blog | werkgroep caraïbische letteren

Zonder aanstellerij geschreven

door Kirsten Dorrestijn

Wie een overzicht wil van de hedendaagse Surinaamse literatuur heeft met Voor mij ben je hier het goede boek in handen. In de bundel, samengesteld door Michiel van Kempen, staan zestien verhalen van schrijvers met Surinaams bloed die actief zijn als prozaïst. Sommigen zijn al gevestigd en hebben al behoorlijk wat romans op hun naam staan: Tessa Leuwsha, Karin Amatmoekrim, Annette de Vries, en wijlen Clark Accord (met misschien wel zijn laatst gepubliceerde tekst). Voor anderen is het één van de eerste publicaties, zoals voor Iraida Ooft, student aan de Schrijversvakschool Paramaribo en Ruth San A Jong, directeur van diezelfde Schrijversvakschool. Het gaat om een spannende lijst namen, waarvan sommige al wijdverbreid en andere nog nauwelijks bekend.

De ondertitel van de verhalenbundel, verhalen van de jongste generatie Surinaamse schrijvers, is enigszins misleidend, want zo jong zijn sommige schrijvers niet meer. De oudste schrijver in de bundel werd in 1935 geboren. De ondertitel is dan ook eerder bedoeld zoals Van Kempen in zijn inleiding verwoordt: ‘In deze bundel is werk opgenomen van auteurs die het gezicht van de jongste Surinaamse literatuur in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw bepaald hebben, plus het werk van enkele schrijvers die met beloftevol werk op de drempel staan van een literaire carrière’ (p.9). Opvallend detail is dat van de zestien verhalen er slechts vier door mannen geschreven zijn. Dit is in lijn met de algemene trend in de Surinaamse literatuur waarin meer dan gemiddeld veel vrouwen publiceren.

Voor mij ben je hier bestaat uit een prachtige mix aan verhalen. De jongste Surinaamse literatuur blijkt echt niet alleen aan de Nederlandse of Surinaamse bodem gebonden, maar speelt over de hele wereld. Ismene Krishnadath neemt ons mee naar Haïti, Clark Accord naar Cuba, en Mala Kishoendajal naar de rijke cultuur van India. Soms is Suriname slechts subtiel in het verhaal verwerkt, andere keren is van de Surinaamse afkomst van de auteur nergens een spoor te bekennen.

Stuk voor stuk zijn de verhalen de moeite waard, maar sommige pareltjes blinken uit. En dan heb ik het niet alleen over de schrijvers die al naam hebben gemaakt. Neem bijvoorbeeld Ruth San A Jong, de schrijfster van het laatste verhaal in de bundel, ‘Schuldbelijdenis! Bladzijde 63!’. Het is het tweede verhaal van haar dat wordt gepubliceerd. Een goedgebekte Surinaamse vrouw worstelt met echtelijke problematiek. Haar man wil zijn moeder in huis nemen, terwijl zij door haar zwarte huid en kroeshaar ‘al genoeg stront’ heeft moeten pikken van haar schoonfamilie. De vrouw vertrekt met haar dochtertje, weg van haar man, en zoekt steun bij de pater, die haar – tot haar eigen schrik – blijkt op te winden. Dit alles in een razend tempo geschreven, met een flinke dosis humor… Een verhaal om te verslinden. In de bloemlezing Waarover we niet moeten praten had San A Jong al laten zien dat ze talent had. Gelukkig bevestigt ze dat nog eens. We wachten op de verhalenbundel die binnenkort verschijnt.
Het fijne aan dit verhaal is dat het zonder opsmuk, literairdoenerij of aanstellerij geschreven is. Dat wat verteld wordt is eerlijk en oprecht. Dat geldt niet alleen voor San A Jong, maar voor bijna alle verhalen in de bundel. Of misschien zelfs voor hele Surinaamse literatuur. In ieder geval de jongste dan.

Een ander pareltje is het verhaal van Tessa Leuwsha, ‘High five, zand erover’. Hierin wordt een jeugdherinnering beschreven van de hoofdpersoon en zijn beste vriendje Stefan. Samen brachten ze toen ze jong waren vakanties door op een camping, maar als ze ouder worden, puber zijn, wordt de vriendschap op een avond abrupt verbroken als Stefan met het leukste meisje van de camping zoent. Het is een prachtig rond verhaal, alles klopt, geen zin te veel of te weinig, elf pagina’s lang. Ook hier weer de simpele vertelling, zonder tierelantijnen, maar wel met mooie details. Zoals de tropische vissen waar de jongens lang naar konden kijken bij het Chinese restaurant. En de elegante manier waarop de jongen zijn vriendje beschrijft, bijvoorbeeld hoe hij brood voert aan de vissen in de vijver bij de camping: ‘Stefan gooide met eindeloos veel geduld piepkleine stukjes in het water. Ik scheurde de boterhammen gewoon in vieren’ (p. 139). Knap hoe Leuwsha zich in de leefwereld van een kind weet te verplaatsen. Die gave had ze al eerder laten zien in haar debuutroman De Parboblues.

Een andere opvallende bijdrage is geleverd door Herman Hennink Monkau. In zijn verhaal ‘Schubert in de Palmentuin’ bezoekt een man na lange tijd zijn geboorteland Suriname. Vanuit daar blikt hij terug op een ontmoeting met een Surinaamse kennis op de Albert Cuypmarkt. Hennink Monkau heeft een bijzondere schrijfstijl, waarin hij heel compact ontzettend veel informatie weet te verwerken. Zo springt hij van het ene op het andere onderwerp, maar door de spontane manier waarop dat is gedaan, is het niet storend. Bovendien gaat het om interessante informatie, al is het soms wel een kwestie van de aandacht goed erbij houden.
En dan heb ik het nog niet eens gehad over de verhalen van Henna Goudzand Nahar, Guilly Koster, Karin Amatmoekrim, Annette de Vries, Marylin Simons en Carry-Ann Tjong-Ayong. Want die horen zeer zeker ook tot de pareltjes. Surinameliefhebbers: tast toe!

Voor mij ben je hier. Verhalen van de jongste generatie Surinaamse schrijvers. Samengesteld en geredigeerd door Michiel van Kempen. Amsterdam, J.M. Meulenhoff: 2010. 255 p., ISBN: 978 90 290 8679 0, prijs: € 18,95.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter