blog | werkgroep caraïbische letteren

Verhalenbundel Zwart is een racistisch pamflet

door Jamal Ouariachi

Het deurbeleid van de letteren is racistisch, suggereren de makers van Zwart, een bundel teksten van ‘Afro-Europese’ schrijvers. Ze ambiëren ‘het literaire landschap voorgoed te veranderen’, maar verzanden in een verwerpelijk soort omgekeerd racisme, constateert Jamal.

Je hoort het de laatste jaren steeds vaker: de Nederlandse literatuur zou te ‘wit’ zijn. Vaak wordt dat geroepen door iemand die niet wit is en vaak worden er geen concrete argumenten gegeven om die stelling te onderbouwen. Toen de Surinaams-Nederlandse schrijver Karin Amatmoekrim het een paar jaar terug in De Groene Amsterdammer riep, waren het twee witte mannen, socioloog Thomas Franssen en criticus Daan Stoffelsen, die met cijfermateriaal kwamen aanzetten. In dagblad Trouw schreven ze: ‘De afgelopen twintig jaar was 5,5 procent van de literaire debutanten niet-westers (terwijl het aandeel in de totale bevolking groeide van 8,9 tot 11,8 procent).’

Dat is inderdaad een scheve verhouding, maar merk op dat allochtonen ook binnen de algehele bevolking een minderheid vormen, én dat ze in de literatuur dus niet geheel afwezig zijn. Bij een zo diverse groep is het bovendien moeilijk een oorzaak aan te wijzen voor de scheve verhouding, al zal taalachterstand zeker een rol spelen, plus het bekende gegeven dat een carrière in de kunsten voor kinderen van migranten nu niet bepaald een voor de hand liggende keuze is. Zij worden toch vooral gestimuleerd een beroep te kiezen dat een zo groot mogelijke salariszekerheid met zich meebrengt; hun ouders zijn verdomme niet voor niets in het rijke Westen hun geluk komen beproeven!

Maar dit zijn argumenten die je zelden hoort uit de Amatmoekrim-hoek. Vaker wordt gesuggereerd dat ‘de’ Nederlandse literatuur een gesloten bastion is waar je als niet-witte of niet-autochtone schrijver maar moeilijk kunt binnendringen. Anders gezegd: het deurbeleid van de letteren is racistisch.

Het venijn zit in het woordje ‘genegeerd’

Die suggestie, verkapt verwoord, klinkt ook door in de inleiding van het afgelopen week verschenen boek Zwart, een bundel met teksten van negentien Nederlandse en Vlaamse auteurs met een achtergrond in sub-Sahara Afrika. Zwarte schrijvers, dus (hoewel er hier vast ook blanken wonen uit sub-Sahara Afrika). Samenstellers Ebissé Rouw, redacteur bij Amsterdam University Press, en auteur Vamba Sherif merken op dat in de Nederlandse letteren een ‘lange traditie’ heerst ‘van het bewieroken van veelal Amerikaanse zwarte schrijvers’, terwijl verhalen van ‘zwarte mensen in de Lage Landen’ grotendeels ‘worden genegeerd’. Het venijn zit in dat woordje ‘genegeerd’: er wordt (door de witte mens natuurlijk) actief gedaan alsof die verhalen er niet zijn.

Is dat zo?

De inleiding roept meer van dit soort vragen op. Zo wordt er gerept van ‘een specifieke Afro-Europese identiteit en bewustzijn’ – bestaan die identiteit en dat bewustzijn? We vinden het al zo moeilijk vast te stellen wat de Nederlandse identiteit is, Europa wil maar geen eenheid worden en Afrikanen storen zich er vaak aan wanneer hun hoogst diverse continent als één land wordt afgeschilderd, maar als je al die complexiteit bij elkaar gooit, krijg je blijkbaar zoiets als een Afro-Europese (of: ‘Afropese’ – brrr) identiteit en bewustzijn. Interessant – waar herken je die dan aan?

Van de in de bundel opgenomen schrijvers wordt beweerd dat hun stemmen ‘fris, vernieuwend, rauw en uitdagend’ klinken, ‘een verrijking van de Nederlandstalige literatuur’ – is dat zo? De samenstellers schrijven ook: ‘Het is onze verwachting én onze hoop dat door deze bundel het Nederlandstalige literaire landschap voorgoed zal veranderen.’ Is dat aannemelijk?

De grote vragen

Laten we eerst maar eens naar de verhalen zelf kijken voor we een poging doen de grote vragen te beantwoorden.

De bundel biedt zowel fictie als non-fictie. Samensteller Vamba Sherif schreef met het korte verhaal ‘Flamboyante bomen’ een van de beste bijdragen van het boek en dat is misschien niet zo vreemd, want hij publiceerde al verscheidene romans die, volgens zijn biografietje, ‘in het Engels, Frans, Spaans, Duits en het Indiase Malayalam verschenen’. Met dat ‘genegeerd worden’ valt het dus wel mee, voor Sherif, en dat geldt ook voor de andere zeldzaam leesbare bijdrage, het verhaal ‘De tank’ van Ahmad Al Malik, een Sudanees die in het Arabisch – een wereldtaal! – schrijft en eveneens diverse romans publiceerde, waarvan er ook een in het Nederlands vertaald is.

Daar houdt de pret wel zo’n beetje op. Wat de andere bijdragen bindt, is eerst en vooral de ontstellend lage kwaliteit van het proza. Ligt dat aan mijn ‘witte’ blik? Dat betwijfel ik. Ik heb de afgelopen jaren heel wat teksten van (witte én zwarte) aspirantschrijvers onder ogen gekregen en die teksten lijden allemaal aan dezelfde beginnerskwalen.

Overmatig gebruik van het woord ‘ik’ (van de negentien auteurs in Zwart hanteren er slechts twee de derde persoon enkelvoud), het domweg benoemen van allerlei vage of grote gevoelens in plaats van ze levendig op te roepen bij de lezer. Onbenulligheden opblazen met absurd grote woorden om ze in godsnaam maar belangrijk te laten lijken. Bij gebrek aan levenservaring diep in de jeugdherinneringen duiken. Perspectieffouten maken (erg leuk is in Zwart de bijdrage van iemand die schrijft hoe de kleur van haar gezicht ‘in minder dan vijf seconden’ verspringt ‘van bruin naar wit naar groen’ – wat best een knappe observatie is als je niet voor de spiegel staat). Een gebrek aan verbeelding. Het debiteren van voordehandliggendheden (‘de lucht was blauw, de zon scheen’). En clichés hanteren, eindeloos veel clichés hanteren. Allemaal beginnersfouten die zich onttrekken aan huidskleur: ze komen voort uit een gebrekkige beheersing van universele schrijf- en vertelwetten.

Het is de samenstellers aan te rekenen dat zij hun auteurs, veelal jonge mensen, niet beter hebben begeleid. Zonde, bovendien. Het essay van Clarice Gargard bijvoorbeeld, over een ontmoeting met het Liberiaanse monster Charles Taylor, had diepe indruk kunnen maken als het niet zo ongestructureerd en wankel geformuleerd was opgeschreven. En het dilemma waar de Congolese Alphonse Muambi zich voor ziet geplaatst in zijn verhaal ‘Vertrekken naar het buitenland is klimmen in de boom’ zou door je ziel kunnen snijden als het niet zo krukkig op papier was gezet.

Ook uitgeverij Atlas Contact speelt hierin een dubieuze rol. Ze hebben daar de afgelopen maanden weliswaar nogal wat problemen gehad (een redacteur kreeg een #MeToo-aanklacht aan zijn broek, uitgeefster Mizzi van der Pluijm stapte op en in haar kielzog vertrokken veel gerenommeerde auteurs), maar dat is geen excuus voor het feit dat de verhalen in Zwart van woord- tot zinsniveau, ja, tot op het niveau van de retoriek en de compositie amper geredigeerd lijken te zijn, boordevol fouten staan. Heel, heel ernstig.

To-ta-le obsessie met huidskleur

Maar desondanks… Stijgt er een ‘Afro-Europese identiteit’ op uit deze verzamelde teksten? En zo ja, waar bestaat die dan uit? Tja… behalve het literaire onvermogen zitten de voornaamste overeenkomsten tussen de auteurs van Zwart vooral in het veelvuldig terugkerende intersectionele jargon en de totale, to-ta-le obsessie met huidskleur en het koloniale verleden (alsof de geschiedenis geen enkel ander tijdperk heeft gekend).

Neske Beks schrijft bijvoorbeeld over een ‘witte vriend’: ‘De woorden die mijn vriend in zijn vermoorde onschuld dagelijks gebruikt, zijn allemaal geworteld in een collectief, racistisch, kolonialistisch slavernijverleden.’ (Allemaal? Ja, allemaal. Leuke vriendschap.) Heleen Debeuckelaere laat zich door een psychiater een ‘post-traumatic slave syndrome‘ aanpraten en vraagt zich af waarom desondanks haar paniekaanvallen maar niet willen verdwijnen (tip: neem een psychiater die jouw problemen behandelt en niet die van je betovergrootouders).

Dalilla Hermans kan tijdens een massage over niets anders nadenken dan dat de handen van de masseuse wit zijn, ‘en de huid die ze aanraakt zwart’. Kiza Magendane rept van ‘negrofobie’ en ‘witte suprematie’ en sluit zijn bijdrage af met de woorden: ‘Wij zijn meer dan onze kleur’ (haha!). Hélène Christelle Munganyende bezoekt in Parijs het festival Afropunk (ja, zelfs de punkbeweging is blijkbaar te wit voor de Afropeaan) en mijmert over een Nederlandse editie, waarbij het gevaar bestaat dat zo’n festival, net als Appelsap en Kwaku, overspoeld raakt door ‘een overwegend wit, heteroseksueel publiek’. Melat G. Nigussie heeft het over ‘fetisjerende microagressies’ jegens de huidskleur van haar toekomstige kinderen. Olivia U. Rutazibwa kraamt onbegrijpelijke wartaal uit over ‘bruingemaakte vrouwenlijven’ (haar cursivering).

Als ik het zo allemaal achter elkaar zet, wordt het volslagen belachelijk, en in feite is het dat ook. Het meest extreem in dit opzicht – en daarmee een gevaar voor de bundel als geheel – is de bijdrage van OneWorld-hoofdredacteur Seada Nourhussen. Ik heb in mijn columns al vaker beschreven hoe zij in mijn ogen in rap tempo aan het radicaliseren is, en haar bijdrage aan Zwart, een briefwisseling met een blanke vriend, is daar de bevestiging van.

Nourhussen heeft zelf ook gemerkt, schrijft ze, dat ze de afgelopen jaren veranderd is. Ze is doodmoe van het racismedebat dat in haar ogen geen debat is. Ze heeft er ‘genoeg van gekregen om racisme te bespreken met witte mensen’ en heeft ‘een zwarte bubbel nodig’ want ze houdt het niet meer vol in die ‘zee van witheid’, in ‘witte milieus’. ‘Jacob,’ schrijft ze aan de vriend, ‘ik besef steeds vaker dat ik in afzondering van witheid mijn bevrijding vind.’

Goed, het heeft dus eigenlijk bij voorbaat geen zin hierop in te gaan, Seada heeft haar werkelijkheid bepaald en daar valt, net als bij een fundamentalistische gelovige, niet over te praten. Nederland is door en door racistisch en zij wil zich alleen nog maar in zwarte kringen begeven. ‘Ik word geregeld beticht van het fantasiebegrip “omgekeerd racisme”,’ schrijft Nourhussen, ‘dus voor je het weet verkeer je in de bizarre situatie dat je jezelf alleen mag bevrijden als de dominante groep daar een lekker gevoel bij krijgt.’

Eén lange jammerklacht tegen witheid

Ironisch genoeg is dat toch echt wat er in haar stuk en in de meeste bijdragen in Zwart tot uiting komt: omgekeerd racisme, de behoefte aan segregatie. Zwart is één lange jammerklacht tegen witheid, en daarnaast een verheerlijking van alles wat zwart is, plus de behoefte om dat wat zwart is, ook zuiver zwart te houden en vooral niet door witheid te laten aantasten. Zwart is – ondanks een paar subtielere bijdragen – een racistisch pamflet.

Dit punt brengt me terug bij de literaire waardering van zwarte schrijvers. Waar komt het door, dat we in Nederland wél Marokkaans-Nederlandse of Turks-Nederlandse schrijvers lezen, en óók geïnteresseerd zijn in zwarte schrijvers uit het Angelsaksische taalgebied, zoals Zadie Smith of Teju Cole, maar dat we onze eigen zwarte schrijvers negeren?

Eerst even een kort uitstapje naar het algemene.

Een schrijver (m/v) schrijft voor zichzelf én voor de lezer, zo luidt mijn stellige overtuiging. Hij moet zo diep mogelijk durven wroeten in zijn ziel, in zijn autobiografie, in zijn vuile was – maar ook in zijn fantasie, in zijn fascinaties, in datgene wat hij niet weet en waar hij dus nieuwsgierig naar is, zodat hij zich niet alleen tot zijn eigen kleine wereldje beperkt, maar ook zijn geest verruimt, nieuwe werelden verkent.

En hij moet de lezer dus niet vergeten. Weliswaar mag een schrijver de lezer dagenlang nachtmerries bezorgen met zijn verhaal, maar om dat gedaan te krijgen zal hij die lezer eerst moeten verleiden om dat verhaal überhaupt te lezen. De schrijver kan natuurlijk de romantische kunstenaar uithangen en quasi-nonchalant beweren dat de lezer hem geen zier interesseert – dat mag, is prima, maar dan moet de schrijver niet gaan zeuren dat hij niet gelezen wordt.

Eén van de eerste Marokkaans-Nederlandse schrijvers die in de jaren negentig doorbraken, was Hafid Bouazza. Dat hij meteen zo’n succes had, ligt volgens mij aan het feit dat zijn verhalen appelleerden aan wat Nederlandse lezers al kenden: het sprookjesachtig-oriëntale van Duizend-en-een-nacht, de stilistische virtuositeit van Vladimir Nabokov – een held van Bouazza. Daar maakte hij vervolgens geheel eigen proza van. Hetzelfde zag je de afgelopen jaren, toen kort na elkaar een aantal Turks-Nederlandse schrijvers debuteerde: Murat Isik schoof zijn bewondering voor Gabriel García Márquez niet onder stoelen of banken, Özcan Akyol liet geen gelegenheid onbenut om de naam Louis-Ferdinand Céline te laten vallen. Hun boeken nodigen, kortom, de lezer uit op gemeenschappelijke grond, en van daar af voert de reis vervolgens naar minder bekend terrein.

Reizen door het bewustzijn van mensen die anders zijn dan jij

Wat mij nu zo opvalt aan de teksten in Zwart, zowel de fictie als de non-fictie, is dat hun auteurs nalaten de lezer te verleiden. Dat komt deels door dat literair-technische onvermogen, maar toch vooral ook door de inhoudelijke opstelling van de meeste bijdragende auteurs: die obsessie met het eigen zwart-zijn, dat gebrek aan verbeelding, de morele superioriteit, dat onvermogen buiten de eigen belevingswereld te treden, die onverhulde afkeer van alles wat wit is, en daardoor het uitblijven van welke uitnodiging dan ook aan lezers die niet hun wortels in sub-Sahara Afrika hebben – zoals ondergetekende half-Marokkaanse half-Hollander – om zich mee te laten voeren door de auteur. En de zwarte lezer? Die moet zich maar ‘herkennen’ in de gepresenteerde verhalen en blijft daardoor verstoken van dat wat literatuur nu juist zo mooi kan doen: je laten reizen door het bewustzijn van mensen die anders zijn dan jij.

Wie herkenning zoekt, moet bij de spiegel zijn, niet bij de literatuur. Het zwarte narcisme waarvan de bundel Zwart bulkt, is zowel in literair als in moreel opzicht buitengewoon verwerpelijk.

[Tekst uit Vrij Nederland, 3 februari 2018]

Zwart; Afro-Europese literatuur uit de Lage Landen. Samengesteld door Vamba Sherif en Ebissé Rouw. Amsterdam: Atlas Contact, 2018.


Jagen op konijnen met een machinegeweer

Op 1 maart was er in de Vooruit in Gent de boekvoorstelling van ZWART, de veelbesproken verhalenbundel van negentien Vlaamse en Nederlandse auteurs met Afrikaanse roots. Begin februari 2018 publiceerde Jamal Ouariachi er in Vrij Nederland al een opgemerkte kritische analyse van. “ZWART is een racistisch pamflet”, luidde zijn rigoureuze conclusie. Zelf vind ik deze bundel, ondanks zijn gebreken, een mijlpaal in de letteren.

Beste Jamal,

[Open brief] In je bespreking noem je ZWART ‘omgekeerd racisme’. Bij het stuk van Seada Nourhussen spreek je zelfs van radicalisering! Straffe taal voor Nourhussens onschuldige uiting van terechte frustratie. Hardnekkig positioneer je haar als de oorzaak van haar eigen situatie en keur je haar voorkeur af om met lotgenoten pijnlijke ervaringen te delen.

Boos

Ik vind dat je nogal makkelijk bonte conclusies trekt. Je bent boos, of zo klink je toch. Ik vrees dat ik je daarom ook niet zal kunnen overtuigen, of zelfs maar zal kunnen aanzetten tot zelfreflectie. Ik deel immers dezelfde inzichten als Seada, al trek ik niet per se dezelfde conclusies – want ik ga wel nog in debat met witte mensen over racisme. Stap voor stap wil ik hier je recensie analyseren en hopen dat je kan inzien dat ZWART, ongeacht literaire kwaliteiten, een mooi initiatief is. Lees dit niet als een aanval, eerder als een dialoog.

Stoute witte mannen?

Uit je recensie leid ik af hoe je het boek gelezen hebt: je las de inleiding, vervolgens de schrijvers die al een zekere bekendheid hebben (Seada Nourhussen, Ahmad Al Malik, Vamba Sherif en Chika Unigwe) en ten slotte scande je de andere bijdragen. Waarom zeg ik dat?

Wel, ik was ook niet helemaal tevreden met de inleiding van Vamba Sherif en Ebissé Rouw. Alleen heb ik daar heel andere redenen voor dan jij. Ik ben er zelf ook niet van overtuigd dat alles te verklaren valt omdat “het deurbeleid van de letteren racistisch is”, zoals de inleiders schrijven. Maar niemand spreekt over racisme zoals jij het blijkt te begrijpen: stoute witte mannen die met opzet zwarten uitsluiten.

Ebissé Rouw

Je verwijst daarvoor naar opiniestukken uit 2015 van de Surinaams-Nederlandse schrijver Karin Amatmoekrim in De Groene Amsterdammer en Ebissé Rouw in NRC Handelsblad. Allebei stellen ze daarin dat de “meerwaarde van schrijvers met een complex beeld van wat etniciteit inhoudt” meer erkenning verdient. En dat de Nederlandse letteren, vergeleken met de Britse literaire wereld, daar op z’n minst wantrouwig tegenover staan.

Je maakt van hun genuanceerde betoog niet alleen een karikatuur, door het te herleiden tot “een klaagzang tegen witheid”. Je voelt blijkbaar ook de nood om hun uitspraken te ontkrachten. Je roept cijfers in die moeten aantonen dat de Nederlandse letteren het toch niet zo slecht doen. En je maakt een pseudo-sociologische analyse: Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond zouden minder interesse hebben voor literatuur omdat “een carrière in de kunsten voor kinderen van migranten nu niet bepaald een voor de hand liggende keuze is”. Want, zo schrijf je: “Zij worden toch vooral gestimuleerd een beroep te kiezen dat een zo groot mogelijke salariszekerheid met zich meebrengt; hun ouders zijn verdomme niet voor niets in het rijke Westen hun geluk komen beproeven!”

Maar wie een carrière als topvoetballer, popmuzikant of danser ambieert, heeft toch evenmin salariszekerheid? Nochtans zie je in die sectoren net wel veel jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond. Je verklaring gaat niet op.

En waarom zien we zwarte literaire stemmen wel een interessante plaats krijgen in de Britse letteren, terwijl Nederland en het Verenigd Koninkrijk demografisch nochtans niet heel sterk van elkaar verschillen? De Afrikaanse diaspora vertegenwoordigt in het VK, net als in Nederland, ongeveer 3% van de totale bevolking. En ook in het VK zijn zwarte burgers oververtegenwoordigd in de lagere sociaaleconomische lagen van de maatschappij.

Ik beweer niet dat alles koek en ei is over het Kanaal, maar waarom zien we die stemmen niet in Nederland of in Vlaanderen? Die vraag wil je zelfs niet onderwerpen aan kritisch onderzoek. Het is voor jou een non-feit, jij leest alleen maar ‘racisme’. Ofwel ben je niet helemaal eerlijk, ofwel lees je wat je wil lezen. En niet wat er staat.

Negeren

De inleiding van ZWART suggereert dat verhalen met een zwart perspectief genegeerd worden. Je stoort je aan die stelling, je ziet het als “actief doen alsof die verhalen niet bestaan”. Je hanteert een nogal strikte interpretatie van dat ‘negeren’. Negeren kan evengoed gezien worden als “geen aandacht besteden aan”, of iets beschouwen als irrelevant. Waarom men een zwart perspectief irrelevant vindt, heeft niets te maken met een actieve en moedwillige ontkenning. Maar jij ziet het wel zo, terwijl Sherif en Rouw volgens mij vooral aandacht willen schenken aan de onbewuste mechanismen die ervoor zorgen dat het Afro-Europese verhaal niet gezien of onbelangrijk geacht wordt.

Vamba Sherif

Dat is geen actie van alleen witte mensen tegen zwarte mensen. Het zit in ons systeem. In plaats van sociologische en economische argumenten aan te halen voor de vermeende desinteresse van zwarte burgers in een literaire carrière, kan het dus interessanter zijn om zich af te vragen of zwarte burgers, die ook deel uit maken van dat systeem, misschien hun eigen verhalen negeren. Zien ze hun eigen verhalen ook als irrelevant en onbelangrijk, en voelen ze daarom schroom om ze te vertellen? Heb je daar ooit over nagedacht?

Nu, ik kan niet spreken voor Sherif en Rouw, maar ik las in elk geval geen beschuldiging van witte mensen, wel de omschrijving van een sociaal mechanisme. Ze schrijven dat inderdaad niet zo expliciet als ik zelf wellicht gedaan had, maar ze schrijven evenmin wat jij beweert: dat de witte mens actief – en doelbewust – doet alsof die verhalen er niet zijn. Misschien is dat dan ook de grootste zwakte van die inleiding.

500 jaar

Ik las in de inleiding van ZWART ook een aantal suggesties waar ik niet helemaal tevreden mee was. Sherif en Rouws korte omschrijving van de relatie tussen Afrika en de Lage Landen is grillig en niet helemaal precies. Het feit dat Nederland meer dan 200 jaar een West-Afrikaanse kolonie had, komt nauwelijks aan bod. Noch dat uit die kolonie niet alleen slaven kwamen, maar ook vooraanstaande Afro-Europese burgers zoals Jacobus Capitein (1717-1747) of de Duitse filosoof Anton Wilhelm Amo (1703-1759).

Bovendien kadert de inleiding de Afro-Europese ervaring als eerst en vooral een migratieverhaal, terwijl de Afro-Europese ervaring voor mij vooral gaat over eeuwen van relaties, connecties en machtsverhoudingen. Het Afro-Europese verhaal begint niet met de postkoloniale migratie van Afrikanen in Europa, wel met de Europese rooftocht van de hele wereld vanaf de zestiende eeuw en de onvermijdelijke interacties die eruit zijn voortgekomen.

Rouw en Sherif interpreteren verder het feit dat Anousha Nzume met haar boek Hallo witte mensen niet wordt erkend als de Nederlandse Ta-Nehisi Coates, als het wegzetten van een zwarte Nederlandse denker “als zijnde inferieur”. Maar die vergelijking gaat echt niet op. Met alle respect voor Nzume, maar Hallo witte mensen kan jammer genoeg niet tippen aan het prachtige en subtiele werk van de Afro-Amerikaanse auteur Ta-Nehisi Coates. Ik vraag me eerlijk gezegd af of Nzume zelfs die ambitie had.

Simone Atangana Bekono

Beste Jamal, had je na de inleiding meteen ook de eerste bijdrage gelezen, dan zou je misschien iets meer enthousiasme tonen. Begrafenis van Simone Atangana Bekono is een universeel verhaal, waar de kleur of de etniciteit van de personages zich eigenlijk helemaal niet laat raden, zelfs irrelevant blijkt te zijn. Je mag het als lezer helemaal zelf inkleuren. Na de nogal warrige inleiding is dat eerste verhaal een ware opluchting. En het is niet het enige verhaal dat kleur overstijgt: ook het opgenomen proza van Anousha Nzume, Ahmad Al Malik en Babah Tarawally doet dat, plus het essay van Kiza Magendane.

ZWART is dus een enorm diverse bundel, met als enige gemene deler de etnische achtergrond van de schrijvers. Dat is wat jij er zo vreemd en zelfs verwerpelijk aan vindt, omdat het bewust focust op Afro-Europese auteurs. Maar dat is net de doelstelling, de hele idee achter dit boek. Wil je het daarom geen enkel krediet geven? Nochtans zit het boek vol diversiteit: alle ervaringen van verschillende migratiegeschiedenissen, adoptie, mixed race, gemengde relaties… komen aan bod.

Wat zou je trouwens vinden van een verhalenbundel met alleen witte auteurs? Die zou zeker gewoon ‘een verhalenbundel’ heten. ZWART schudt je een beetje door elkaar. ZWART doet wat de maatschappelijke structuren al eeuwenlang doen: mensen van Afrikaanse origine in één zak gooien. Alleen doen de samenstellers nu gewoon iets positiefs met dat negatieve feit. Hun keuze is veeleer een gevolg van die maatschappelijke context waarin de zwarte identiteit vorm krijgt, dan een aanval ertegen. Mij lijkt het evident wat hier de kip en wat het ei is. Jou duidelijk nog niet.

Identiteit

Je ziet niet dat ZWART absoluut geen betoog is voor een essentialistische invulling van wat zwart wel moge betekenen. Integendeel, het daagt net elk idee over zwart zijn uit. Voor mij hadden Rouw en Sherif zelfs nog gerust een stap verder mogen gaan. Jij vindt het racistisch dat het boek zich focust op één groep mensen, ik vond het net jammer dat de Afro-Europese ervaring beperkt wordt tot de directe link tussen de Lage Landen en Afrika, terwijl ook de Afrikaanse diaspora uit Suriname en de Antillen een duidelijke stempel gedrukt heeft op de Lage Landen.

Volle ontwikkeling

De inleiding verwijst wel naar de Afrikaanse invloeden in de Antillen en de négritude-beweging in de Franstalige wereld, maar in tegenstelling tot die beweging – die nadrukkelijk de brug slaat tussen Afrika en de Afrikaanse diaspora – verkiest ZWART om de Afro-Europese literatuur, hoewel divers, toch te beperken. De samenstellers hadden daar wellicht goede (praktische?) redenen voor, maar maken die niet duidelijk in hun inleiding.

De blog afroeurope.blogspot.be, waarop Erik Kambel en ikzelf de meeste bijdragen schreven, wilde net wel die link maken. In de traditie van de négritude wilden we een brug slaan tussen de Antilliaanse, Afro-Surinaamse, Afro-Latino, Afro-Amerikaanse en Afrikaanse ervaring, niet alleen in de Lage Landen maar over heel Europa: de Afrikaanse diaspora in al haar complexiteit en diversiteit.

Maar daar zou jij, Jamal, het zeker niet mee eens zijn. Je betwijfelt zelfs of de Afro-Europese identiteit bestaat. Hoe is het mogelijk dat een groep mensen – uiterst divers op cultureel, linguïstisch en zelfs genetisch vlak – zichzelf omschrijft als één identiteit? Wel, ten eerste omdat ze dezelfde ervaring delen: de witte blik en het westerse imperialisme. En ten tweede omdat ze identiteit niet traditioneel begrijpen, maar als een dynamisch en divers geheel, een constante dialoog.

Kiza Magendane

Je stelt terecht: “We vinden het al zo moeilijk vast te stellen wat de Nederlandse identiteit is, Europa wil maar geen eenheid worden.” Maar dat is omdat je identiteit blijft zien als een monolithisch en statisch ding dat je kan ‘vaststellen’ en als het ware in een doosje kan stoppen. De Afro-Europese identiteit zou je net van die illusie moeten afhelpen. Het netwerk van Afro-Europese denkers is jong, maar wel in volle ontwikkeling. Je gelooft het misschien niet, maar dit boek is daar een stuk van.

Fouten

Zag je dat er in ZWART ook ruimte is voor zelfkritiek en zelfrelflectie? Jammer genoeg heb je erover gekeken. Je vindt het stuk ‘Wij zijn meer dan onze kleur’ van Kiza Magendane belachelijk, maar heb je het wel echt gelezen? Het sluit nochtans naadloos aan bij je bezwaren. Magendane geeft duidelijk aan dat hij niet ‘zwart’ wil zijn, maar dat de omstandigheden hem in dat hoekje hebben gedrumd. Hij vertelt dat hij op het Nederlandse platteland gewoon Kiza kon zijn, en niet ‘de zwarte’, maar dat hij in de grootstad plots ‘kleur moest bekennen’ en zichzelf als ‘zwart’ moest postioneren om ‘iemand’ te zijn. Heb je dat gelezen? Hij gaat verder in op die complexiteit en juicht niet, hij contempleert en bevraagt.

Je schrijft ook dat de bundel boordevol taalfouten zit. Dat is wat overdreven, maar er staan inderdaad fouten in, wat ontoelaatbaar is. Voor mijzelf waren taalfouten altijd mijn grootste angst. Ik ben opgegroeid met het besef dat ik geen fouten mag maken. Als ik een fout maak, word ik daar dubbel voor afgestraft. Maar net nu we op onze computer allemaal een spellingscontrole hebben, komen taal- en spelfouten in print steeds meer voor. Verrassend is wel dat die fouten vooral te vinden zijn in de teksten van een aantal gevestigde auteurs, waarvan ik vermoed dat je ze eerst gelezen hebt. De andere jonge en beginnende auteurs leken me de regeltjes van de standaardtaal mooi te volgen.

Persoonlijke mijmeringen

Je reactie gaf me spontaan zin om een verhaal te schrijven vol fouten, gewoon om een punt te maken. Is dat nu echt zo belangrijk? En indien wel, wees dan eerlijk en spreek van sporadische fouten. Zelfs al leg je de eindverantwoordelijkheid bij de uitgever van dit boek, toch lijk je mij dit probleem (dat steeds vaker voorkomt in alle publicaties) handig te gebruiken om het hele boek in diskrediet te brengen.

Vele ‘ikken’

Je stoort je ook aan de stijl, je maakt je druk over het overmatige gebruik van ‘ik’ en over “een gebrekkige beheersing van universele schrijf- en vertelwetten”. Hoewel ik wel benieuwd ben naar wat die wetten precies zijn (je bespaart je de moeite om die te expliciteren), zie ik dat niet echt als een probleem. Wetten in de literatuur – en in de kunsten in het algemeen – kunnen gerust uitgedaagd worden, dat maakt literatuur net zo boeiend. In plaats van een ‘gebrekkige beheersing’ had je even goed kunnen spreken van een ‘gedurfde uitdaging’.

Je stoort je wellicht aan een bundel die zichzelf als ‘literatuur’ bestempelt, terwijl het gros van de teksten persoonlijke mijmeringen zijn. Misschien hanteer je een nogal strikte interpretatie van wat ‘literatuur’ genoemd mag worden, dat is je volste recht. Ik verwachtte trouwens ook fictie en proza. Het valt helemaal anders uit.

De samenstellers proberen bij elke tekst wel aan te geven over welk genre het gaat (essay, kort verhaal, beschouwing, jeugdherinnering…), maar ik kan me niet ontdoen van het gevoel dat het bijna allemaal autobiografische teksten zijn, die expliciet verwijzen naar de persoonlijke ervaringen van de auteur. Slechts vijf van de twintig teksten – waarvan eentje in de ik-vorm – zijn ‘klassiek’ proza.

Maar dat zou je evengoed als de sterkte van het boek kunnen zien. De diversiteit aan perspectieven en ervaringen, én het losbreken van de ‘schrijf- en vertelwetten’, zijn misschien nog de meest interessante aspecten van dit boek. Jij schuift Teju Cole naar voren als voorbeeld, als waardevolle tegenpool voor de literatuur die Sherif en Rouw hier presenteren. Maar ik herken de schrijfstijl van zijn sterk autobiografische teksten in de ik-vorm als een duidelijke inspiratiebron voor heel wat van de bijdragen van de jongere auteurs.

Dalilla Hermans

Ik wil nu niet beweren dat de kwaliteit van alle verhalen altijd even hoog is, of zelfs kan tippen aan Teju Cole of Chimamanda Ngozi Adichie. Een aantal bijdragen kunnen inderdaad veel beter. Ik hoop bijvoorbeeld dat lezers van Dalilla Hermans’ Zwarte gedachten toch nog de moeite zullen doen om haar Brief aan Cooper te lezen. Terwijl ik dat autobiografische boek echt een klein meesterwerkje vond, laat haar ‘beschouwing’ uit ZWART jammer genoeg veel minder indruk na.

Neske Beks schijft een essay zonder veel samenhang, wat ten koste gaat van de inhoud die ze probeert weer te geven. Paris Noir van Hélène Christelle Munganyende had ik misschien een sympathieke blogpost gevonden, maar moest dit wel gepubliceerd worden? Er zitten heel wat jonge en beginnende schrijvers bij en ik was – net zoals jij – niet erg overtuigd van de vertelkracht bij Clarisse Gargard of Alphonse Muambi. Toch ben ik geprikkeld en kijk ik uit naar wat ze in de toekomst nog zullen schrijven.

Basta en vrij

Al bij al maakte dit boek me blij, zelfs al zijn de meeste verhalen behoorlijk somber. Net als jij ben ik geen objectieve lezer, Jamal, want mijn eigen achtergrond en huidskleur kleuren (ha!) mijn ervaring met dit boek positief in. Emotioneel bevalt me dit initiatief, punt, en ik moet dat niet beargumenteren. Rationeel ben ik soms bang dat zwarte identiteit, hoewel vandaag nog heel open voor een diverse interpretatie, morgen misschien geëssentialiseerd zal worden. Ik hoop van niet, maar ik vrees dat reacties zoals die van jou niet echt helpen om de nuance te bewaren.

Ik weet alvast dat Sherif en Rouw de beste bedoelingen hebben en ruimte hebben gelaten om een essentialistische kijk op ‘zwart zijn’ in dit boek te problematiseren: mijn gemengde gevoelens bleken ook een plaats te krijgen in dit initiatief.

Jij zegt je te storen aan ‘de totale, to-ta-le obsessie met huidskleur en het koloniale verleden (alsof de geschiedenis geen enkel ander tijdperk heeft gekend)’. Hoe komt het dat je je op geen enkel moment afvraagt waar dat dan vandaan zou komen? Hebben de Afro-Europeanen hun complexen, obsessies en hersenkronkels dan alleen aan zichzelf te danken? Speelt de omgeving en de geschiedenis geen enkele rol? En zie je dan niet dat iedereen ‘radicaliseert’? Zie je dat dan niet?

Misschien omdat we ons zo veilig voelen in ons netwerkje van gelijkgezinden (op de sociale media), misschien gewoon omdat we nu de vrijheid hebben om basta te zeggen, om foert te zeggen. Je probeert je niet af te vragen waar dat allemaal vandaan komt. Je veroordeelt en stopt daar.

Nochtans gaat het boek in op die vraag. De schrijvers uiten ook twijfels, voelen zichzelf niet altijd gemakkelijk bij hun observaties. Zwart is niet zwart-wit, echt niet. Maar je lijkt wel verblind en weigert de schakeringen te zien. Had je het boek maar gelezen. Of toch op z’n minst: onbevooroordeeld gelezen.

Zwart narcisme

Nu, je eindigt je kritiek met een pertinente observatie. Heel wat verhalen, en eigenlijk het hele initiatief op zich, hebben iets weg van narcisme. Alleen verkies je om dat ‘zwart narcisme’ heel kort door de bocht gelijk te stellen aan ‘omgekeerd racisme’. Ten eerste is het belangrijk om narcisme hier in zijn context te plaatsen. Zwarte personen hebben in de witte wereld traditioneel niet geleerd om te mogen houden van hun cultuur, geschiedenis of zelfs uiterlijk. Wel integendeel. Narcisme hangt bovendien vaak samen met een paradox. De narcist toont een zeer sterk gevoel van eigenwaarde, maar tegelijkertijd is dat een uitdrukking van weinig zelfvertrouwen. Zwart narcisme lijkt me in die zin bijna een pleonasme.

Seada Nourhussen

Ten tweede ontken je gewoon allerlei machtsrelaties die racisme problematisch maken (en omgekeerd racisme irrelevant maken). We zijn allemaal racistisch, maar naargelang de positie die we toebedeeld krijgen in de maatschappij, naargelang de privileges die we verwerven of meekrijgen, kan dat racisme al dan niet schade berokkenen aan anderen. De mening van Belgen over Nederlanders raakt geen enkele Nederlander. Het kan je niet schelen en het hoeft je ook niets te schelen, want Belgen hebben geen macht over Nederlanders. De zwarte auteurs die jij hier van racisme beticht, hebben geen enkele macht over jou.

Dit boek van racisme betichten, of Seada van radicalisering, is op konijnen jagen met een machinegeweer. Waarschijnlijk zou je nooit hetzelfde schrijven over de cursus Joods-Nederlandse schrijvers in de schijnwerpers of over de verhalenbundel The Good Immigrant (2016) van Nikesh Shukla (ed.).

Jamal, je stelt het veel erger voor dan het is. Waarom irriteert dit boek je zo? Je hoeft het zeker niet leuk te vinden, maar wat ZWART doet, kan je bezwaarlijk schadelijk noemen. In De Morgen (7/2/2018) las ik dat het boek de ambitie heeft om als zelfhulpboek te fungeren voor witte mensen. Dat lijkt me nogal ambitieus en waarschijnlijk onhaalbaar: het boek preekt immers voor eigen parochie en zal niemand bekeren. Toch is het boek voor mij in de eerste plaats hartverwarmend. Het is een aangename knuffel waar ik me beter van voel. Ik ben zeer waarschijnlijk niet de enige met dat gevoel, en alleen dat al maakt het boek relevant.

Afropunk

Dat hangt waarschijnlijk ook samen met het feit dat ik mezelf ook steeds meer omschrijf als Afro-Europeaan. Ik heb me daar lang tegen verzet, bang dat dit label mijn individuele complexiteit zou reduceren. Ik ben een kind van mijn omgeving, een individu dat alleen erkend wil worden op basis van zijn individualiteit, niet op basis van zijn huidskleur. Net als Kiza wil ik geen vertegenwoordiger zijn van de ‘zwarten’. Ik wil alleen mezelf vertegenwoordigen. Maar tegelijkertijd ervaar ik dat ik vaak niet anders kan, dat ‘zwart zijn’ mijn weg is naar individualiteit. Witte mensen vragen me veelal te spreken als zwarte ervaringsdeskundige voor ze me vragen te spreken als deskundige tout court.

Ik ontdek bovendien dat je je via een Afro-Europese identiteit nergens aan vast moet haken, dat je niet moet beantwoorden aan een ‘typische versie van de Afro-Europeaan’, en ik me helemaal kan losmaken van elke vorm van essentialisme, datzelfde essentialisme waar ik als zwart individu dagelijks mee in gevecht ga, de verantwoording die steeds nodig is, de Europese geschiedenis die je beter kent dan heel wat witte mensen …

Geloof me, het is vrij vermoeiend en het is fijn te weten dat ik die complexe ervaring deel met anderen. Dat wil uiteraard niet zeggen dat ik alle teksten in ZWART goed vind of mezelf herken in alle getuigenissen. Gelet op de diversiteit aan getuigenissen, lijkt me dat ook niet mogelijk. Maar het schept een omgeving waarin we kunnen spreken als individu, als mens, en niet alleen als ‘zwarte’.

Het klinkt misschien contradictorisch, maar zwart zijn in een witte wereld maakt dat je eerst en vooral zwart bent en gecategoriseerd wordt als zwart (met alle bijhorende stereotypen), maar zwart zijn omgeven door zwarten, maakt dat je een individu kan zijn in al je complexiteit. Dat is trouwens zo ongeveer de filosofie achter het Afro-Punk-festival: zwarte kunstenaars die buiten de lijntjes kleuren, die niet per se urban zijn, maar eigenwijs hun eigen ding kunnen doen zonder als essentially black gecategoriseerd te worden. Afropunk is net niet ‘typisch zwart’, want ‘typisch zwart’ bestaat niet.

Neske Beks

Misschien vind jij dit boek geen ‘literatuur’ omdat je een nogal strikte definitie volgt, maar je kan niet ontkennen dat het zeker wel een bundel getuigenissen en essays zijn die hun plaats verdienen in de Lage Landen van de 21ste eeuw. Zelfs al vind je het boek niet goed geschreven, het is een uniek project en een mijlpaal in de Nederlandse literatuur. Dat ‘zwart narcisme’ hier geïnstrumentaliseerd wordt, is net bijzonder sterk. Niet om rassenhaat te zaaien – zoals jij suggereert – maar om eurocentrisme en een essentialistische visie op identiteit te ontkrachten.

Dat dit initiatief de grenzen tussen natiestaten doorbreekt, is fenomenaal. Daar kunnen de Nederlandse letteren een punt aan zuigen. De Nederlandstalige Europeanen van Afrikaanse origine blijken misschien beknot door hun huidskleur en traumatische geschiedenis, maar voor de rest zijn ze vrij. En in die vrijheid tonen ze jou een nieuwe weg.

Berg je machinegeweer op en wees niet bang om die weg ook te bewandelen, het reikt naar een mooiere toekomst. Echt waar.

Warme groet,

Sibo

[Tekst van Bazarow.com, 24 augustus 2018]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter