blog | werkgroep caraïbische letteren

Percelen van overheidswege – Leren van geschiedenis 46

door Hilde Neus     

Op het moment gonst het weer van de schandalen over gronduitgiftes. Dat is niet nieuw in ons land. De overheid houdt de touwtjes van gronden stevig in handen, omdat er flink politiek mee bedreven kan worden. Je kunt mensen bewegen je te ondersteunen met de belofte van een perceel, en je kunt ze vervolgens belonen met een erf als ze daden hebben verricht die in jouw voordeel werken. Elke regering heeft percelen verdeeld aan familie en vrienden, en al naar gelang die dichter bij het warme vuur van de overheid zitten, lopen de processen om de grondpapieren in handen te krijgen sneller.

De oplossing zou zijn om alle gronduitgiften transparant te maken. Een grote digitale kaart waarop alle percelen met hun – werkelijke – eigenaren zijn aangegeven. En niet verborgen onder stichtingsnamen dus. Met deze methode zou je twee vliegen in een klap vangen: nog niet uitgeven, blote gronden worden zichtbaar voor diegene die een perceel wensen, zoals alle inwoners van Suriname van rechtswege toekomt. Je hoeft dan de moeilijke zoektocht daartoe niet meer te ondernemen. Daarnaast wordt in één keer bekend welke families waar welke gronden in bezit hebben, en dus tot de rijksten des lands behoren. Maar … daar is politieke wil voor nodig.

Saramaccastraat, naar P.J. Benoit, 1831

Gronduitgifte vroeger

Eigenlijk is het in Suriname altijd zo gegaan. Er was veel land beschikbaar, dus men kreeg het gratis, plantage en al. En natuurlijk was het voordeliger om dicht bij de stad je koffie of suiker te verbouwen, want dan waren de producten sneller bij het centrum van de export. Ze werden naar de Waag getransporteerd, gewogen en dan werd er belasting over berekend. Als dat was betaald, werden de buiken van de schepen volgeladen, en werden de goederen naar Amsterdam of Middelburg getransporteerd. Pas na tien jaar was je gemachtigd de plantage te verkopen, en dan was er inmiddels al veel geïnd aan opbrengsten, plus de slaven waren aan de grond verbonden en gingen mee in de verkoop. De planter kreeg de grond gratis, kocht slaven die de grond zonder loon bewerkten en van hun bloed, zweet en tranen kon hij dan, eenmaal de plantage verkocht, mooie sier gaan maken in Nederland, waar hij vervolgens een luxeleventje leidde.

Zo ging het voor velen, tot 1773. Toen crashte de beurs in Amsterdam, en dit had grote gevolgen voor de economie in Suriname. Vele planters hadden grote leningen opgenomen op hun landerijen, die ze uiteindelijk niet konden terugbetalen. Velen verhypotheekten hun plantage aan geldschieters in Nederland, een van de eersten was de heer Deutz, die daarvoor vele miljoenen inlegde.

De overheid als geldschieter

Maar die had je ongetwijfeld ook in Suriname. Ook toen kwam de staat in als reddende engel. Op 4 mei 1772 werd er 100.000 aan landsobligaties aangemaakt, die werden uitgezet op hypotheken. Wanneer de schuldenaren niet aan hun betalingsverplichting konden voldoen, werd het bezit waarop de lening was getrokken geconfisqueerd door de overheid. Dat was natuurlijk in haar belang, want dan kon ze de grond verkopen, voor meer of minder, al na gelang de positie van de koper. Het was toen al een manier om gunsten te vergaren.  

Zo kocht op 10 mei 1773 het gouvernement de grond van D. van Stuyvesant. De koop werd gesloten vanwege de schelpen, die gebruikt zouden worden om de straten van de stad te bedekken. De koopakte was ongetwijfeld in zijn voordeel. Maar ook in het voordeel van Lanti, want het verkocht de schelpen weer door. Huiseigenaren waren verplicht om hun stoep ermee te onderhouden, dus er waren afnemers genoeg.

Erven voor loyalisten en familie

In 1772 werden er ruim 500 percelen gratis verstrekt op Fri Man Gron. Deze waren voor de soldaten van het Korps Mulatten, en het Korps Vrije Negers. De uitgifte van grond was toen al een manier om je als overheid van de steun van een groep burgers te verzekeren. Het bezit van een stukje perceel in de stad maakte het voor deze mannen – en hun gezinnen – mogelijk om te stijgen op de maatschappelijke ladder. Daarvoor hadden ze wel wat ontberingen over, zoals het terugdringen van de marrons wanneer die plantages aanvielen.

Percelen voor vrienden en familie? Op 6 maart 1747 eiste de gouverneur een erf op van de gewezen secretaris van het Hof. Het was eerder de paardenmarkt, maar nu kreeg het de bestemming als erf van ‘den heer gouverneur deszelfs gemaalinne’.  

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter