blog | werkgroep caraïbische letteren

Speelkaarten als betaalmiddel – Leren van geschiedenis 76

door Hilde Neus

Momenteel is er veel discussie over de OMO-obligaties die de Centrale Bank van Suriname uitgeeft, met als argument dat ze contante Srd-biljetten aan de samenleving wil onttrekken om zo de stijging van de valutakoers te beteugelen. De vraag die hierbij speelt is, of het juist is dat mensen die veel geld tot hun beschikking hebben, hiervoor bankpapieren kunnen aanschaffen binnen deze monetaire actie. En zodanig grote winsten kunnen maken, omdat de bank een enorm hoge rente toekent aan deze investeerders. Bovendien drijft dit de reguliere rentes ook op.

Is dit eerlijk, is dit ethisch handelen? En welke invloed heeft deze actie op de economie van ons land? Het overgrote deel van de Surinaamse bevolking kan geen lening krijgen van de bank, en financiering van zaken zoals een hypotheek of een auto-aankoop zijn problematisch. Als je twee jaar geleden een auto kocht tegen een koers van 8 Srd voor een dollar, en de koers is nu 37, dan zal het duidelijk zijn dat veel mensen in de problemen zijn geraakt en hun gefinancierde aankopen moeilijk terug kunnen betalen.

Afbeelding:  fragment van kaartengeld met stempel, nummer van uitgifte en handtekening. ©Numismatisch Museum, Centrale Bank van Suriname

Betaalsysteem in de achttiende eeuw

De lezer kan wel raden dat betalen voor goederen of diensten vroeger ook niet gemakkelijk was. Allereerst was er toen al Nederlands geld (f of Florijnen) én Surinaamse valuta. Binnen de lokale economie werd vooraleerst met Surinaams geld betaald. Handeldrijven met partners in de Nederlanden was nog veel ingewikkelder. Daartoe had men het systeem van wisselbrieven bedacht (zie Leren van geschiedenis 28). Het gebrek aan baar geld leverde grote problemen op, vandaar dat men op een gegeven moment ook daarvoor een oplossing heeft ontworpen en speelkaarten heeft gebruikt als betaalmiddel. Deze kaarten werden in verschillende coupures uitgegeven, en steeds door twee leden van de Raad van Politie en Criminele Justitie uitgegeven en ondertekend. In 1761 werden ze ingevoerd door gouverneur Wigbold Crommelin.

1773 was een roerige periode wat kaartengeld betreft. In dat jaar werd voor tienduizend gulden aan kaarten aangemaakt ter waarde van elk tien gulden. Die werden volgens de resolutie van 29 mei door de heren Texeir en Rouleau getekend, en met een nieuw stempel gewaarmerkt. De heren zullen wel enkele dagen bezig zijn geweest om al die kaarten te signeren. Op 5 augustus werd de uitgave opgetekend in de beknopte notulen van het gouvernementssecretariaat.

In dat jaar brak er tevens een brand uit waarbij kaartengeld verloren ging, ook dit werd nauwkeurig genotuleerd. Er werd een lijst van verloren geldmiddelen opgemaakt, om frauduleuze handelingen te voorkomen. In datzelfde jaar in augustus werd opgetekend dat het kaartengeld van 10 schellingen door de heer Saffin en de ontvanger de Vries gesigneerd was, maar vervolgens werd ingetrokken. Er waren verscheidene vervalsingen gefabriceerd en ontdekt. De hele partij op voorraad werd ongeldig verklaard. Ook kaarten ondertekend door de gewezen ontvanger Boom, ter waarde van f 10,- werden in beslag genomen en vernietigd. Ook de drieschellingkaarten ondergingen hetzelfde lot.   

Registratie

U begrijpt dat het secretariaat van het gouvernement een nauwkeurige registratie bijhield van de uitgifte van deze kaarten. Ondanks dat, én de strenge controle, was fraude een terugkerend fenomeen. In 1796 had Frederik Stolkert (de tweede echtgenoot van Susanna du Plessis) zijn handtekening gezet op diverse uitgiften. Maar in 1802 publiceerde het gouvernement een waarschuwing (met kenmerkende verschillen) dat er van deze tienguldenkaarten valse exemplaren in omloop waren. Betrokkenheid bij een dergelijke zaak zal zijn naam geen goed hebben gedaan. Het kaartengeld werd in Suriname uitgegeven tussen 1761 en 1828. In coupures van 1, 2,50 en 10 gulden. In later stadium ook 0,50, 5 en 100 gulden. Dit tegen een koers van f 3 Surinaams tegen 2,50 Nederlands. Dit betekende een opgeld (een soort wisselkoers) van 20% voor Nederlands courant.

In het West-Indisch Plakaatboek (dl. II) zijn alle uitgiften van kaartengeld en obligaties tussen 1761 en 1813 opgenomen en van daaruit is te berekenen hoeveel geld ermee gemoeid ging. De diverse kaartsymbolen (zoals aas, boer, koning en vrouw) waren makkelijk herkenbaar om een bepaalde tegenwaarde aan te duiden. Veel van het kaartengeld werd ongedekt in de markt gepompt en was feitelijk een vorm van geldschepping, zoals we dat tegenwoordig ook kennen. Dit was nodig om de tochten tegen de Marrons te financieren, en later de kredieten die de planters in de vorm van hypotheken op hun plantages hadden opgenomen, te ondersteunen. De waarde van het kaartengeld fluctueerde, afhankelijk van de toestand van de economie. Bij Koninklijk Besluit werd in 1826 een officiële koers vastgesteld en een aanvang gemaakt met het intrekken van het kaartengeld. Deze afroming was in mei 1828 voltooid.   

We zien dat er nu andere financieringsmogelijkheden worden ingezet, en zijn benieuwd wanneer die weer van de markt worden gehaald.

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter