blog | werkgroep caraïbische letteren

De slechtste mens heeft nog iets goeds

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag Annel de Noré en Erich Zielinski.

door Jos de Roo

Hoe schrijvers in het Nederlandstalig Caribisch gebied tegen hun omgeving aankijken, weten we eigenlijk niet, omdat hun werk nauwelijks tot Nederland doordringt. Er is hier wel een uitgebreide migrantenliteratuur, maar daaruit komen we vooral te weten wat de migrant in Nederland ervaart. Twee nieuwe boeken uit het Caribisch gebied zelf laten zien dat schrijvers dáár heel andere oriëntatiepunten hebben.

De Surinaamse Annel de Noré bewijst met de bundel Het kind met de grijze ogen dat haar mooie debuutroman De bruine zeemeermin van vier jaar geleden geen toevalstreffer was. Haar verhalen kennen één opvallende constante: geen van de personages is wat hij lijkt te zijn. Slachtoffers worden daders en keiharde zakenlui veranderen in romantische kunstenaars. Mensen kennen hun ware aard niet, suggereert De Noré, want die begeeft zich tussen tegenpolen: ,,Er is zoveel goeds in de slechtste van ons en zoveel slechts in de beste van ons, dat geen van ons iets kan zeggen over één van ons.”

Een verklaring voor dit antipodisch gedrag is te vinden in het titelverhaal ‘Het kind met de grijze ogen’. Daarin wordt verteld over de Indiaanse, mythologische figuur Amanna, symbool voor het leven dat telkens in een andere vorm doorgaat. Toen de Europeanen Zuid-Amerika veroverden, kreeg Amanna een kind van een conquistador en dat heeft ze bij hen achtergelaten. ,,Dit weeskind met onzuiver dubbel bloed werd alleen gelaten bij en tussen zijn bloedeigen vijanden. Maar hij was de eerste van een nieuw volk. Hij zat vol leven.” Zo maakt De Noré duidelijk dat die mysterieuze spanning tussen tegengestelde polen Surinamers een vitale levenskracht verleent.

Die mengvorm van mythe en alledaagse realiteit tekent ook het verhaal ‘De zwarte wolk’. Het speelt zich af tijdens de militaire dictatuur van Bouterse en begint bij een uit de hand gelopen arbeidsconflict, waarbij de sergeanten de macht grijpen. Al gauw krijgt het verhaal een mythologische dimensie. Dat de armoede niet verdwijnt, zou door de bosgeesten komen, die als zwarte wolken de hoofden van hebzuchtige types binnendringen. Pas tijdens een expeditie die bedoeld is om deze geesten uit te schakelen beseft Boss, de expeditieleider, dat het kwaad uit de expeditieleden zelf voortkomt.

Realistischer is De Engelenbron, het debuut van de 62-jarige Curaçaose advocaat Erich Zielinski. Met duidelijk plezier beschrijft hij het bruisende leven in de Curaçaose volksbuurt Otrobanda. Centrale figuur is Monchín, een voormalig motoragent, die ontslagen is omdat hij naakt uit een bordeel de straat opliep. Dat was op zichzelf niet zo erg, maar de kranten gingen erover schrijven, zodat het een politiek gevoelige zaak werd. De macho Monchín heeft groteske trekken die hem onvergetelijk maken. Zo heeft hij zijn motor verankerd op een cementen sokkel, elke maand start hij hem om denkbeeldige ritten op de stilstaande motor te maken. Zielinski’s levendige debuut is ook een eerbetoon aan een volk dat zelf de handen uit de mouwen steekt om rond te komen, ook al gaat dat op een manier die de officiële wereld niet accepteert – bijvoorbeeld via de handel in drugs.

Kennelijk leeft bij deze twee Caribische schrijvers het besef dat goed en kwaad met elkaar zijn verbonden. Ze omarmen hun werkelijkheid, al zien ze de fouten van hun landgenoten ook. Ze wijzen niet met een beschuldigende vinger naar Nederland: die werkelijkheid speelt in hun verhalen geen rol.

[uit Trouw, 14-8-2004]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter