blog | werkgroep caraïbische letteren
0
 

Hindostaanse muziekinstrumenten (18) – Kanjirá

Kanjirá en Khanjari

door Prem Dihal

De kanjirá, ook wel khanjira, khanjiri, khaijadi, khajari, khajeri of ganjira genoemd, is een lijsttrommel die lijkt op een tamboerijn. Het is een oud instrument dat in India wordt gebruikt voor volksmuziek en bhajans (religieuze liederen). Het is oorspronkelijk afkomstig uit Zuid-India, waar het vooral wordt gebruikt als begeleidingsinstrument voor de mridangam (een dubbelzijdige trommel) in concerten van Carnatische muziek (Zuid-Indiase klassieke muziek).

Kanjirá. Duidelijk is een dierenhuid herkenbaar. Dit exemplaar heeft geen belletjes en zou ook volgens chandrakantha.com een ‘kanjirá’, een lijsttrommel met schijfjes, moeten zijn. Een khanjari komt niet voor op hun lijst. Dus ook hier de twijfel wat de juiste naam/schrijfwijze is. Foto afkomstig van Wikimedia door Sven Petersen.

De kanjirá bestaat uit een rond frame van kowá-hout (jackfruit), met een diameter van ongeveer 20 cm en een diepte van 5 – 10 cm. Aan één kant is het bedekt met een trommelvel van de huid van een Bengaalse varaan (Varanus bengalensis, een gohatásoort). De andere kant is open. De varaanhuid is nu verboden omdat varanen bedreigd zijn in India en nu beschermd worden. Sommige kanjirá-spelers gebruiken daarom geitenhuid, die na verloop van tijd flexibeler wordt en meer klankvariaties mogelijk maakt. In het frame zit een spleet met drie of vier metalen schijfjes (soms oude munten) die rinkelen als de kanjirá wordt bespeeld. Er is wat verwarring over de naam van het instrument. Sommigen zeggen dat een kanjirá geen schijfjes heeft en een khanjari wel. Ik zie het zelf als één van de vele namen voor hetzelfde instrument, maar dat wordt lastig als ik naar de schijfjes kijk.

Een khanjari volgens Wikimedia. Het instrument heeft schijfjes! En ook volgens chandrakantha.com zou een ‘kanjirá’ een lijstrommel met schijfjes moeten zijn. Een khanjari komt niet voor op hun lijst. Volgens het GB Institute in Prayágraj zou een ‘khajeri’ een lijsttrommel met schijfjes zijn. Dus ook hier de twijfel wat de juiste naam/schrijfwijze is.

De kanjirá is een complex instrument dat veel vaardigheid vereist om te bespelen. De speler gebruikt de rechterhand om met de palm en de vingers op het trommelvel te slaan, terwijl met de linkerhand de trommel vasthoudt. Door met de vingertoppen van de linkerhand op de rand van het vel te drukken, kan de speler de toonhoogte veranderen. De kanjirá heeft geen vaste toonhoogte, zoals de mridangam (tweezijdige drum) of de ghatam (grote pot van klei).

Een kanjirá-speler. Tekening afkomstig van graphic nobody.

De kanjirá heeft van nature een hoge toon. Om een lagere toon te krijgen, maakt de speler het trommelvel vochtig met water aan de binnenkant van de trommel. Dit verlaagt de spanning van het vel. Dit moet de speler regelmatig doen tijdens een optreden of concert om de klank goed te houden. Maar als de trommel te nat wordt, klinkt hij dof. Dan moet hij 5 – 10 minuten drogen. De klank hangt ook af van de temperatuur en de luchtvochtigheid. Daarom hebben muzikanten vaak meerdere kanjirá’s bij zich. Zo hebben ze altijd een kanjirá die goed klinkt. Een goede speler kan ook glissando-effecten maken, net als op de tablá.

De khaijadi is een soort tamboerijn die veel wordt gebruikt in Nepal voor dansen en gezangen tijdens festivals. Een voorbeeld hiervan zijn de khaijadi-bhajans, die worden gezongen door de Chatri-Brahmin gemeenschap. De meeste zangers behoren tot deze kaste, maar mensen van alle kasten kunnen genieten van de muziek.

De bhajans zijn gebaseerd op oude hindoeïstische geschriften, de Purana’s. Eerst wordt een stukje van het verhaal in proza verteld. Daarna begint het lied. Om een bhajan te kunnen zingen, moet men de teksten goed kennen en kunnen reciteren. Ook moet men de khaijadi goed kunnen bespelen en kunnen dansen. Er zijn ook andere soorten tamboerijnen in Nepal, zoals de daanf, dhap, damphu en hring. De dhap lijkt op een khanjari, een houten trommel met één open kant en één kant met een dierenvel. Er is een dans die bij de dhap hoort.

In Suriname heet het instrument khajári en komt overeen met de Indiase tamboerijn. Het bestaat uit een houten ring van ongeveer 20 cm doorsnee, waarop een leguanenvel gespannen is. Als de khajári in de ene hand vastgehouden wordt, dan wordt met de vingers en de handpalm van de andere hand het ritme van de zanger aangegeven door op het vel te slaan. Aan de rand van het instrument bevinden zich losse metalen schijfjes die met de duim van dezelfde hand rinkelen. De linkerhand kan dan nog door op het vel te drukken bepaalde klankeffecten teweegbrengen. Bij de khajári zingt men bhajans. De bhajan wordt begeleid door khajári, dhol en kartál. De khajári-spelers vormen twee rijen van tenminste vier personen tegenover elkaar en zingen om beurten bhajan, waarbij de tweede groep telkens herhaalt wat de eerste groep gezongen heeft. Naast de groepen speelt de dhol, die het tempo aangeeft. Aan de andere kant speelt de kartál, waarvan de speler af en toe bhajan met kabir afwisselt. De kabir is een enigszins ironisch lied met een bepaalde moraal. Een bhajan met de tussengevoegde kabirs duurde in jaren ‘70 ongeveer een half uur. Meestal zingt men de ene bhajan na de andere; het gebeuren kan een hele nacht doorgaan.


Wie de hele reeks ‘Hindostaanse muziekinstrumenten’ wil volgen: klik op de tag ‘Hindostaanse muziekinstrumenten’ hieronder.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter