blog | werkgroep caraïbische letteren

Tip Marugg en de literatuur: “Ik schrijf om te overleven”

Tip Marugg zou op vrijdag 14 december 2013 90 jaar geworden zijn

Recensenten: de critici, de boekbesprekers, de boekjourna­listen, de boekbabbels, de luizen van de literatuur
(Tip Marugg: Amigoe, 26 maart 1977)

De “funeste positieve discriminatie die in bepaalde kringen zowel hier als in het noordoostelijk deel van het koninkrijk wordt bedreven door elk Antilliaans geschrift dat op een rood-wit-blauwe maandag in druk verschijnt, met triomfbogen en luid hoerageroep  binnen te halen” is wel een van de bekendste en meest geciteerde uitspraken van Tip Marugg als criticus.  

Tip Marugg

door Wim Rutgers

Silvio Alberto Marugg was niet alleen creatief auteur van de drie bekende romans Weekendpelgrimage(1957), In de straten van Tepalka (1967) en De morgen loeit weer aan (1988) en een relatief klein aantal veel minder bekende want moeilijk interpreteerbare gedichten, maar ook op enkele ver uiteen liggende momenten van zijn leven een kritische criticus van recente publicaties: eind jaren veertig in Today, in La Prensa, een enkele keer in de Beurs- en Nieuwsberichten, en in de jaren zeventig in de Amigoe. In zijn recensies besprak hij zowel lokaal als internationaal werk. Het hiervoor gegeven citaat komt voor in zijn bespreking van Norman de Palm: Onderweg / Na kaminda, een dichtbundel die in 1977 verscheen.    

Hoewel Marugg zich wel eens badinerend uitliet over recensenten – de critici, de boekbesprekers, de boekjourna­listen, de boekbabbels, de luizen van de literatuur – (VW 2009: 499) nam hij dat werk persoonlijk echter wel serieus. Waarover schreef Tip Marugg, voor welke auteurs en werken interesseerde hij zich en wat was zijn opvatting over wat goede literatuur naar aard en functie diende te vertegenwoordigen?

                                        [De Nederlandse auteur] Van
                                        het Reve en ik schelen
                                        nauwelijks veertig uur
                                       van elkaar in geboorte-uur.
                                       De Heer moet wel erg
                                       toornig zijn geweest in
                                       de maand december van
                                       dat verschrikkelijke jaar.
                                       (Beurs- en Nieuwsberichten,
                                       21 juni 1979)  

Het literaire terrein waarop hij zich bewoog was zo breed en internationaal georiënteerd dat het bijvoorbeeld besprekingen van lokale tijdschriften als De Stoep(1940-1951), het Mikvé Israëls Rosh Hashana-nummer (1949) en het dikke gedenkboek Oranje en de zes Caraïbische parelen (1948) omvatte, maar ook een regionale auteur als de Surinamer T.J Arkieman (Tjark Rudolf Petzoldt), de Nederlandse Adriaan Hulshoff  (Jo van Ammers-Küller), de Noord-Amerikaanse kunstenares Helen Frank en de romanciers Philip Roth en Erica Jong, de Engelse Virginia Woolf  en de Russische schrijver Ljev Nikolajevitsj Tolstoj. Tip Marugg was zowel een creatief schrijver van kaliber, maar ook een erudiete veellezer van heel divers werk.   Wat waren zijn opvattingen over literatuur? Wat vond hij in het werk van anderen belangrijk? Wat bracht hem er toe het werk van collega schrijvers te kritiseren? Tip Marugg was in de Tweede Wereldoorlog in militaire dienst, waar hij onder meer René de Rooy en Luis Daal ontmoette, met wie hij veel over literatuur sprak. Het zal Luis Daal geweest zijn die hem na de oorlog tot het recenseren in diens blad La Prensa heeft aangezet: “De essayist Luis Daal en de dichter Marcel de Bruin: de een stijfkoppig, ietsje hoogmoedig en met een ergerlijk gevoel voor zindelijkheid, de ander Surinaams-verwaand en continu in vuur gerakend, maar allebei van een grote liefde voor de bellettrie be­zeten, die al hun overige zielsgebreken vergeeflijk maakte. (VW 2009: 450)  

Twee perioden

Het recensiewerk valt grofweg gezien uiteen in twee, niet minder dan bijna dertig jaar uiteen liggende perioden, maar vertoont desalniettemin een opvallende consequentie van opvatting. In zijn recensies toont Marugg zich een nauwkeurig intrinsiek lezer die de tekst zoveel mogelijk recht wil doen. Van tijd tot tijd lardeert hij deze vorm van recenseren met persoonlijke opmerkingen over wat in zijn ogen aard en functie van literatuur dient te zijn en te bevatten. Hij pleit onveranderlijk voor serieus werk en heeft een hekel aan alles wat zich als ten dienste van de commercie voordoet. Zo wijst hij gemakkelijke sensatie resoluut af bij Adriaan Hulshoff’s ‘Curaçaose’ roman Dorstig Paradijs (1948), want hierin “treffen wij noch sympathie noch antipathie aan, doch hetgeen erger is, een geroutineerde sensatiezucht. (La Prensa, 26 augustus 1949)

Ook het erotiserende werk van Erica Jong moet het ontgelden, niet om het erotische maar om het commerciële ervan: “Haar tweede als afrodisiacum verpakte roman is een vervolg op de eerste sexistentialistische drievuldigheid.” (Amigoe, 8 oktober 1977)

In een van zijn vroege beschouwingen pleit hij daarom voor ruimte die de maatschappij een kunstenaar dient te verschaffen, waar tegenover staat dat “elke ware kunstenaar (…) weet dat erkenning hoort af te hangen van de diepte van zijn schepping …” (La Prensa, 30 mei 1949) De ‘diepte van zijn schepping’ niet het oppervlakkige de lezer naar de ogen zien. In dezelfde lijn ligt een op het eerste oog hiermee tegenstrijdige opmerking als “Een boekhandel is ook een commerciële instelling en is verplicht ook Mickey Spillanelectuur en zelfs Toon Hermansnonsens te verkopen. (Beurs- en Nieuwsberichten, 24 september 1953) Waarmee een zelfde oordeel tegen gemakkelijke en zelfs gemakzuchtige oppervlakkigheid wordt uitgesproken. Daartegenover vindt veellezer Tip Marugg dat de Zuid-Amerikaanse literatuur een enorm potentieel heeft, want “geen enkele literatuur ter wereld is zo uitgesproken doordrenkt van en verwant met politiek en natuur, en dan natuurlijk de overwinning van de mens op de politiek en natuur. Ik ken geen literatuur waarin een zo duidelijke plaats is ingeruimd voor de onderdrukte mens en het medeleven met hem.” (VW 2009: 633)

Consciëntieus

In zijn recensiewerk was Tip Marugg zeer consciëntieus. Hij weidt uit over het leven van een auteur (Virginia Woolf, Kurt Vonnegut) maar leest ook alles van zijn te bespreken auteurs vooraf. Voor hij aan zijn recensie over Philip Roth’s negende roman begint geeft hij eerst een korte karakteristiek van de acht voorafgaande. Hij bewondert de natuurbeschrijvingen van de Surinamer Arkieman en duikt in de zieleroerselen van Tolstoj. Zijn twee bijdragen over het lokale tijdschrift De Stoep getuigen van een brede kennis van de plaatselijke literatuur, als hij schrijft over Luc Tournier (dokter Chris Engels) die een “huzarenstukje uit­haalde door een eind te maken aan de Spaansgerichtheid van een al of niet bestaande Antilliaanse literatuur. Pierre Lauffer publiceerde daarin gedichten die mij destijds levend en louterend leken, maar later sentimen­teel voorkwamen; Charles Corsen ontleedde zijn onthutste ziel in wilde surrealistische kreten; Oda Blinder schreef wenend-zangerige verzen over de meest reine liefde, de onbeantwoorde; zelf ontpopte ik mij ook als verssmeder en Cola Debrot brandmerkte prompt mijn prijsprodukten als ‘Gehirnpoesie’.” (VW 2009: 453)  

Taalgebruik

Evenals in zijn creatieve werk getuigen zijn recensies van een origineel taalgebruik en een verbluffende kennis van de Nederlandse woordenschat. Daarom heb ik hem ooit een Van Dale woordenboek uit 1884 cadeau gedaan. Het is verleidelijk uit zijn recensies te gaan citeren en stijlvondsten aan te halen, maar daarvoor kan de lezer ook terecht bij Pim Heuvels artikel ‘Van aanloeien tot zielstuimel’ in de verzamelbundel Drie Curçaose schrijvers (1991: 358-366). Deze geeft een hele waslijst van taalparticularismen.

                                          Op Curaçao leest niemand.
                                          Iemand die schrijft vinden
                                          ze hier gek, niet normaal.
                                          Dat is natuurlijk ook zo,
                                          ze hebben gelijk. Een
                                          normale man schrijft
                                          geen boeken, die werkt
                                          op het land of in de fabriek.
                                          (Tip Marugg: De Volkskrant,
                                          20 mei 1988)  

Naast het oordeel over het werk van anderen was Marugg zich ook sterk bewust van eigen creatief schrijverschap. Hij onderging na het succes van Weekendpelgrimage ook “het traditionele lot van zovele tweede boeken van schrijvers met een opzien­barend debuut”, hij wist dat het oppassen was “wanneer een schrijver, elke schrijver, het over zichzelf heeft”, maar was ook overtuigd van nut en macht van het schrijverschap: “wat heeft een schrijver anders dan zijn pen, voor crea­tief werk in de eerste plaats, maar ook als defensief en aanvalswapen als dat moet.” Hij zag zijn beperkingen als auteur ten opzichte van de lezer, wegens “de discrepantie tussen schrijversintentie en de interpretatie die lezers uit een bepaalde hoek aan zijn werk willen geven.” (Amigoe, 26 maart 1977)    

Nog persoonlijker wordt hij wanneer hij zich over het eigenlijke schrijfproces bezint: “Ik moet in de ik-vorm schrijven, heel persoonlijk. Mijn taalgebruik is wat archaïsch. (…) Wanneer ik in het Nederlands schrijf, ben ik een absoluut ander mens dan wanneer ik in het Papiamento schrijf, ook al hebben die twee werelden nog zoveel met elkaar van doen.” (VW 2009: 653; 661)  

Tip Marugg: De hemel is van korte duur. Verzameld werk 1945-1995. Amsterdam: De Bezige Bij 2009  

[uit Maritza Coomans-Eustatia, Wim Rutgers en Henny Coomans: Drie Curaçaose schrijvers in veelvoud. Boeli van Leeuwen, Tip Marugg, Frank Martinus Arion. Zutphen: De Walburg Pers 1991: 277-403.]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter