verschillende (niet hoofdzakelijk Nederlandse) manieren waarop deze bekeken, gelezen en geschreven worden. Zo openen de auteurs werelden en wegen naar werken binnen de Nederlandstalige literatuur die Nederland (of zelfs de Nederlandse taal) niet als centrum hebben en laten zien hoe kosmopolitisch de moderne Surinaamse en Caraïbische literatuur is.’ Dit bewijst zij door kort haar visie te geven over de bijdragen van de auteurs in dit themanummer. Echter, Ostendorf vindt dat men toch niet ontkomt aan ‘het Nederlandse aspect, de Nederlandse blik die onderdeel is van de koloniale nalatenschap’, want ‘de koloniale geschiedenis en de verankering van de Nederlandse taal en gebruiken hebben onze blik beïnvloed.’ [JD]

Literaire prijzen in Suriname

Van Amelsvoort schetst een treurig beeld van de literaire prijzen in Suriname. In de gelijknamige titel geeft de redacteur van het tijdschrift Armada een goed overzicht van de literaire prijzen in Suriname. Als bron heeft zij onder andere deel 4 van Michiel van Kempens: Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (2002) geraadpleegd. Uit deze bronnen concludeert Van Amelsvoort dat alle literaire prijzen een kort bestaan hebben gehad: ‘Een paar jaar, of hoogstens een paar edities waar telkens wat tijd tussen zit, en dan valt – om onduidelijke redenen – het doek alweer. Zo krijgt geen enkele prijs natuurlijk de kans illuster te worden. Een korte blik op prijzen na de onafhankelijkheid in 1975 bevestigt deze indruk.’ Volgens Van Amelsvoort, die moderne Europese literatuur aan de UvA doceert, heeft het wel lang geduurd dat Surinaamse schrijvers en andere Nederlandstalige schrijvers uit het Nederlands sprekend Caraïbisch deel literaire prijzen in Nederland in de wacht slepen. ‘Zo won Astrid Roemer pas in 2016 de P.C. Hooftprijs voor proza, ruim vier decennia na het begin van haar schrijverscarrière. In 2021 volgde de Prijs der Nederlandse Letteren. Zolang moest het blijkbaar duren voordat voldoende juryleden zich realiseerden dat “sociale bewogenheid” en “literair gehalte” geen onderling tegenstrijdige criteria zijn.’

Maar de Surinaamse schrijvers moeten het niet hebben van deze prijzen. Zij geven hun boeken uit bij Nederlandse uitgevers waardoor hun werk terechtkomt binnen het literaire bedrijf in Nederland. Suriname kent vanaf 2022 een eigen, nieuwe literaire prijs: de Ibisprijs. Het doel van deze prijs is om Surinaamse schrijvers te stimuleren om in het Surinaams-Nederlands proza te schrijven. De prijs is ingesteld door de Surinaamse minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur en de Taalunie, wordt in de Week van het Nederlands uitgereikt en bedraagt (omgerekend) 1.000 euro. Maar ook deze prijs lijkt, zoals de andere literaire prijzen in Suriname, geen lang leven beschoren. Volgens Jesse van Amelsvoort is het ‘onheilspellend dat nergens iets te vinden is over een mogelijke tweede ronde…’ Maar hij vergeet de jaarlijkse Trefossa-lezing te vermelden, die sinds 2010 schrijvers voor het voetlicht haalt en hen lauwert.  [JD]

Luchtenberg

Julien Ignacio met zijn tweede roman.

Het essay van Julien Ignacio opent zijn artikel à la Jörgen Raymann: ‘Wie is je vader, wie is je moeder?’ Als kind van de Caribische diaspora legt hij uit wie hij is: ‘Mijn Nederlandse moeder, de tweede dochter van een Zeeuwse pedicure en een Friese vertegenwoordiger van kantoorartikelen, is een zachtaardige vrouw met Delftsblauwe ogen en een zwak voor het koningshuis. Jaarlijks zit ze eind april trouw voor de buis, een oranje tompoes en een oranjebitter bij de hand. Mijn Afro-Caribische vader, geboren op Curaçao, is de oudste van zestien kinderen. Zijn geboortehuis ligt op steenworp afstand van de voormalige plantage Luchtenberg. Volgens het slavenregister van het eiland behoorden sommige voorouders die in mijn stamboom via de vaderlijn voorkomen tot de inventaris van deze plantage.’ Thuis werd er Nederlands gesproken en geen Papiaments. Hij groeit op als een exoot. Hij leek dus niet op een witte Nederlander, maar wilde wel tot die groep behoren. Ignacio wilde opgaan in de ‘witte massa op het schoolplein, op straat, in het winkelcentrum. To blend in. Ik wilde niet aangestaard worden overal waar ik binnenkwam, ook al waren de blikken lang niet altijd kwaad bedoeld. Ik wilde gelijkgesteld worden. Gezien worden als one of the boys.’ Maar hij was donker, door de schuld van zijn vader, schrijft hij in zijn essay. Volgens Ignacio ontstaat identiteit ‘bij gratie van de Ander’. Deze stelling onderbouwt hij met de theorie van de Franse psycholoog Jacques Lacan. De psycholoog stelt ‘dat de spiegel of de blik van de Ander als middel voor het kind om zichzelf als eenheid te ervaren, zijn eigen identiteit te leren kennen. Opdat het kind zich kan spiegelen en zich erkend weet, is de aanwezigheid van de Ander noodzakelijk.’ Zijn zwarte bewustzijn nam in een rap tempo toe dankzij de Black Lives Matter-beweging. Nu weet Julien Ignacio dat zijn oud-betovergrootmoeder Leonora Mun heette, geboren in 1826 als eigendom van Andries Anthony Munigh op plantage Luchtenberg. [JD]

Tessa Leuwsha in Ghana. Foto © Sirano Zalman.

Tussen hemel en hel

Tessa Leuwsha beschrijft in haar artikel de ervaringen over een bezoek aan het slavenfort Elmina in Ghana. Vol met emoties staat zij in het fort en vraagt zich af wat er allemaal heeft plaatsgevonden in dit fort. Haar ervaringen zijn choquerend. Er is sprake van grote tegenstellingen, maar ook van overeenkomsten. ‘Wat ik kan zeggen, is dit: ik ben diep geraakt door de tegenstellingen die ik hier aantref. De schoonheid van deze plek versus een lelijke geschiedenis van dwang en onderdrukking.’ Leuwsha ziet ook overeenkomsten met Suriname: ‘Ik zie herkenbare voorwerpen, zoals die ook in Suriname, het land waar ik woon, bij rituelen worden gebruikt. Een kalebas, een fles sterke drank en pemba: bollen witte klei. De aanblik ontroert me, tastbaar bewijs van de band tussen Afrika en Suriname.’ De schrijver krijgt een rondleiding in het fort. Als Leuwsha de gids vraagt wat de betrokkenheid van de Afrikanen zelf was in de slavenhandel antwoordt hij: ‘Wie in het oog van een lijk zit te porren, zal maden zien.’ En dat klopt, want wanneer Leuwsha haar rondleiding vervolgt, komt zij nog meer ‘maden’ tegen: ‘Op de eerste verdieping vond de zondagse kerkdienst plaats voor de gouverneur en de officieren. Mijn brein kan het nauwelijks bevatten: zwarte vrouwen in de kelder, met vlak daarboven witte mannen in de kerk. Ik raak een wand aan. Koel, vochtig. In mijn hoofd ontstaat een verhaal.’ [JD]

Ellen Ombre, tweede van links, samen met v.l.n.r. de Leidse vakreferent voor Caraïbische literatuur Dennis Bus, bibliothecaris Garrelt Verhoeven, auteur Roline Redmond en hoogleraar Rosemarijn Hoefte. Op 16 juni 2023, opnamedag in de UB Leiden van een gesprek voor een aflevering van Van Kluis Naar Kussen over de Caraïbische letterkunde.

Over Ellen Ombre

Farida Nabibaks schrijft ‘Een oud koloniaal gebruik. Naar aanleiding van ‘Flarden’ van Ellen Ombre. Interessant is, dat zij haar eigen familieverhaal verbindt met dat van het meisje in Ombres verhaal, dat zij volledig identificeert met de schrijfster zelf. De scheiding tussen reële personages en romanfiguren wordt hier losgelaten. Daar heeft enkele problematische gevolgen. Namelijk dat je eigen herinnering niet zuiver hoeft te zijn, dat je zaken toevoegt of weglaat om het verhaal zo in te kleden zoals je je het zelf herinnert. Misschien vraag je je broer of zus naar een bepaalde gebeurtenis, en wat blijkt: die herinnert zich dat feit helemaal niet meer, of heel anders. Terwijl het nog als gisteren op je netvlies ligt. Een ander probleem is dat je een auteur identificeert met een hoofdpersonage. Dat kan lelijk uitpakken, zoals bijvoorbeeld bij Robert Vuijsje die Alleen maar nette mensen publiceerde. Een grote groep Surinaamse vrouwen in Nederland viel over hem heen, omdat ze dachten dat hij zelf de hoofdpersoon was van zijn roman. In Suriname waren de vrouwen een stuk vriendelijker voor hem. Hij was duidelijk dus niet de hoofdpersoon, hoewel er autobiografische elementen zijn beschreven in zijn boek. Dat zal ongetwijfeld ook gelden voor het verhaal van Ombre. Maar wie de schrijfster een beetje kent, weet dat zij zich totaal geen slachtofferschap aanmeet. Om dan het artikel te beginnen met ‘… als je mensen alles afneemt wat hen lief is, kun je met hen doen wat je wilt.’ Dat zijn beslist niet de gedachten van Ombre. Ook al zouden haar dingen afgenomen zijn, haar wil is nooit gebroken. Je hoeft maar naar haar verschijning te kijken en je ziet een trotse vrouw.

Nabibaks licht het verhaal van Susanna du Plessis eruit, een beetje onderzoek laat zien dat Hilde Neus in haar studie van deze beruchte slavenmeesteres heeft aangetoond dat de wrede verhalen op mythes berusten en de reconstructie van haar leven een sterke vrouw met veel agency laat zien, die door haar ex-man is gedemoniseerd. Onderscheid tussen echt en verzonnen blijft een onderscheid. [HN]

Cynthia Mc Leod tijdens en voordracht voor de Haagse Hogeschool.

Over Cynthia Mc Leod

In ‘Mc Leod schuwt de woorden niet. Slavernij en kolonialisme in historische feiten’ geeft Liang de Beer een minder positieve visie op het werk van Mc Leod. Daarin herhaalt zij de vraag die Michiel van Kempen in 1987 stelde of Hoe duur was de suiker? literatuur is. Liang de Beer vindt dat nog steeds actueel. Inmiddels is die vraag al lang niet meer relevant, zeker niet voor Suriname. Wat hier telt (en dat is minstens even belangrijk als wat in Nederland telt) is, dat een werk sociaal-maatschappelijk relevant moet zijn. Liang noemt bepaalde passages uit de romans idealistisch omdat ze over een rooskleuriger toekomst voor Suriname spreken, maar is dat juist niet waar we hier allemaal naar snakken? Wij zijn blij dat Mc Leod in de eerste plaats voor Surinaamse lezers schrijft, en pas daarna voor Nederland. Zo vraagt Liang zich af of de personage van Elisabeth Samson een goed voorbeeld is voor de verheffing van het historisch prestige van de Surinaamse vrouw. Omdat ze zelf slaven had, zou dat niet mogelijk zijn? Dan begrijpt Liang de situatie in de 18e eeuw niet echt. Het was een slavernijsysteem, waar iedereen aan meedeed. Het is geen projectie van eigentijdse wensen. Elisabeth vocht tegen de gevestigde orde om haar doelen te bereiken en dat getuigt van veel zelfbewustzijn. Omdat we nog maar zo weinig weten over vrouwenlevens in die tijd, is het voor Liang niet denkbaar dat er sterke vrouwen met agency waren. Nou, die waren er wel degelijk.     

Met ‘Mc Leod schuwt de woorden niet’, doelt Liang op het taalgebruik van de auteur. ‘De taal die ze gebruikt, is constant sinds haar debuut: met het n-woord en ‘slaaf’ in plaats van slaafgemaakt. Ook de taal van de historische personages evolueert niet mee. In de novelle Tituba spreekt de WIC-kapitein bijvoorbeeld van “kroesvee” en je gelooft als lezer dat het zo geweest kan zijn.’ Ik vind dit een bevreemdende opmerking. In Suriname zijn de termen ‘neger’ en ‘slaaf’ nog steeds heel gangbaar. Zelf ben ik daar blij mee, want ik betoog bij elke gelegenheid die me geboden wordt, dat met het verbieden van de woorden heel veel Surinaamse literatuur niet meer gelezen zal worden, en bovendien onderzoek in het archief naar de slavernijgeschiedenis wel heel problematisch wordt. Of mag je dan de woorden wel googelen? Dat vind ik schizofreen. We zouden ervoor moeten pleiten dat we alle woorden mogen gebruiken al naargelang de context.

Liang vindt de geschiedenis zwaar. En dat is die toch. Maar volgens haar trapt Mc Leod in de val door de ongelijkwaardige afhankelijkheidsrelatie als een te liefdevolle verbintenis weer te geven. Denkt Liang dat er toen geen liefde bestond, zelfs tussen zwart en wit? Veel zwarte en gekleurde vrouwen zagen een relatie met een blanke man als een weg naar de vrijheid, en er werden er ook veel gemanumitteerd, al dan niet met hun kinderen. Mc Leod heeft door haar jarenlange onderzoek in de archieven veel te vertellen over de geschiedenis. Liang weet daar helaas niet zo veel van.

Het werk van Mc Leod is breed verkrijgbaar hier en wordt veel gelezen. En dat serieuze analyses ontbreken, klopt ook niet, wellicht kan Liang analyses van Wim Rutgers lezen. Of het essay van Hilde Neus in His/her tori nr. 1 van 2010, waarin de maatschappelijke relevantie van het werk van Mc Leod omstandig is aangegeven. 

Naast besproken artikelen staat er verder in deze Armada o.m. nog poëzie in van Trudi Guda, Edgar Cairo, Radna Fabias en Anton de Kom. En artikelen van Babs Gons, over Surinaamse poëzie in eigen beheer, een zeer kritisch stuk over reparatie en fondsen daarvoor van Quinsy Gario en een artikel over het Surinaams boekbedrijf en een over Astrid Roemer. Het zijn wel voornamelijk beschouwingen over literatuur vanuit vooral een eurocentrische blik. Een blad dat met 10 euro (340) SRD helaas te duur is. De kleurrijke, glanzende Parbode kost 250 SRD, ter vergelijking.

Armada. De vele stemmen van de Caraïben. Diverse auteurs [red. Thalia Ostendorf]. Stichting De Nederlandse Boekengids. ISBN 9789492476579

[dWTL, 22 mei 2024]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter