blog | werkgroep caraïbische letteren

Een tuin in Guyana

door Annemarie Estor

Ik was zeventien. De wereld zou zich aan me onthullen als dijen onder een opwaaiende jurk.
In het klaslokaal hingen kleurige affiches. Bruine gezichten met schitterende tanden plaagden me en riepen het uit: Kom naar Jamaica! Neem vandaag nog de boot naar Barbados! De zee golfde diepblauw, de schepen pronkten, gaaf en rokend.

Mijn tante Evedni stuurde me vaak om boodschappen – meestal na school, soms ook ’s morgens vroeg. Dan zat ze de kleren van de meisjes te herstellen, of deed ze de was. ‘Ga jij gauw even langs de markt, Richard. Twee aubergines.’ Tijdens mijn tochtjes ontsnapte ik. Zwierf een rondje om, langs de haven. Al was het maar voor een paar minuten, om de zeelui te observeren. Stoere jongens die op de schepen werkten. We noemden ze ‘stevedores’.

Vanuit de haven vertrokken kleine bootjes. Naar Santa Lucia bijvoorbeeld. De grote voeren de hele wereld om. Ze zaten met enorme touwen vast aan de dukdalven. De stevedores waren op de schoeners aan het werk. Ze sjouwden en verschoven kartonnen en houten dozen van allerlei formaten. Die zaten vol melasse en suiker. De meeste dozen waren te zwaar om in je eentje te tillen. De mannen zagen me staan op de kade.
‘Hey Richard, woegoeon?’
‘Ain’t nottin happnin’.
Ze lachten.
‘ ‘S alright man!’.

Bij de volgende vloed zouden ze vertrekken naar Trinidad. Ik vertrok. Eerst naar Brazilië. Van daaruit ben ik overal naartoe geweest. Naar Argentinië, naar Chili, Venezuela, Equador… Ik reisde stukken per boot, per bus, per trein. Meestal werkte ik op de boten, soms ook verstopte ik me aan boord.

Er waren overal hippies. Ze kwamen uit Europa, hoefden meestal niet te werken, zoals ik. Hun geld ging een hele tijd mee. Ik werkte ’s morgens wat. ’s Middags wandelden we in de heuvels, praatten, rookten samen. Waarna we teruggingen de stad in. We spraken af in een restaurant. Ik herinner me Ojos de hierba, een vegetarisch restaurant met ronde tafels, een haardvuur en een kleine bibliotheek.

Elke dag met een vrouw was een mooie dag. Zo ontmoette ik ook Joan en Claudine. Een Engelse en een Franse. Er werd veel gediscussieerd, vooral over machtssystemen. Er werd veel gerookt in die tijd. Als we rookten, bereikten we een vreemd soort consensus, zelfs als we het oneens waren.

Elke dag was anders. We werden wakker en verdwenen in onze eigen verten. We waren getuigen van het zich ontvouwen der dagen. We dronken koffie of thee onder parasols, langs de weg. We dronken fruitsap met melk. Avocadosap met melk. Lichtgroen, denk ik.

Zat je er met een vrouw, dan ging het gesprek vanzelf een bepaalde richting uit. Zo ontstonden one night stands, soms langere relaties. Ik weet niet meer hoe ze er uit zagen, blond, brunette. Ik weet niet, ja, Europees zagen ze er uit. Een van de meisjes, Evelien, leerde me touw te knopen. Macramé. Ik kon met deze techniek plantenhangers vlechten. Ik ben ze gaan verkopen aan de mensen die ik tegenkwam. Dat ben ik blijven doen, ook toen het bewolkt werd.

Ik woonde in hotel Andy’s in La Paz. Vlakbij de overdekte markt. Er werd heel wat verhandeld. ’s Middags kwam Joan langs, ze droeg een blauw bloesje. Of, nee, het was roze geloof ik. We rookten wat. Ze lag op de rand van het bed, de koordjes aan haar bloes bungelden naar beneden. De stof viel verder open. Haar borst was als ivoor. Ze zag dat ik keek.

Op een dag, ik stond in een tuin in Guyana, zag ik hoe bewolkt het was geworden. Ze gingen niet meer weg, de wolken, ook niet als ik wreef.

Ik was onderweg van mijn kamer naar dokter Tayman, in het Academisch Ziekenhuis van Paramaribo. Ik kende de weg nog niet goed, wist niet zeker of de bus hier zou stoppen. Er stond iemand in de buurt.
‘Hallo?’
Ze was vriendelijk tegen me, ze zei dat de bus inderdaad hier langs zou komen. Ik stond goed.
‘Heb je wel geld voor de bus?’
‘Voor de heenreis, ja.’

Ze stopte me wat munten in mijn hand, voor de bus terug. Daarna zag ik haar enkele weken niet meer. Ik kwam haar opnieuw tegen in de buurt van de Amerikaanse ambassade.
‘Hey Richard! Hoe is het? Waar ga je heen?
Ik was onderweg naar de stad om mijn knoopwerk te verkopen. We wandelden samen een stukje op, staken samen enkele kruispunten over. Soms werd er getoeterd. Zij moest naar The White Boy, de zeeppoederfabriek waar ze werkte. Ik gaf haar mijn telefoonnummer. Soms belde ze me. Kondigde ze aan dat ze langs zou komen die avond. Met kerst kwam ze eten brengen, een tas vol eten: allerlei soorten fruit en aardappelen, rijst, en suiker.

Ik was bang dat ik iets verkeerd deed, dat ik te ver zou gaan. Dat ze boos zou worden. Daarom vroeg ik het maar. Ze antwoordde niet. Ik zocht haar. Ze weerde mijn handen niet af.

Annemarie Estor is nog niet zo lang geleden als dichter bij de Wereldbibliotheek gedebuteerd. Voor dit verhaal werd ze geïnspireerd door een blinde man uit Paramaribo die ze in haar woonplaats Antwerpen ontmoette. Erwin de Vries maakte er een illustratie bij. Haar website is http://annemarie.estor.nl. Haar bundel: Estor, A.: Vuurdoorn me, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2010

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter