blog | werkgroep caraïbische letteren

John Leefmans – Nieuw Amsterdam

Binnen de wallen van het fort, achteraan,
hebben er (drie? vijf?) eucalyptus-reuzen gestaan,
die enkele jaren (twee? vier?) exotisch kruidden
en het jongetje in zijn klasse, bent en groep
tot buitenstaander maakten, onverwant, en
buiten het middelpunt tussen verwanten.

Hij mocht waar de reuzen plachten te vervellen
voorzichtig het kaneel van de zachte huid pellen,
een enkele keer met een spijker of scherf
een hart tatoeëren met geheime initialen
op een rug (waar niemand het zag).
Zij konden triest hoofdschuddend ruisen
als wisten zij ‘t begin nog
maar niet het vervolg van het verhaal,
(zo anders dan het bamboebos besloten,
vol ongeboren hengels, pijlen, bogen, goten, –
of de meid met oorringen goud en groot,
de hoofddoek op zijn frans en rood
en zwarte weerbare handen).

Vers van boomloze bossen, magoggetje, en verre landen,
zoek ik achter de wallen met grijzende ogen.
Hier stonden Vier Dikke Eucalyptus-Bomen.
O? zegt mijn zoon en keilt een manjepit, afgekloven,
over het water van de nog steeds altijd vuile sloot, en
telt één, twee, drie, vier! vol fiere overmoed,
en volgt de pit die naar de bodem zinkt, voorgoed.

[uit Retro, In de Knipscheer, Haarlem 2001]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter