blog | werkgroep caraïbische letteren

Vreemdelingen in het paradijs (5)

door Willem van Lit

[Lees hier het 5e deel van het 4e hoofdstuk over “Cariben, laten we het onmogelijke vragen”.]

De stilte over het zwijgen

Meestal zoek ik een ankerpunt. Ik heb mijn schrijftafel vol liggen met artikelen, onderzoeken, boeken en opstellen. Ze lijken me momenteel niet te helpen. De afgelopen weken heb ik besteed aan lezen, herlezen, kopiëren, uitvlooien en ordenen van het materiaal dat ik heb kunnen vinden. Er wil maar geen richting in komen. Die massa komt op me af; het moet maar zo: feiten door elkaar met standpunten en interpretaties, meningen, rede met drift en drang, oprechte motieven snijden door ordinair opportunisme, creativiteit klemt met balorigheid, achtergronden fulmineren met actualiteit. Er dient zich steeds iets nieuws aan. Via internet zijn de ontwikkelingen in het Caribische gebied goed te volgen. De stroom problemen lijkt in een versnelling terecht te zijn gekomen. In opdracht van de Nederlandse minister van Koninkrijkszaken doet onder voorzitterschap van Paul Rosenmüller een commissie onderzoek naar integriteit van een aantal bewindslieden van het kersverse land Curaçao. Dit heeft de gemoederen in beweging gezet. Op Curaçao ziet een aantal politici dit als grove inmenging in eigen zaken en als een neokoloniale daad van Nederland. De feiten van weerzin ontplooien zich en ik lees ze als overrompeling. Ook van Bonaire, Saba en St. Eustatius komen berichten van weerspannigheid, rumoer in de Nederlandse gemeenten overzee. Er is ontevredenheid over de wijzende vinger van ambtenaren uit de Rijn- en Maasdelta en de snoevende oprispingen van Nederlandse neo-eilanders daar, die erop afkomen om hun slag te slaan.

Ik vecht tegen de verzuchting en de drang dit verhaal met korte stoten af te ronden. Het is alsof ik begin aan alinea’s ongeduld omdat “u dat toch allang wel weet”. Ik voeg niets nieuw toe. Dat idee. Wat moet ik nog vertellen? Ik blijf hangen in de gedachte waar ik al bijna twee jaar mee worstel: het idee van de pathetische omhelzing, de patstelling die me parten speelt en waarvan ik toch het wezen tracht te doorgronden. Telkens vraag ik me af: hoe kan het nu dat ik hierdoor gefascineerd ben geraakt? En waartoe? Wat wil ik ermee? Soms ontdek ik patronen die verder gaan dan het bereik van dit boek. Daar klamp ik me dan aan vast om de bewijslast van mijn beweringen te ondersteunen: zie je wel, dit past ook in de universele context; ik lul niet uit mijn nek. Dit is geen strikt wetenschappelijk onderzoek met de harde empirie. Dat weet ik. Ik onderzoek geschriften, die ik aan elkaar knoop. Ik zoek universele uitgangspunten, die nog niet eens een harde wet zijn om beweringen en standpunten aan vast te knopen. Ik zoek wel onderbouwing, zoals de consistente gegevens bij schaamte en schuld, die uit de literatuur naar boven komen en ik kijk naar de gegevens uit de actualiteit of uit onderzoeken die over de Antilliaanse eilanden gaan. Ik vind parallellen maar ik weet dat het dikwijls beweringen zijn die verder onderzocht moeten worden. Ik probeer zoveel mogelijk context te maken. Zoals ook Marcha en Verweel in hun studie over de cultuur van angst schrijven dat ze voorzichtig willen zijn met hun conclusies, zo heb ik ook veronderstellingen die getoetst moeten worden. En toch zie ik in de patronen voor bevestiging herkenning. Wat is waar?

Naar aanleiding van een artikel bij RNW (te lezen op Facebook) waarin James Schrils een Antilliaanse historicus die in Nederland werkt, schrijft dat de herstructurering van de Antillen op 10 oktober 2010 een ramp is en dat Nederland allang had moeten ingrijpen, kom ik via dat medium in gesprek met een mevrouw op Curaçao die in alle oprechtheid het eiland verdedigt en zegt dat men door moet gaan op de ingeslagen weg. Ze is ervan overtuigd dat men het goed gedaan heeft en dat op redelijk korte termijn de zaak ten goede zal keren waardoor de weg naar onafhankelijkheid open ligt. “Natuurlijk met vallen en opstaan; een proces van leren en slagen. Maar laat ons dit in alle rust doen”. Op geen enkel moment is ze ongerust over de keiharde toon die momenteel op het eiland wordt gebezigd, de oproepen zelfs tot mobilisatie, de haatcampagne van verschillende politici, de oplopende ruzies en het geweld wat er plaatsvindt, het oplaaien van de wederzijdse beschaming. Ik zeg tegen haar: “doe het dan, neem de beslissing en zeg dat je echt onafhankelijk wil zijn. Men blijft hangen in onderlinge afhankelijkheid in het koninkrijk, waarbij de afhankelijkheid eigenlijk alleen gevoeld wordt door Curaçao en dit belemmert de ontwikkeling”. Zij zegt dat velen het jammer zullen vinden als Curaçao onafhankelijk wordt, maar dat zij dan maar zo. Men moet op het eiland die kant uit; het kan niet anders. En het zal snel gaan. En goed. Ik zeg tegen haar dat het geen kwestie van strijd hoeft te zijn. Als de mensen op het eiland zeggen dat ze onafhankelijk willen zijn, dan zal Nederland geen strobreed in de weg leggen. Velen hier aan de Noordzee zien het liever vandaag dan morgen gebeuren. Het is geen kwestie van strijd. Zij bevestigt het en de dialoog eindigt met een groet over en weer. Zo eenvoudig kan het zijn.

En toch blijft de vraag: is het dit? Wat is hier niet uitgesproken? Is het de angst om die wederzijdse beschaming te noemen? Is het waar wat zij zegt? Dat men op de goede weg is en dat het allemaal goed komt. Zij zegt dat velen het jammer zullen vinden; ik denk dat velen hun eigen bestuurders niet vertrouwen. Het is niet zozeer een kwestie van jammer vinden, maar van vertrouwen. Men vreest de eigen bestuurders. Er is teveel confrontatie. Men scheldt en men schuwt geen verbaal geweld. Nog steeds alleen maar verbaal geweld. En dat zit boordevol verwijzingen naar ellende uit vroegere tijden: de slavernij, het racisme, het kolonialisme, de opgekropte woede. En het fysieke geweld neemt toe: steeds meer mensen voelen zich niet meer veilig. Het politieke verbale geweldsklimaat is voor sommigen genoeg dit te ervaren als toestemming voor beroving en het plegen van overvallen. Zo voelt men het aan. Het gevoel van veiligheid neemt dramatisch af, zo laten sommigen weten. Dit wordt in deze dialoog niet uitgesproken. Wat is waar? Kan het zo eenvoudig? Is het een kwestie van jammer vinden, zoals zij zegt of is het angst voor de mogelijk nieuwe situatie waarin men verzeild zal raken: angst voor anarchistisch geweld, ongericht, hard en ongenadig, conservenblikken woede die worden opengetrokken en waaruit onbeheersbare energie vrij zal komen. En de neergang, de afgrond die gaapt daarna. Wat is waar? We zwijgen er liever over; we willen het eigenlijk niet weten.

Ik ben op zoek naar de kern en het wezen van die ziekmakende verstrengeling in dit koninkrijk, die onwrikbare haatverklaring. Het lijkt op springstof die maar hier en daar tot knallen komt. Het is ongevaarlijk. Maar dat is schijn. Misschien schijn. Wie weet? Niet ter zake? Lastig maar niet destructief? Nog niet? Wat verbergt deze haatkozing? Is het aan te geven als een regulier politiek probleem waar men in goed overleg en op basis van begrip en rede tot een praktisch resultaat kan komen? Het lijkt er steeds minder op. We zoeken naar sissers waar het mee kan aflopen. Momenteel wordt de regie gevoerd door vulgair populisme. Het gaat om de grootste bek zonder consideratie, gezond verstand of oprechte wil tot een verstandhouding te komen. Worden de dingen niet of onvoldoende uitgesproken ondanks de scheldpartijen? Durft men niet, kan men niet? Angst. Daar lijkt het op. Bestuurlijke angst. Broeke zei het; Schrils zegt het ook. Broeke heeft het over het “onvermogen om specifieke problemen onder ogen te zien” en dit onvermogen heeft te maken met “schaamte, angst en onwil te oordelen”. Hier zijn we er weer en het woord schaamte gaapt me aan.

[wordt vervolgd, klik hier voor deel 5]

Klik hier voor deel 1 , voor deel 2, deel 3 en deel 4.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter