blog | werkgroep caraïbische letteren

Proefschrift over Nederlands in de lerarenopleiding in Curaçao en op Bonaire

Een onderzoek naar het ontwerp en de uitvoering van een programma Taalvaardigheid Nederlands

Wat doe je als wetenschappelijk hoofdmedewerker en lerarenopleider aan de University of Curaçao (UoC) bij de Tweedegraads Lerarenopleiding Nederlands (TLN) wanneer je je zorgen maakt over en verantwoordelijk voelt voor de hoge uitvalcijfers van studenten in de propedeusefase? En wat doe je als je van de docenten hoort over de door hen ervaren negatieve houding van studenten wat betreft de Nederlandse taal en het leren van die taal, die voor het gros van de studenten in Curaçao en op Bonaire geen moedertaal, maar tweede of vreemde taal is? Je gaat dat onderzoeken en proberen op te lossen.

In haar proefschrift doet Maxy Francisca Bak-Piard verslag van een onderzoek naar de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van een programma Taalvaardigheid Nederlands bij de TLN en de Lerarenopleiding Funderend Onderwijs (LOFO).

De kersverse doctor, met de bul in haar arm, na het succesvol verdedigen van haar proefschrift, op 21 december 2021 bij Tilburg University. Foto: Maxy Bak-Piard

Maxy Bak-Piard heeft Nederlandse Taal- en Letterkunde gestudeerd aan de Katholieke Universiteit Nijmegen waar zij ook haar eerstegraads lesbevoegdheid Nederlands heeft behaald. Haar centrale onderzoeksvraag ter verkrijging van de graad van doctor aan Tilburg University betreft de kenmerken waaraan een programma Taalvaardigheid Nederlands moet voldoen om een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de Nederlandse taalvaardigheid en het bevorderen van studiesucces. Op 21 december 2021 heeft zij haar proefschrift verdedigd en sindsdien mag ze de hierbij behorende titel van doctor dragen.

De aanzienlijke studie-uitval in de propedeusefase leek samen te hangen met de geringe beheersing van het Nederlands door de studenten. In de dagelijkse praktijk van Bak-Piard leidde dit tot wat zij ‘verlegenheidssituaties’ noemt. Die verlegenheidsituaties waren voor haar de primaire aanleiding om onderzoek te gaan doen naar de problematiek van taal en onderwijs in haar werkomgeving.

De uitval was vooral aan de orde bij de jongere eerstejaars die rechtstreeks vanuit het secundair onderwijs of het secundair beroepsonderwijs waren doorgestroomd naar de TLN. Het betrof uitvalpercentages van tussen de 40 en 80 procent bij de cohorten van 2005 en 2006. Uitval van studenten is niets nieuws bij een opleiding, maar dit hoge percentage bracht haar in verlegenheid. Bij de LOFO, waar ze als ingevallen docent een module Schrijfvaardigheid moest geven, ondervond ze bijna geen enthousiasme voor het leren van Nederlandse schrijfvaardigheid. Erger, veel studenten waren boos omdat ze een aantal modules Nederlands met een voldoende moesten afsluiten om het propedeusediploma te kunnen behalen. “Hun weerstand leek ook betrekking te hebben op de manier waarop zij het Nederlands moesten leren, als zou het hun moedertaal zijn. Ik wist niet wat me overkwam. De boosheid veranderde bij sommigen in verdriet en soms ook in een gevoel van machteloosheid. Na 22 jaar in Nederland te hebben gewoond en gewerkt, was ik in mijn eigen ervaringen met het leren van Nederlands in een omgeving waar die taal amper leeft en niet veel wordt gebruikt, blijkbaar totaal vergeten.” (p 3)

Ontwerponderzoek

Om het probleem te begrijpen heeft Bak-Piard, met medewerking van studenten, collega- docenten, begeleiders en coördinatoren, zeven deelstudies uitgevoerd waarin zowel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksmethoden zijn gebruikt, in de traditie van ontwerpgericht onderwijsonderzoek. De combinatie van het willen oplossen van een acuut praktijkprobleem, in dit geval studie-uitval, en het willen doen van wetenschappelijk onderzoek in relatie tot dat probleem, heeft geleid tot een keuze voor deze methode van onderzoek die zowel direct bijdraagt aan een verbetering van de praktijk waarin het onderzoek wordt uitgevoerd als aan fundamenteel inzicht in die praktijk. De gebruikte onderzoeksinstrumenten zijn observaties, interviews, vragenlijsten en toetsen. De centrale onderzoeksvraag luidde: “Welke kenmerken heeft een programma taalvaardigheid Nederlands dat ertoe kan leiden dat studenten meer succes hebben in de propedeuse van opleidingen zoals de TLN en de LOFO?”

(Volgen drie uitspraken van studenten:)

“Ik heb de opleiding als chaotisch ervaren. Bijvoorbeeld roosters veranderen steeds en ook de lokalen waar ik les moest volgen. Sommige leslokalen zijn ook te warm of te vuil.” (in 2006)

De deelstudies hadden betrekking op het achterhalen van de redenen van studie-uitval, het ontwerpen en evalueren van een eerste concept van het taalvaardigheidsprogramma, de relatie tussen studie-uitval en taalvaardigheid Nederlands, aspecten van meertaligheid, taalattitude en taaldidactiek, het formuleren van ontwerpprincipes en het ontwerpen van een programma Taalvaardigheid Nederlands en de uitvoering en evaluatie van dat programma bij de LOFO op Bonaire en de TLN in Curaçao.

Tabel 2.1 geeft een overzicht van de verschillende deelstudies die in het onderzoek zijn uitgevoerd. In de eerste fase zijn redenen van studie-uitval in de propedeuse onderzocht. De centrale onderzoeksvragen in deze deelstudie waren:

  • Hoe ziet de studie-uitval bij de TLN en LOFO eruit?
  • Wat zijn de redenen voor deze uitval?
  • Wat kan de sectie Nederlands doen om meer studiesucces te bevorderen?

Veel studie-uitval

De geringe mate van studiesucces en de grote uitval van studenten in het hoger onderwijs is internationaal al jarenlang een punt van aandacht. In de periode 2006-2008 leefde dit onderwerp echter nog niet binnen het hoger onderwijs in Curaçao of op Bonaire. Lokaal was er geen onderzoek naar gedaan. In de loop der jaren zijn er modellen ontwikkeld om de drop-outproblematiek te verklaren. Bak-Piard heeft in samenwerking met collega docenten en belangrijke hulp van de studenten – ‘peers’ vinden elkaar sneller – gekeken naar individuele, institutionele en omgevingsfactoren voor uitval.

“Ik kom uit West-Groot-St.Joris. Als ik tot 21:00 uur uur college moet volgen, moet ik daarna vaak alleen en heel lang buiten in het donker op een bus wachten en ben vaak pas na 23:00 uur thuis. Dit gaf mij een heel onveilig gevoel en maakte het volgen van de opleiding ook te zwaar. Daarom ben ik gestopt.” (in 2006)

Sommige individuele aspecten zijn leeftijd, motivatie en persoonlijkheidsaspecten, onder institutionele vallen vooropleiding, sociale aansluiting binnen de opleiding en met omgevingsfactoren valt te denken aan gezinssamenstelling, zwangerschap, afstand en vervoersmogelijkheden tussen thuis en opleiding of problemen met justitie. De groep respondenten waar in het proefschrift over wordt gerapporteerd bestond uit 24 uitgevallen studenten van de cohorten 2005-2008 van de TLN. In het eerste jaar van onderzoek, 2005, was de uitval zelfs 100%. Tabel 3.3 (zie kader) categoriseert de redenen voor uitval. Onder de uitvallers waren een paar mannen omdat zij tijdens de propedeusefase met Justitie in aanraking waren gekomen. In die periode was een eis van de opleiding om uiterlijk drie maanden na het begin van de cursus een bewijs van goed gedrag in te leveren. “Wanneer een student hier niet aan kon of wilde voldoen, volgde verwijdering van de opleiding.” (p 51)

Nieuw conceptprogramma

Samen met een collega vakdidactiek Nederlands heeft Bak-Piard een nieuw conceptprogramma Taalvaardigheid Nederlands ontwikkeld, gebaseerd op resultaten van het onderzoek naar studie-uitval, met aangepaste of nieuwe toetsen en lesmateriaal. Het ging om de volgende materialen:

  • Module Luisteren en spreken met aangepaste didactiek;
  • Module Schrijfvaardigheid met aangepaste inhoud;
  • Zelfevaluatietest Europees Referentiekader (ERK), aangepast aan de doelgroep;
  • Stramien voor het maken van een propedeuseportfolio voor TLN-studenten
  • Boekenlijst en ander materiaal voor de docenten.

Het conceptprogramma Taalvaardigheid Nederlands is bij de studenten van cohort 2007 van de TLN uitgevoerd en geëvalueerd. Als resultaten noemt Bak-Piard onder meer dat de focusgroepen van vakdocenten, studieloopbaanbegeleiders en studenten tevreden zijn met de aanpak en suggesties hebben aangedragen voor verbetering. Ook dat er een aantoonbare verbetering is opgetreden in het taalvaardigheidsniveau Nederlands van de deelnemende studenten en dat de doorstroom van jonge studenten van de propedeusefase naar de hoofdfase gestegen is. Dit conceptprogramma is in 2007 uitgevoerd. Het percentage uitval in de propedeuse was in dit jaar 33,33%, in tegenstelling tot de twee jaar daarvoor. Bij cohort 2005 van de initiële opleiding was het nog het dubbele 66.66%%) en in 2006 57,14%. In de jaren 2008 en 2009 is niet met het conceptprogramma gewerkt. De uitval in de propedeuse in 2008 liep enorm op, naar 81,81% en en in jaar daarna nog verder, naar 84,61%.

Maya Ganpat-Jankie

Bij de start van het traject zijn er naast ontwerpprincipes ook evaluatiecriteria opgesteld om te kunnen beoordelen of het programma succesvol was. Onder positieve punten noemt Bak-Piard: ontwikkelen, aanpassen en uittesten van onderwijsleermiddelen; afname van diagnostische toetsen en motivatiepeiling; medezeggenschap van studenten; vergroting van het taalaanbod Nederlands, taalvaardigheidsontwikkeling; inhoud van de modules naast studenten leren reflecteren als didactisch concept bij zelfsturing. Als verbeterpunten noemt ze: werken met een taalportfolio; steungroep van volwassen studenten; ruimte voor zelfsturing; de gebruikte onderwijsmiddelen; tussentijds instromen van studenten; ontwikkeling van de taalvaardigheid Nederlands alsook kunnen differentiëren tijdens de lessen.

Studenten van buiten Curaçao

De doorstroom van studenten afkomstig van buiten Curaçao was na het volgen van het nieuwe programma beter dan die van Curaçaose studenten. Zij gaven aan dat het door de volgende factoren veroorzaakt kan zijn: ze woonden op de campus, studeerden veel samen, konden sneller naar docenten en begeleiders toestappen met vragen, leenden veel uit de universiteitsbieb, ook hadden ze afgesproken dat zij buiten de collegetijden gedurende heel het eerste jaar alleen maar Nederlands met elkaar spreken en ze hebben zich ook aan deze afspraak gehouden; ze keken samen naar Nederlandse tv-zenders en gingen samen naar toneelstukken in het Nederlands kijken. Bovendien hadden ze minder zorg voor familieleden (in het buitenland).

Jahindra Galaraga-Parabirsing

Bij het nieuwe programma Taalvaardigheid Nederlands beoordeelden de deelnemers aan de focusgroep docenten en begeleiders vooral het feit positief dat bij de lessen taalvaardigheid de vorm niet boven de inhoud werd gesteld, om de creativiteit van de jonge studenten niet af te remmen, maar ze vrij te laten schrijven en spreken in het Nederlands en dan pas naar de vorm te kijken. De vuistregel gold: “Fouten maken is niet erg, niet willen leren van je fouten is wel erg.” Bak-Piard: “Hoe eerder je in de opleiding begint met samen op zoek te gaan naar je fouten, hoe eerder je je van die fouten bewust bent, zodat je ze ook in een vroeg stadium kan gaan voorkomen. Eerst laat de docent de studenten individueel naar de eigen fouten op zoek gaan, dan in koppels van twee zoeken naar elkaars fouten, daarna met zijn vieren, dan per halve klas, pas op het laatst geeft de docent het correctiemodel af.”

Wanneer de studenten bij aanvang van de studie niet het gewenste ingangsniveau hebben, in dit geval B2 van het Europees Referentiekader (ERK), dan is dit onlosmakelijk verbonden met de context van de Benedenwindse eilanden. De jonge studenten kennen vaak de labels in het Nederlands niet van de concepten die tijdens de colleges aan bod komen, maar die concepten kennen ze vaak wel degelijk in de moedertaal. Dus moeten we binnen de Caraïbische realiteit gebruik maken van translanguaging en codeswitching. Het eerstgenoemde is een effectieve pedagogische strategie voor meertalige klassen. Het gaat uit van wat de leerling al kent om nieuwe dingen aan te leren. Van het laatstgenoemde is sprake als er tussen talen wordt gewisseld om te communiceren, je gebruikt woorden in meer dan een taal om informatie sneller of gemakkelijker te delen, meestal tussen sprekers met niet dezelfde moedertaal. Door deze twee strategieën sluit je mensen minder snel uit. De denkcapaciteit van iemand hangt niet af van de taal waarin hij denkt. De studenten leerden door zelfreflectie waar en hoe ze een oplossing voor hun typische fouten konden vinden, hoe ze studeerden. Over het algemeen lukt dit iemand binnen 4 maanden, als je over een hbo-denkcapaciteit beschikt. Je leert of je eigen diagnose klopt. Je maakt je bewust van denkpatronen. De student houdt in een schrift (of digitaal) ook een eigen vakjargonlijst bij.

“Ik werk overdag. Op momenten dat ik naar de universitaire bibliotheek kan, is deze dicht. Kan hier niet flexibeler mee worden omgegaan?” (in 2006)

Niet alle studenten zijn aan de opleiding TLN begonnen om docent te worden, sommigen hebben het voor hun eigen ontwikkeling gedaan. De algemene gedachte bij studenten die Nederlands als vreemde taal hebben is “wij kunnen toch niet goed Nederlands spreken”. Het nieuwe programma laat zien dat het Nederlands, als elke taal, te leren is. Niet alleen de taaldocenten, ook die uit de beroepsvormende lijn (moeten) beseffen dat taalkwesties vaak attitudekwesties zijn.

Anabella Martina (links) ontvangt haar diploma uit handen van Maxy Bak-Piard

De specifieke context van talige diversiteit moet gevolgen hebben voor de ontwikkeling van een nieuwe aanpak in het taalonderwijs. De taalsituatie alhier is complex. Niet alleen is er sprake van meertaligheid, de status van de drie officiële talen (Papiamentu, Nederlands en Engels) veranderen van tijd tot tijd. Omdat de regering geen vooruitstrevende visie heeft op onderwijs, ontbreekt het aan een emancipatorisch taalbeleid. Hoewel het beschreven onderzoek gericht is op de ontwikkeling van een nieuw programma Taalvaardigheid Nederlands voor de lerarenopleiding en niet op de ontwikkeling van een integraal taalonderwijsbeleid, “zijn we ervan overtuigd dat een expliciet en consistent taalonderwijsbeleid van de overheid en de schoolbesturen ertoe kan bijdragen dat leerlingen zich talig beter ontwikkelen en met een hoger taalvaardigheidsniveau Nederlands instromen bij de universiteit of hogeschool.” (p 121)

Xavierah Gomez, een van de studenten van Maxy Bak-Piard
Enkele willekeurig uitgekozen studenten van het cohort 2013/2014, die toen als opdracht schrijfvaardigheid een brief naar de koning hebben geschreven en die hebben aangeboden toen de koning in 2015 de TLN heeft bezocht. Dit cohort is succesvol, in tegenstelling tot de in het onderzoek beschreven eerste groepen propedeusestudenten van de TLN. De foto’s zijn indertijd door de studenten aangeleverd.

Deze dissertatie voegt theoretische en praktische lokale kennis toe aan de internationale wetenschappelijke kennisbasis van het opleiden van leraren voor het funderend en voortgezet onderwijs. Het boek is belangrijk voor onderzoekers van (taal)onderwijs, lerarenopleiders, leerplanontwikkelaars en studenten aan de lerarenopleidingen.

Bak-Piard, M. (2021). Nederlands in de Lerarenopleiding op Curaçao en Bonaire: Een onderzoek naar het ontwerp en de uitvoering van een programma Taalvaardigheid Nederlands. Proefschrift Tilburg University.

gratis te lezen op:

https://research.tilburguniversity.edu/files/59955863/Bak_Piard_Nederlands_17_12_2021.pdf

[Verschenen in Antilliaans Dagblad, 21 mei 2022]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter