blog | werkgroep caraïbische letteren

Ed Hart – Prasi

Wanneer ik terugdenk aan de tienduizenden erven in de stad, dan zie ik eerst de poorten, die men voorbij liep als men daar niks te zoeken had. Maar toch heb ik een aardig aantal erven gezien. Vervolgens denk ik aan de huizen die aan een of beide zijden van de bewoonde erven werden aangeduid als kamra-oso, planga-oso of staande huizen. Allen met een foroisi, gadri, botri en een zodro. De ruimere hadden ook een extra kamer beneden. De foroisi’s waren gemeubileerd met rechte, donker glanzende stoelen, de zitting en rugleuning met riet gevlochten. Ook een hobbelstoel ontbrak zelden! De vloer gestoffeerd met karpet. Op siertafeltjes prijkte een glazen of koperen vaas op dito onderzetter.

Ander glimmend koperwerk stond opgesteld als voor een inspectie. Alles krikkrak schoon. Waar aanwezig, stond in de etagère het fijne glaswerk zoals karaf, glazen, het zilverbestek en de blakers voor speciale gelegenheden. In een hoek op de grond, een aarden waterkruik. Boven de middentafel hing een met gekleurd textiel beklede lampenkap. De vorm als van een Maagdenburger halve bol, aan de rand afgewerkt met een fluwelen strook waaraan sierkwastjes hingen.

Aan de wanden enkele familie-foto’s, een kalender of een inheems ornament. Als reserve lichtbronnen stonden er ook een kokolampu en een piti. De tafelbladen netjes bekleed met kanten tafeldoekjes De familiewapens van deze woningen stonden niet opzichtig te tronen boven ingangen of aan de deuren. Nee meneer. Vlak bij ramen en naast deuren lagen ze in de vorm van houten bouten, toujours binnen handbereik. Soms ookal om eventuele buurtvetes te beslechten. En, o wee de insluiper die waagde om met z’n bigi-ai tap tra sma sani, het te munten op het soms schamel bezit.

Alle woningen beschikten over een uitbouwseltje in de botri. Het prototype afzuigkap genaamd kokeraam. De permanente plaats voor koolpot, waaier of stuk karton en een snoerloos gasstelletje (jaja, die bestonden al bij ons in Su) om melk op te koken. Op de vloer een kleine jutezak met krofaja. Fles petroleum naast eentje met wat spiritus. Tegen de muur boven de botribangi, een bordenrek met porseleinen borden bovenaan en de blikken borden onderaan. De doro-doro en de platte baskiet om rijst uit te lezen, hadden een vaste plek aan de muur. In hun gezelschap verkeerde verder een houten rekje voor mokken, kannen of kroezen. Naast de deur een lange bezem en in een hoekje de korte. Op de botribangi’s een afgedekte emmer drinkwater met scheplepel, wat kopjes en schoteltjes, een botervlootje, een fles zout, bakolie, gebroken thee, fles met pisi-k’kau.

Overig keukengerei werd keurig onderaan de botribangi weggezet. Beschermd tegen mieren en andere insecten bevonden zich in de hangende vliegerkast, suiker, homp brood, gecondenseerde melk, stuk boeba-kassi of ander surrogaattoespijs. Brede beskoetoe werd bewaard in een groot Marie-beschuitblik.

In al hun eenvoud was er toch structuur te bespeuren in deze botri’s. Op de meeste erven stonden vruchtbomen, een waterput of een leiding(kraan) en achterop het erf, de was-oso voor algemeen gebruik en een privaat met meerdere hokjes. Op de erven waarop geen huizen stonden, heerste een niet-uitnodigende stilte…

De schuttingen tussen de erven verschilden. Aan de ene kant van hout, dan weer van zinkplaat, kippengaas, prikkeldraad of lange verticale latten op vijf centimeters afstand van elkaar. Als de zinkplaten niet nieuw waren, dan zagen ze er fletsrood uit na veel helse dienstjaren als dakbedekking, en nu doorboord met spijkergaatjes, lieten ze slechts één oog toe voor het peepen (of piepen). De houten schuttingen, horizontaal geplaatst, hadden kieren die wel een ruimer uitzicht garandeerden aan beide ogen van gluurders.

De zinken schuttingen uitgezonderd, vormden de andere een ideale hechtplek voor
snek’-komkomro, duivelsnaaigaren, wilde sopropo en soortgelijke slingerend en klimmend gespuis.

Na een regenbui begon de samenstelling van dit kleef-onkruid sterk te geuren. Vooral de wilde sopropo, die, het bestaan van bittere geuren, gekromd en afstotend bewees en daarom onaangeraakt bleef. Niemand die wist waarvoor ze wel nuttig waren. Zo te zien, geen bedreigde soort.

Dan nog de erven die gedeeltelijk omheind waren door angalanpu-hagen waartussen bruidstranen en ‘t bloedend hart welig tierden. Veel later werden die grauwe, zielloze stenen muren opgetrokken. Er waren privé tuinen en die van grotere omvang. Daar werden ruikers verkocht. De lange erven, soms smal, soms breed. De smalle hadden meer iets van doodlopende steegjes. Alle erven hadden hun geschiedenis. Idem elk huis. Levens na levens hadden zich in ze afgespeeld. Nieuwe bewoners voegden ’t hunne aan ze toe. Ik behoorde tot een van ze, dat kan ik je verzekeren.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter